nr. 35
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 12 april 1999
Op 26 november werd door de Tweede Kamer de motie-Rouvoet aanvaard over
het zogenaamde «doorlaten van personen» (Kamerstukken II 1998/99,
25 403, nr. 30). Door aanvaarding van deze motie sprak de Tweede Kamer
uit dat «het doorlaten van personen in de zin van het laten voortduren
van bedoelde misdrijven, nadat zij in het kader van de opsporing zijn geconstateerd,
niet aanvaardbaar is, ook niet met het oog op zwaarwegende opsporingsbelangen».
De misdrijven die werden bedoeld waren mensensmokkel, mensenhandel en wederrechtelijke
vrijheidsberoving. Deze werden aangeduid als misdrijven waarbij de menselijke
waardigheid direct in het geding is.
Over de uitvoering van deze motie heb ik overleg gepleegd met het college
van procureurs-generaal.
In de praktijk van de opsporing van mensensmokkel blijkt het soms moeilijk,
zo niet onmogelijk, om zicht te krijgen op de criminele organisatie of het
internationale netwerk en op de routes die voor de smokkel worden gebruikt.
In het bijzonder is dit aan de orde wanneer het gaat om intelligent opererende
organisaties en netwerken. In bepaalde gevallen zou het mogelijk zijn de routes
bloot te leggen en de personen die bij de criminele organisatie betrokken
zijn te achterhalen, wanneer personen die illegaal binnen Nederland of een
ander land worden vervoerd, dan wel een land binnenkomen en zich als asielzoeker
melden, niet direct zouden worden aangehouden, maar op hun verdere weg zouden
kunnen worden geobserveerd. Daarbij zou echter een (aanmerkelijke) kans bestaan
dat een deel van de betrokken personen uit het zicht verdwijnen. Daarmee zou
sprake kunnen zijn van een situatie die met de motie in strijd is.
De motivering van de motie is het voorkomen van mensonwaardige situaties.
Strijdigheid met de menselijke waardigheid is in alle gevallen aan de
orde bij de andere in de motie genoemde misdrijven: mensenhandel en wederrechtelijke
vrijheidsberoving. Bij mensensmokkel ligt dit echter anders. Daarbij zijn
situaties aan de orde waarin personen zich tegen betaling en uit vrije wil
laten smokkelen naar West-Europa, dan wel via West-Europa naar
Noord-Amerika of elders, om daar via een asielprocedure een nieuw bestaan
in een ander land op te bouwen. Het gaat dan om personen die er zelf voor
hebben gekozen om tegen (soms) aanzienlijke vergoedingen via smokkelroutes
een nieuwe bestemming in het Westen te zoeken. Anders dan in geval van mensenhandel,
zullen zij als gevolg van de voltooiing van dit misdrijf doorgaans niet komen
te verkeren in een situatie die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid.
Het belang dat beschermd wordt met het verbod op mensensmokkel (artikel 197a
WSr) is niet de bescherming van personen tegen mensonwaardige behandeling,
maar het belang van de overheid bij bestrijding van illegaal verblijf in Nederland
en andere Schengenlanden.
Er kunnen zich situaties voordoen waarin dit belang beter gediend is met
het afzien van aanhouding van personen die illegaal in een land verblijven
en zij die daarbij behulpzaam zijn, dan met de aanhouding van deze personen.
Door aanhouding van personen kan de betrokken criminele organisatie weten
dat zij onderwerp is van opsporingsonderzoek. Zij kan dan eenvoudig haar routes
verleggen, zich daarmee weer onttrekken aan het zicht van politie en justitie
en haar praktijken voort zetten. Het belang dat gediend is met het niet overgaan
tot aanhouding – namelijk het blootleggen van de organisatie en het
identificeren van de verdachten – kan naar mijn mening in bepaalde gevallen
zwaarder wegen dan het belang dat gediend is met het wel tot aanhouding overgaan
-namelijk de verwijdering of vervolging van de illegaal in het land verblijvende
persoon.
Cruciaal daarbij is evenwel dat de persoon die zich laat smokkelen niet
in mensonwaardige situaties komt te verkeren. Zowel de aard van het vervoer
als de opvang in het land van bestemming zijn daarbij van belang. Wanneer
het vervoer mensonwaardig is, bijvoorbeeld doordat dit vervoer plaatsvindt
in containers of laadbakken, dan wel wanneer de gesmokkelde personen in het
land van bestemming kennelijk terecht komen in een situatie waarin zij gedwongen
worden in mensonwaardige omstandigheden te verkeren (zoals prostitutie), mag
nooit overwogen worden af te zien van aanhouding.
Gelet op de bewoordingen en de motivering van de motie meen ik dat, indien
zich gevallen voordoen als hiervoor aangeduid, het tot de mogelijkheden zou
moeten behoren niet tot aanhouding van personen over te gaan. De voorwaarden
hierbij zouden moeten zijn, dat het op grond van feiten of omstandigheden
vaststaat dan wel is te verwachten dat het vervoer niet mensonwaardig is en
dat de personen niet terecht komen in een mensonwaardige situatie. Daarnaast
dient als voorwaarde te gelden dat het afzien van aanhouding, naar redelijkerwijs
is te verwachten, zal leiden tot identificatie en aanhouding van belangrijke
verdachten en dat het opsporingsonderzoek niet op andere wijze tot dit resultaat
kan leiden. Dit betreft de meer inhoudelijke eisen. Terzake van de procedurele
waarborgen kan aansluiting worden gezocht bij de artikelen 140a WSv en artikel
131, vijfde lid, WRO, zoals deze artikelen komen te luiden wanneer het wetsvoorstel
bijzondere opsporingsbevoegdheden kracht van wet krijgt en in werking treedt.
Dit betekent dat, analoog aan deze artikelen, instemming vooraf is vereist
van het college van procureurs generaal en dat deze beslissing vooraf aan
de Minister van Justitie wordt voorgelegd. Bij het misdrijf mensensmokkel
is daarnaast aan de orde dat ook andere landen, in ieder geval de landen waarbinnen
vervoer van personen plaatsvindt, belanghebbend zijn. Een voorwaarde dient
daarom ook te zijn dat met de buitenlandse autoriteiten goede afspraken worden
gemaakt.
Er zullen zich reeds op korte termijn gevallen voordoen waarin, overeenkomstig
de hiervoor uitgezette lijn, overwogen zal worden af te zien van aanhouding
van personen.
Om die reden zou ik zeer gaarne aan het einde van deze week (week 15)
van uw Kamer bericht willen ontvangen indien u zich onverhoopt niet in mijn
voorgenomen handelswijze kunt vinden.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals