25 403
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere opsporingsbevoegdheden)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 5 maart 1998

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

a. Artikel 126l wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid worden twee zinnen toegevoegd die luiden: Hij kan bepalen dat ter uitvoering van het bevel een woning zonder toestemming van de rechthebbende wordt betreden, indien het onderzoek dit dringend vordert en de verdenking een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Artikel 2, eerste lid, laatste volzin van de Algemene wet op het binnentreden is niet van toepassing.

2. In onderdeel b van het derde lid wordt na «eerste lid» ingevoegd: en, in geval van toepassing van de tweede volzin van het tweede lid, de voorwaarden bedoeld in het tweede lid.

3. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd die luidt: Indien ter uitvoering van het bevel een woning mag worden betreden, wordt dat uitdrukkelijk in de machtiging vermeld.

4. Aan het zesde lid worden twee zinnen toegevoegd die luiden: Indien de officier van justitie bepaalt dat ter uitvoering van het bevel een woning wordt betreden, kan het bevel niet mondeling worden gegeven. Zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in de tweede volzin van het tweede lid, bepaalt de officier van justitie dat de uitvoering van het bevel wordt beëindigd.

5. Aan de eerste volzin van het zevende lid wordt toegevoegd: , tenzij toepassing wordt gegeven aan de tweede volzin van het tweede lid.

b. In de artikelen 126m, derde lid, onderdeel c en 126t, derde lid, onderdeel c en 126bb, tweede lid, onderdeel b, wordt «aansluiting» steeds vervangen door: aansluiting of de technische hulpmiddelen waarmee de telecommunicatie plaatsvindt.

c. Artikel 126s wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid worden twee zinnen toegevoegd die luiden: Hij kan bepalen dat ter uitvoering van het bevel een woning zonder toestemming van de rechthebbende wordt betreden, indien het onderzoek dit dringend vordert en in het georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Artikel 2, eerste lid, laatste volzin van de Algemene wet op het binnentreden is niet van toepassing.

2. In onderdeel b van het derde lid wordt na «eerste lid» ingevoegd: en, in geval van toepassing van de tweede volzin van het tweede lid, de voorwaarden bedoeld in het tweede lid.

3. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd die luidt: Indien ter uitvoering van het bevel een woning mag worden betreden, wordt dat uitdrukkelijk in de machtiging vermeld.

4. Aan het zesde lid worden twee zinnen toegevoegd die luiden: Indien de officier van justitie bepaalt dat ter uitvoering van het bevel een woning wordt betreden, kan het bevel niet mondeling worden gegeven. Zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in de tweede volzin van het tweede lid, bepaalt de officier van justitie dat de uitvoering van het bevel wordt beëindigd.

5. Aan de eerste volzin van het zevende lid wordt toegevoegd: , tenzij toepassing wordt gegeven aan de tweede volzin van het tweede lid.

d. In het tweede lid van artikel 126cc vervalt: «te zijnen overstaan».

Toelichting

Onderdeel A, punten a. en c.

Zoals in paragraaf 1 van de nota naar aanleiding van het verslag is uiteengezet, wordt bij nota van wijziging voorgesteld het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning onder strikte voorwaarden toe te staan. In die paragraaf is de wijziging reeds toegelicht. Ik moge daarnaar verwijzen. In aanvulling vermeld ik nog het volgende.

De aanpassing van het wetsvoorstel op dit punt leidt tot een wijziging van het tweede lid van artikel 126l. Voorgesteld wordt in het tweede lid op te nemen dat de officier van justitie kan bepalen dat ter uitvoering van het bevel tot opnemen van vertrouwelijke communicatie een woning zonder toestemming van de rechthebbende kan worden betreden, indien het onderzoek dit dringend vordert en de verdenking een misdrijf betreft waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Het bevel legitimeert vervolgens dat in de woning apparatuur wordt geplaatst die dat opnemen mogelijk maakt; dat ligt in de bevoegdheid van het eerste lid besloten. Naast het bevel van de officier van justitie en de machtiging van de rechter-commissaris is, ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algemene Wet op het Binnentreden, geen andere machtiging nodig. Voorgesteld wordt om aan het slot van het tweede lid te bepalen dat artikel 2, eerste lid, laatste volzin, van de Algemene wet op het binnentreden niet van toepassing is. Deze volzin schrijft voor dat de machtiging zo mogelijk moet worden getoond. Bij de toepassing van de bevoegdheid tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie is het tonen van de machtiging in geen geval mogelijk, omdat daarmee de toepassing van de bevoegdheid zinloos wordt. Ingevolge artikel 126bb, eerste lid, wordt de betrokkene zodra het belang van het onderzoek het toelaat schriftelijk op de hoogte gesteld van de toepassing van deze bevoegdheid.

Tevens wordt voorgesteld het derde lid aan te vullen. Nu het betreden van woningen mogelijk wordt, dient, indien daartoe wordt overgegaan, de officier van justitie in zijn bevel te verantwoorden dat aan de voorwaarden die daarvoor gelden is voldaan.

De toevoeging aan het vierde lid maakt duidelijk, dat de rechter-commissaris zich er expliciet rekenschap van moet geven of de waarheidsvinding het opnemen van in een woning gevoerde vertrouwelijke communicatie dringend noodzakelijk maakt. Indien dat niet het geval is, zal de rechter-commissaris de gevorderde machtiging in ieder geval voor zover die op het opnemen van in een woning gevoerde vertrouwelijke communicatie ziet, afwijzen.

Door de wijzigingen in het zesde en zevende lid wordt uitgesloten dat een bevel tot het betreden van een woning teneinde daar vertrouwelijke communicatie op te nemen mondeling gegeven kan worden of dat de rechter-commissaris de machtiging mondeling kan verlenen. Ook wordt in het zesde lid opgenomen dat de officier van justitie, zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning, bepaalt dat de uitvoering van het bevel wordt beëindigd. Dit is een aanvulling op wat reeds terzake van gewijzigde omstandigheden was opgenomen.

Artikel 126s is op overeenkomstige wijze aangepast.

Onderdeel A, punt b.

In de artikelen over de bevoegdheid tot opnemen van telecommunicatie wordt gesproken over «de houder van de aansluiting». Deze terminologie gaat nog uit van de situatie waarin de telecommunicatie plaatsvindt via vaste lijnverbindingen. Door de technologische ontwikkelingen is deze situatie inmiddels drastisch gewijzigd. Tegenwoordig wordt op grote schaal gebruik gemaakt van mobiele telefonie. Daarom wordt voorgesteld in de artikelen 126m, 126t en 126bb het woord «aansluiting» steeds te vervangen door: aansluiting of de technische hulpmiddelen waarmee de telecommunicatie plaatsvindt.

Onderdeel A, punt d.

Deze wijziging is reeds toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag, in het artikelsgewijs deel, bij artikel 126cc, in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie. Ik moge daarnaar verwijzen.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven