25 404
Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (arbeidsvoorwaarden Rechterlijke Macht 1995/97)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 december 1997

Graag beantwoord ik het verslag van de vaste commissie voor Justitie over dit wetsvoorstel als volgt.

Artikelen VII en VIII

Met betrekking tot de artikelen VII en VIII hebben de leden van de fracties van PvdA, CDA, GPV, VVD en D66 gevraagd of het niet meer voor de hand had gelegen om de betreffende bepalingen in het nog in te dienen voorstel voor een rijksbrede Reparatiewet op te nemen. Daarbij verwezen zij – kennelijk – naar de brief van 10 februari 1997, nr. 97M000299, van de minister-president aan de Tweede Kamer. Daarin staat dat meestal de volgende lijn wordt gevolgd: «Ten behoeve van inzichtelijke wetgeving en een efficiënte wetgevingsprocedure worden in één wetsvoorstel in beginsel slechts onderwerpen opgenomen waartussen inhoudelijke samenhang bestaat.»

Ten tijde van het opstellen van het onderhavige wetsvoorstel lag onderbrenging van de artikelen VII en VIII in het voorstel voor de rijksbrede Reparatiewet niet voor de hand. Ten eerste raakte de in die artikelen vervatte overgangsregeling de rechterlijke organisatie en had als zodanig enige samenhang met het onderhavige wetsvoorstel. Bovendien werd verwacht dat het onderhavige wetsvoorstel eerder tot wet zou worden verheven. Vanwege de vereiste spoedige inwerkingtreding van de artikelen VII en VIII is daarom, zoals in de artikelsgewijze toelichting is aangegeven, gekozen voor onderbrenging in het onderhavige wetsvoorstel. Bij nadere overweging kan ik mij vinden in hetgeen de genoemde leden over dit punt naar voren brachten. Daarom heb ik besloten de gewraakte artikelen bij nota van wijziging uit dit wetsvoorstel te halen en alsnog in de rijksbrede Reparatiewet onder te brengen. Naar verwachting zal het voorstel voor deze laatste wet nog deze maand bij de Tweede Kamer worden ingediend.

Salarisniveau

Met genoegen las ik dat de leden van de VVD-fractie konden instemmen met het onderhavige wetsvoorstel.

De vraag van deze leden of in Nederland meer of minder wordt verdiend door rechterlijke ambtenaren dan in enkele ons omringende landen, laat zich – zelfs in grote lijnen – niet zinvol beantwoorden. De redenen hiervoor zijn de volgende.

Over het algemeen is het moeilijk om salarisniveaus internationaal te vergelijken. Verschillen in te betalen premies en belastingen, prijsniveau enzovoort leiden tot verschillen in reëel beschikbare inkomens. Bij vergelijking van salarissen van een beroepsgroep moet bovendien bedacht worden, dat de taken en inhoud van het werk in andere landen totaal verschillend kunnen zijn. Het niveau van salariëring van de leden van de rechterlijke macht in een land hangt samen met de organisatie van de rechtspraak, in het bijzonder met de juridische en administratieve ondersteuning. Verder zijn de formatie en de rechtspositie in het algemeen (onder andere de mogelijkheid van flexibele pensionering) factoren die meewegen. De uitkomst van een onderzoek naar de door de leden van de VVD-fractie gevraagde internationale salarisgegevens zou dan ook niet tot wijziging van de huidige salarisstructuur kunnen leiden. Gelet hierop meen ik dat het voor het doel van dit wetsvoorstel weinig zinvol is om thans een dergelijk onderzoek te verrichten. Een onderzoek dat bovendien niet zonder kosten en tijdrovend zou zijn.

