A
NADER RAPPORT
Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 20 juni 1997, aangeboden
aan de Koningin door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 2 april 1997,
no. 97.001458, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 28 april 1997, no. W12.97.0159, bied ik U hierbij
aan.
De Raad van State kan zich met het voorstel van wet verenigen.
De redactionele kanttekeningen van de Raad met betrekking tot het voorstel
van wet zijn alle overgenomen.
Tenslotte merk ik op dat het noodzakelijk is gebleken het wetsvoorstel
op een aantal technische en meer inhoudelijke punten aan te passen.
Wat de technische punten betreft gaat het onder meer om een herstel van
verkeerde nummeringen en verwijzingen en een wijziging van de tekst van het
voorstel op het onderdeel van de zgn. «indien»-bepalingen, aangezien
een aantal van de in die bepalingen genoemde voorstellen van wet inmiddels
tot wet is verheven.
Voorts zijn in dit wetsvoorstel een aantal wijzigingen van inhoudelijke
aard opgenomen. In de eerste plaats betreft het wijzigingen die voortvloeien
uit de behandeling van de wetsvoorstellen inzake het Pemba-complex in de Eerste
Kamer.
Deze wijzigingen hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
– het tegengaan van ontwijkgedrag door de kleine werkgever. Voorkomen
moet worden dat de kleine werkgever de effecten van premiedifferentiatie kan
ontwijken door tussentijds eigenrisicodrager te worden. Gebleken is dat deze
mogelijkheid zich zou kunnen voordoen, wanneer de kleine werkgever gebruik
maakt van de keuzemogelijkheid om de premiemutatie stapsgewijze door te voeren
(«trapje op, trapje af-mogelijkheid», geregeld in het nieuwe artikel
78, vijfde lid WAO). Voorts zou de kleine werkgever ook twee jaren de maximumpremie
kunnen ontlopen door eigenrisicodrager te worden. Om beide mogelijkheden van
ontwijkgedrag te voorkomen wordt in het kader van dit wetsvoorstel de Wet
Pemba gewijzigd.
– een versoepeling van de voorwaarde om een vrijwillige verzekering
voor de WAO af te sluiten, met het oog op situaties waarin men vanuit de status
van werknemer een bedrijf of zelfstandig beroep als zelfstandige begint. In
overeenstemming met de brief van 18 april 1997 aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal
(Kamerstukken I, 24 758, nr. 95f; in afschrift ook aan de Tweede Kamer)
wordt de huidige voorwaarde dat men tenminste drie jaar onafgebroken wettelijk
verzekerd moet zijn tegen het risico van langdurige arbeidsongeschiktheid
teruggebracht tot één jaar. Hiertoe wordt de WAO gewijzigd.
– het opnemen van een middelingsregeling terzake van de premieheffing
voor de Waz. Deze wijziging is eveneens aangekondigd in genoemde brief van
18 april 1997. Een daartoe strekkende wijziging van de Waz is eveneens opgenomen
in dit wetsvoorstel.
– het ongedaan maken van een niet-beoogde inperking van de reikwijdte
van het instemmingsrecht van de Ondernemingsraad. Deze inperking zou het gevolg
zijn van een wijziging van artikel 27, eerste lid, van de Wet op de Ondernemingsraden
die is opgenomen in de Invoeringswet Pemba (artikel XLII). Aangezien deze
inperking niet werd beoogd, wordt deze wijziging in dit wetsvoorstel ongedaan
gemaakt.
Naast deze wijzigingen die voortvloeien uit de behandeling van de wetsvoorstellen
in de Eerste Kamer bleken voorts de volgende wijzigingen van inhoudelijke
aard noodzakelijk:
– wijziging van de bepalingen in de Waz met betrekking tot de samenloop
van uitkeringsrechten op grond van de Waz en de WAO. De wijzigingen strekken
ertoe om de samenloopregeling aan de uitkeringskant meer in overeenstemming
te brengen met het karakter van de Waz als afzonderlijke verzekering en met
de regeling die terzake van gecombineerde inkomsten aan de premiekant is getroffen.
– het treffen van een overgangsbepaling in verband met de uitbreiding
van de reikwijdte van het regres. Met de Wet Pemba wordt de omvang van het
regres uitgebreid met het AAW-deel. Dit is geregeld in hoofdstuk I, onderdeel
GG (wijziging artikel 90, eerste lid, WAO). Er is echter niet voorzien in
een overgangsbepaling op grond waarvan de nieuwe bepaling niet ziet op feiten
die zich voor invoering van de Wet Pemba hebben voorgedaan. Door wijziging
van de Invoeringswet Pemba wordt hier in het kader van dit wetsvoorstel alsnog
in voorzien.
De genoemde wijzigingen worden in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel
uitgebreid toegelicht. Daarnaar moge worden verwezen.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde, gewijzigde voorstel van wet
en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten Generaal
te zenden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
F. H. G. de Grave