nr. 29
AMENDEMENT VAN HET LID ROUVOET
Ontvangen 19 november 1998
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
I
Artikel 126w wordt vervangen door:
Artikel 126w
1. In een geval als bedoeld in artikel 126h, eerste lid, kan de officier
van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, uitsluitend bevelen
dat een persoon die geen opsporingsambtenaar is, deelneemt of medewerking
verleent aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden
vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd, indien aan deze persoon voor
de duur van het onderzoek een akte van opsporingsbevoegdheid wordt verleend,
overeenkomstig de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 142,
vierde lid.
2. Toepassing van het eerste lid vindt alleen plaats indien de officier
van justitie van mening is dat geen bevel als bedoeld in artikel 126h, eerste
lid, kan worden gegeven.
3. Artikel 126h, tweede, derde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
II
Artikel 126x wordt vervangen door:
Artikel 126x
1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier
van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, uitsluitend bevelen
dat een persoon die geen opsporingsambtenaar is, deelneemt of medewerking
verleent aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden
vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd, indien aan deze persoon voor
de duur van het onderzoek een akte van opsporingsbevoegdheid wordt
verleend, overeenkomstig de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel
142, vierde lid.
2. Toepassing van het eerste lid vindt alleen plaats indien de officier
van justitie van mening is dat geen bevel als bedoeld in artikel 126h, eerste
lid, kan worden gegeven.
3. Artikel 126p, tweede, derde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Toelichting
Aan de regeling van de burgerinfiltratie, zoals opgenomen in het wetsvoorstel
kleven enige belangrijke bezwaren. Deze hebben met name betrekking op het
niet uitsluiten van de mogelijkheid om criminelen als burgerinfiltrant in
te zetten, het ontbreken van een heldere gezagsverhouding met de officier
van justitie en – in het verlengde hiervan – de relatief zwakke
positie van de burgerinfiltrant, wanneer er verschil van mening bestaat over
de toestemming van de officier van justitie tot het plegen van strafbare feiten
(de schuld-, resp. strafuitsluitingsgronden).
Ondergetekende stelt daarom voor de artikelen 126w en 126x te doen aansluiten
bij het op basis van 142, vierde lid, Sv tot stand gekomen Besluit buitengewoon
opsporingsambtenaar, dat in artikel 11 de tijdelijk opsporingsambtenaar kent.
Indien er behoefte bestaat aan een burgerinfiltrant wordt aan deze voor de
duur van een onderzoek een akte van opsporingsbevoegdheid verleend.
Verantwoordelijkheden en gezagsstructuur liggen dan vast op overeenkomstige
wijze als ten aanzien van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141,
onderdeel b.
Rouvoet