Een zinvolle vergelijking krijgt men wel, als het salarisniveau van rechterlijke ambtenaren vergeleken wordt met dat van andere openbare ambten in hetzelfde land. Dit is ook een van de uitgangspunten geweest bij de ingrijpende wijziging van de bezoldigingsstructuur, die zijn beslag heeft gekregen bij de Wet van 4 februari 1994 tot wijziging van de Wet op de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten (wijziging bezoldigingsstructuur) (Stb. 81), en het daaraan ten grondslag liggende functiewaarderingsonderzoek, verricht onder verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken.Voor een uitvoerig overzicht van uitgangspunten en overwegingen verwijs ik naar hetgeen is opgemerkt in de memorie van toelichting bij het voorstel voor de eerder vermelde wet (Kamerstukken II 1992/93, 23 223, nr. 3, p. 3 e.v.). Het huidige salarisniveau van rechterlijke ambtenaren in Nederland, dit ten slotte in antwoord op de vraag van de aan het woord zijnde leden, is verantwoord en gerechtvaardigd te achten in relatie tot dat van andere, qua zwaarte en belang, vergelijkbare openbare ambten.

36-urige werkweek

De leden van de VVD-fractie en de leden van D66-fractie hadden een aantal vragen over invoering van de 36-urige werkweek. Eerstgenoemden vroegen of van de rechterlijke ambtenaren daadwerkelijk wordt verwacht dat zij 36 uur per week werken. De laatstgenoemde leden vroegen of de regering uiteen kan zetten wat de gevolgen van de invoering van de 36-urige werkweek zijn voor het efficiënt afhandelen van zaken.

Bij de invoering van de 36-urige werkweek bij de rechterlijke macht is – evenals overigens indertijd bij de invoering van de 38-urige werkweek – aangesloten bij de regeling van de sector Rijk. Hierbij is gekozen voor extra vrije tijd boven extra salaris. De inhoud en doelstelling van het werk zijn daarbij niet veranderd.

In de sector Rijk is inmiddels onderkend dat de werkdruk bij een deel van de ambtenaren is toegenomen. Derhalve is in het nieuwe arbeidsvoorwaardenakkoord van deze sector (looptijd april 1997 tot april 1999) de mogelijkheid geboden om vakantiedagen af te kopen. De sector Rechterlijke Macht heeft zich in het op 23 oktober 1997 gesloten nieuwe arbeidsvoorwaardenakkoord 1997–1999 hierbij aangesloten (BIJLAGE)1. In dat akkoord wordt de Rechterlijke Macht daarnaast de mogelijkheid geboden om eenmalig maximaal vier compensatiedagen af te kopen. Zodoende wordt de mogelijkheid geschapen om capaciteitsproblemen op te vangen.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of er gegevens beschikbaar zijn over de urenbelasting van rechterlijke ambtenaren per rechterlijke instantie, of ambtenaren in staat worden gesteld overuren in rekening te brengen en hoeveel het aantal overuren gemiddeld bedraagt.

Aangezien er geen urenregistratie per rechterlijke ambtenaar is, moet ik de vraag van deze leden over beschikbaarheid van gegevens over urenbelasting ontkennend beantwoorden. Rechterlijke ambtenaren worden niet in staat gesteld om overuren in rekening te brengen. Dit geldt overigens ook voor rijksambtenaren vanaf schaal 12 (BBRA 1984). Overuren worden dan ook niet geregistreerd.

Ook wilden de aan het woord zijnde leden weten hoe de gemiddelde wekelijkse tijdbesteding is van rechterlijke ambtenaren in opleiding en hoe wordt voorzien in vervanging of ondersteuning bij zwangerschaps- of ouderschapsverlof.

De rechterlijke ambtenaren in opleiding besteden ongeveer 40% van hun tijd aan theoretische vorming en 60% aan het opdoen van praktijkervaring. Er is, evenals in andere overheidssectoren, geen aparte voorziening getroffen voor vervanging of ondersteuning bij zwangerschaps- of ouderschapsverlof of (langdurig) verzuim door ziekte. Evenals in vele andere organisaties wordt per geval bekeken hoe dit verzuim kan worden opgevangen.

Nota van wijziging

Bij dit verslag is een nota van wijziging gevoegd, waarin de hierboven reeds aangekondigde wijziging met betrekking tot de artikelen VII en VIII is opgenomen. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele andere verbeteringen en wijzigingen van technische aard in het wetsvoorstel aan te brengen. Ik verwijs naar de toelichting bij de nota van wijziging.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven