25 391
Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Macedonische regering inzake luchtdiensten tussen en via hun respectieve grondgebieden, met bijlage; Skopje, 6 februari 1997

nr. 288
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 6 juni 1997

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 9 juni 1997. De wens dat het Verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 9 juli 1997.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 6 februari 1997 te Skopje tot stand gekomen Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Macedonische regering inzake luchtdiensten tussen en via hun respectieve grondgebieden, met bijlage (Trb. 1997, 52 )1.

Een toelichtende nota bij dit Verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

Voorjaar 1996 hebben luchtvaartbesprekingen te 's-Gravenhage tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Macedonische regering geresulteerd in overeenstemming over een luchtvaartverdrag tussen beide landen.

Het verdrag gaat uit van enkelvoudige aanwijzing, hetgeen wil zeggen dat één enkele luchtvaartmaatschappij per land wordt aangewezen voor het uitvoeren van de luchtdiensten. De aanwijzing aan iedere zijde van die luchtvaartmaatschappij geschiedt, zoals internationaal gebruikelijk is, door de Verdragsluitende Partijen (artikel 4).

Onder de luchtvaartautoriteiten wordt voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft verstaan de minister van Verkeer en Waterstaat en de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst (artikel 1, onder b).

Het verdrag bevat verder de gebruikelijke bepalingen ten aanzien van onder meer de tarieven die de onderscheiden maatschappijen kunnen hanteren (artikel 6) en de mogelijkheid voor de maatschappijen om op het grondgebied van het andere land verdiende gelden naar het eigen land over te maken (artikel 12).

Voor het overige bevat het verdrag de op luchtvaartgebied gebruikelijke bepalingen.

De bijlage bij het verdrag geeft in de eerste plaats aan dat de aan te wijzen luchtvaartmaatschappijen vanuit elk punt in Nederland naar elk punt in Macedonië mogen vliegen en omgekeerd, met inbegrip van tussenliggende en verder gelegen punten, zonder uitoefening van 5e vrijheidsrechten. De uitoefening van vijfde vrijheidsrechten (vervoersrechten op tussenliggende en verder gelegen punten) kan worden toegestaan (bijlage, noot 3).

De bijlage, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt, is, voor zover het de routes betreft, aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlage voor wat betreft de routes behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring voorbehouden.

Het verdrag zal voor wat het Koninkrijk betreft alleen voor Nederland gelden.

Het verdrag wordt met ingang van 8 maart 1997 voorlopig toegepast, hetgeen noodzakelijk werd geacht met het oog op de reeds aangevangen lijndiensten tussen beide landen. Het verrichten van deze lijndiensten onder de bescherming van het verdrag is voor Nederland en de betrokken luchtvaartmaatschappijen van juridisch en economisch belang.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo 1


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven