25 379
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de plaats van dienst van telecommunicatiediensten

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

De ontwikkeling van de telecommunicatie-infrastructuur, zoals de uitbreiding van de capaciteit en de steeds verder voortschrijdende automatisering, biedt de markt een groot aantal nieuwe producten en mogelijkheden. Deze ontwikkeling gaat gepaard met een mondiaal snel voortschrijdende privatisering van bedrijven die telecommunicatiediensten aanbieden, en met een liberalisering van de telecommunicatiemarkt.

Daarnaast brengen de toegenomen mobiliteit van burgers en de algemene mondialisering van de handel een groeiende behoefte aan telecommunicatie met zich. Afnemers van telecommunicatiediensten sluiten met buitenlandse aanbieders overeenkomsten. De huidige marktverhoudingen en de stand van de techniek brengen een nieuwe dynamiek in de markt waarin prijsverschillen van de omvang van het BTW-tarief een belangrijke rol kunnen spelen. Het huidige Europese BTW-regime voor telecommunicatie, zoals vastgelegd in de Zesde BTW-richtlijn1 , is afgestemd op marktverhoudingen die zich kenmerkten door monopolieposities van nationale telefoonmaatschappijen in een markt waarin veelal dienstverleners en consumenten zich in hetzelfde land bevonden. De heffing van BTW over telecommunicatiediensten vindt in dit systeem plaats in het land waar de aanbieder van de prestatie is gevestigd.

In een internationaliserende markt heeft dit een aantal onwenselijke gevolgen. Het spreekt vanzelf dat dit effect toeneemt als de dienstverlening in omvang toeneemt of als de afstand tussen de ontwikkelingen in de markt en het BTW-regime groter wordt. Buitenlandse afnemers (ook die in derde-landen) van aanbieders in de Europese Unie krijgen Europese BTW in rekening gebracht. Die afnemers kunnen echter, als zij recht hebben op aftrek van voorbelasting, die belasting niet terugvragen in hun eigen land maar moeten dat doen bij de belastingadministratie in het land waar hun leverancier is gevestigd. Hierdoor worden de afnemers geconfronteerd met extra administratieve lasten en soms met extra financieringslasten. Deze lasten en kosten vormen soms een beletsel voor het sluiten van contracten met een telecombedrijf uit de EU.

Voorts kunnen afnemers die geen recht hebben op aftrek van voorbelasting (particulieren, vrijgestelde ondernemers als banken en verzekeringsmaatschappijen en lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen die geen ondernemer zijn), hun telecommunicatiediensten afnemen van bedrijven in landen buiten de Europese Unie waar in veel gevallen geen BTW of soortgelijke belasting wordt geheven.

Het huidige Europese BTW-regime leidt dus in de eerste plaats tot administratieve complicaties als gebruik wordt gemaakt van de diensten van Europese aanbieders van telecommunicatiediensten. In de tweede plaats is het bestaande regime een prikkel voor de nationale aanbieders in de EU om de heffing van BTW te ontwijken door zich in landen buiten de EU te vestigen en een prikkel voor consumenten om hun telecommunicatie buiten de Europese Unie te verwerven.

In samenspraak met het bij de onderhavige problematiek betrokken bedrijfsleven is deze problematiek in diverse gremia aan de orde gesteld. Zowel in OESO-verband als in Europees kader kreeg het onderwerp de nodige aandacht. De ontwikkelingen – juist in verband met de dynamiek van de markt – worden op de voet gevolgd. Het is zelfs op middellange termijn moeilijk om te schatten welk beeld de markt zal bieden. Dit geldt zowel voor de vraag- als de aanbodzijde. Ook de gedachtevorming in het wetgevend kader zal op termijn mogelijk nog tot andere juridische en fiscale inzichten kunnen leiden. Dit aspect zal een belangrijke rol kunnen spelen bij het tot stand brengen van een wijziging van de Zesde BTW-richtlijn waarvoor de voorbereidingen reeds zijn aangevangen. Binnen de huidige context bestaat echter een dringende behoefte om de neutraliteit van het BTW-regime voor telecommunicatie in de internationale verhoudingen te herstellen en te waarborgen. Aangezien met de voorbereiding van de daarvoor benodigde richtlijnwijziging geruime tijd is gemoeid, is door alle EU-lidstaten toestemming verzocht om op korte termijn tijdelijk van de huidige regeling in de Zesde BTW-richtlijn af te mogen wijken. Onder het Nederlandse voorzitterschap is een directe oplossing voor deze problematiek gerealiseerd; de Ecofin Raad heeft inmiddels machtiging verleend voor een afwijkende regeling. Dit wetsvoorstel bevat, op basis van die machtiging, een regeling waardoor het BTW-regime in de eerste plaats wordt vereenvoudigd. Daarnaast wordt voorkomen dat de heffing van BTW door zowel aanbieders van telecommunicatiediensten als door afnemers wordt ontgaan.

De voorgestelde regeling kent twee kernpunten. De BTW-heffing vindt – behoudens één uitzondering – plaats waar de afnemer van de prestatie is gevestigd en de heffing wordt verlegd van de aanbieder van de prestatie naar de afnemer daarvan indien dit een ondernemer of een lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is.

2. Het Europese kader

Telecommunicatiediensten vallen thans onder de regeling van de plaats van dienst van artikel 9, eerste lid, van de Zesde BTW-richtlijn, die in de Nederlandse wetgeving is verwerkt in artikel 6, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968. De plaats waar een telecommunicatiedienst wordt verricht, en dus met BTW wordt belast, is de plaats waar de ondernemer die de dienst verricht, woont of is gevestigd dan wel waar deze een vaste inrichting heeft van waaruit hij de dienst verricht. Om dit regime te wijzigen is een wijziging van de Zesde BTW-richtlijn noodzakelijk. Met een dergelijke wijziging is onder normale omstandigheden een termijn van ongeveer twee jaar gemoeid. Omdat er echter dringend behoefte bestaat aan een wijziging van de regeling op korte termijn is door de Europese Commissie en alle lidstaten gekozen voor een tijdelijke oplossing die op korte termijn uitkomst kan bieden.

In dit traject wordt op basis van een goedkeuring – een derogatiebeschikking van de Ecofin Raad1 – reeds nu voorzien in een van de Zesde BTW-richtlijn afwijkende wijziging van de nationale wetgevingen van de lidstaten. Genoemde richtlijn biedt daarvoor de mogelijkheid in artikel 27. Dit artikel staat afwijking van de Zesde richtlijn, derogatie, toe als daarmee een vereenvoudiging van de belastingheffing wordt bereikt of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking kunnen worden voorkomen.

Op basis van een door de Europese Commissie geredigeerde tekst hebben alle lidstaten een gelijkluidend verzoek ingediend om te mogen afwijken van de thans geldende regeling in de Zesde BTW-richtlijn. In de Ecofin Raad van 17 maart 1997 is door de lidstaten van de Europese Unie unaniem gekozen voor een regeling conform die verzoeken, zoals deze ook in dit wetsvoorstel is neergelegd. Hierdoor ontstaat de beoogde vereenvoudiging die voorkomt dat BTW moet worden teruggevraagd buiten het land waar de betrokken afnemers zijn gevestigd en wordt voorkomen dat een derving van BTW optreedt. Voorts wordt voorkomen dat nationale aanbieders van telecommunicatiediensten een concurrentienadeel ondervinden ten opzichte van aanbieders van dergelijke diensten die zijn gevestigd in derde-landen, die onder het huidige regime geen BTW in rekening brengen. Ook wordt voorkomen dat nationale aanbieders zich om heffing van BTW te ontgaan bedienen van een «hoefijzerconstructie», door zich te vestigen in een derde-land om van daaruit de nationale markt te bedienen.

Opgemerkt zij dat in een verklaring bij de notulen van de Ecofin Raad van 17 maart jl. de Commissie de aandacht vestigt op het feit dat de beschikkingen, zoals zij door de Raad zijn gewijzigd, niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 27 van de Zesde BTW-richtlijn om te kunnen afwijken van de bepalingen van deze richtlijn en op het feit dat het facultatieve karakter van de afwijkingen zou kunnen leiden tot een niet geharmoniseerde toepassing van de BTW-regels die op telecommunicatie van toepassing zijn, en tot situaties van dubbele belasting en niet belasting die onverenigbaar zijn met de beginselen van de interne markt. Deze formeel juridische argumentatie betreffende de – overigens tijdelijke – toepassing van artikel 27 van de Zesde BTW-richtlijn wordt door alle Europese lidstaten en door de Raad niet gedeeld en voor zover het de synchronisatie van de invoering van het nieuwe regime betreft, zijn er afspraken gemaakt die dubbele heffing voorkomen. Op deze wijze kan tijdig het gewenst regime worden ingevoerd met een minimum aan juridische en financiële problemen.

In de Ecofin Raad van 17 maart 1997 is namelijk besloten dat alle lidstaten er naar zullen streven om uiterlijk per 1 juli 1997 op dezelfde wijze hun wetgeving inzake de heffing van BTW over telecommunicatiediensten aan te passen. Hierbij zij overigens aangetekend dat er daarbij vooralsnog van uit is gegaan dat de toepassing van de voorgestelde regeling geen raakvlakken vertoont met het per 1 januari 1998 in werking tredende WTO-handelsakkoord voor telecommunicatiediensten of daarmee samenhangende regelgeving.

Op 3 februari 1997 heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen een voorstel – hierna het Voorstel – ingediend voor een definitieve regeling. Over de inhoud daarvan merk ik het volgende op.

Het Voorstel behelst een verlegging van de plaats van dienst naar het land van de afnemer voor niet in de Europese Unie gevestigde aanbieders van telecommunicatiediensten. Deze verlegging houdt in dat de diensten zijn onderworpen aan de BTW-heffing van het land waar de afnemer is gevestigd.

Als deze buiten de Europese Unie gevestigde aanbieders zich in de Europese Unie laten registreren, waarbij zij volgens het Voorstel het land van registratie zelf kunnen kiezen, worden zij geacht daar gevestigd te zijn, kunnen zij de BTW van hun lidstaat van aan hun in de Europese Unie gevestigde afnemers in rekening brengen.

Voor de aanbieders die in de Europese Unie gevestigd zijn, houdt het Voorstel een verlegging in naar het land waar de afnemer is gevestigd, als deze buiten de Europese Unie is gevestigd. Indien deze aanbieders presteren aan afnemers die in de EU gevestigd zijn, verandert er niets ten opzichte van het huidige regime. De BTW wordt dan geheven in het vestigingsland van de aanbieder.

Met deze regelgeving wil de Commissie voor EU-transacties zoveel mogelijk vasthouden aan het oorsprongslandbeginsel. Dit beginsel speelt een belangrijke rol in de plannen van de Commissie voor het definitieve BTW-stelsel van de EU. De Commissie wil in dit stelsel zoveel mogelijk goederen en diensten doen belasten in de lidstaat waar de presterende ondernemer is gevestigd. Mede gezien het feit dat ook de toepassing van geuniformeerde tarieven dan een belangrijke rol speelt, zullen veel lidstaten de voorkeur geven aan het thans in de derogatiebeschikking, en dus ook in het voorstel van wet, vastgelegde systeem; de eerste besprekingen van het Voorstel tijdens het Nederlandse voorzitterschap in de Groep financiële vraagstukken wijzen sterk in die richting.

Het voorstel van wet onderscheidt zich van het systeem van het richtlijnvoorstel en gaat uit van het bestemmingslandbeginsel: de diensten worden belast in het land waar de afnemer is gevestigd, tenzij de afnemer een particulier, woonachtig in de EU is. Voor een verlegging van de plaats van dienst naar het land waar de zakelijke afnemer is gevestigd is gekozen omdat dan tariefverschillen tussen de lidstaten geen rol spelen en omdat in de praktijk afnemers met aftrekrecht het terugvragen van BTW in een andere lidstaat als een zeer grote extra last ervaren. Door het voorstel van wet wordt deze extra last weggenomen.

3. Budgettaire aspecten

Dit wetsvoorstel leidt naar verwachting tot een budgettaire opbrengst van circa 5 mln. Dit is een saldo van een aantal componenten. Als buiten de Europese Unie gevestigde aanbieders telecommunicatiediensten verrichten voor Nederlandse particulieren en niet-aftrekgerechtigde ondernemers en lichamen in de zin van de Algemene wet rijksbelastingen, zijn die diensten voortaan met Nederlandse BTW belast. Hetzelfde geldt als in de EU gevestigde aanbieders diensten verrichten voor niet-aftrekgerechtigde ondernemers en lichamen in de zin van de Algemene wet rijksbelastingen in Nederland. Hierdoor kan een hogere BTW-opbrengst worden gerealiseerd. Omgekeerd zal een deel van de huidige opbrengst verloren gaan doordat geen BTW meer zal worden ontvangen ter zake van diensten die door Nederlandse aanbieders voor buiten de Europese Unie gevestigde afnemers worden verricht. Een gelijk effect treedt op als Nederlandse aanbieders diensten verrichten voor niet aftrekgerechtigde ondernemers en lichamen in de zin van de Algemene wet rijksbelastingen in andere EU-landen.

Daarnaast zal met dit wetsvoorstel een toekomstige budgettaire derving worden voorkomen, die optreedt indien de recente ontwikkelingen zich in toenemende mate zouden voordoen. Naar verwachting gaat het hierbij om een potentiële derving van circa 150 mln.

4. Uitvoeringsaspecten

Dit wetsvoorstel bevat een vereenvoudiging van regelgeving waardoor het aantal door buitenlandse ondernemers in te dienen verzoeken om teruggave van in Nederland betaalde BTW zal afnemen.

Omdat de niet in de Europese Unie gevestigde aanbieders van telecommunicatiediensten en niet belastingplichtige lichamen die telecommunicatiediensten afnemen van niet Nederlandse aanbieders in de heffing van BTW worden betrokken, zal het aantal aangifteplichtigen en daarmee het aantal controles toenemen. Gezien het huidige aantal aanbieders op de markt voor telecommunicatie worden daarvan onder de huidige omstandigheden geen personele gevolgen verwacht. Ook worden geen andere personele gevolgen voor de belastingdienst of een grotere werkdruk voor het justitiële apparaat verwacht.

Het voorstel vertoont, afgezien van de hiervoor genoemde maatregelen in de uitvoeringssfeer en de raakvlakken op het gebied van de WTO-overeenkomst op het gebied van de telecommunicatie, geen samenhang met andere bestaande of in voorbereiding zijnde niet-fiscale regelingen. Voor de uitvoering ervan worden geen nieuwe organen of bestuursinstrumenten in het leven geroepen. Het voorstel heeft, naast de gewijzigde BTW-positie, geen gevolgen voor het bedrijfsleven. Een belangrijke wijziging in de positie betreft de registratie van aanbieders van telecommunicatiediensten die buiten de Europese Unie zijn gevestigd. Deze ondernemers zullen in de voorgestelde regeling gehouden zijn zich in de lidstaten waar hun afnemers zijn gevestigd te registreren voor BTW-doeleinden als hun diensten door particulieren worden afgenomen. Een dergelijke verplichting geldt niet voor aanbieders die binnen de Europese Unie zijn gevestigd. Mogelijk kan de regelgeving in verband hiermee nog aanpassing behoeven indien blijkt dat het per 1 januari 1998 in werking tredende WTO handelsakkoord voor telecommunicatiediensten of daarmee samenhangende regelgeving daartoe noopt.

Dit wetsvoorstel zal er voorts toe leiden dat een aantal juridische procedures wordt voorkomen over het al dan niet aanmerken van bepaalde onderdelen van de telecommunicatie-infrastructuur als vaste inrichting voor de omzetbelasting hetgeen als een vereenvoudiging en als een besparing kan worden gekwalificeerd.

Vanzelfsprekend behoeft de registratie van aanbieders van telecommunicatiediensten uit derde landen de nodige controle. In de eerste plaats zullen daartoe met behulp van het instrumentarium van de Algemene wet inzake rijksbelastingen via de beheerders van de telecommunicatie-infrastructuur hier te lande de nodige maatregelen worden genomen.

Voorts zullen op de Nederlandse verkooppunten van buitenlandse telefoonkaarten in gevallen waarin dat noodzakelijk is, de aanbieders van telecommunicatie kunnen worden opgespoord. Voor zover telefoonkaarten door toeristen of zakelijke bezoekers uit derde landen worden gebruikt overweeg ik in de uitvoeringssfeer maatregelen te treffen waardoor ter zake van het gebruik van deze telefoonkaarten geen BTW zal worden geheven. Voorts merk ik nog op dat het gebruik van een creditcard voor telefoongesprekken vanuit publieke telefoons leidt tot BTW-heffing hier te lande omdat in die gevallen de dienst door een nationale aanbieder van telecommunicatiediensten wordt verricht; de betaling met dergelijke kaarten is in dat opzicht gelijk aan een betaling met munten. Overigens maakt het controle-aspect nog deel uit van nader onderzoek in EU-verband. In samenspraak met de andere lidstaten en de Commissie van de Europese Gemeenschappen zal worden bezien of in de definitieve regeling in de Zesde BTW-richtlijn nog aanvullende maatregelen moeten worden opgenomen.

5. Toelichting op de artikelen

ARTIKEL I

Zoals hiervoor reeds uiteengezet, berust de huidige regeling voor de heffing van BTW ter zake van telecommunicatieprestaties op artikel 9, eerste lid, van de Zesde BTW-richtlijn en op artikel 6, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968. De plaats waar een telecommunicatiedienst wordt verricht, en dus met BTW wordt belast, is de plaats waar de ondernemer die de dienst verricht woont of is gevestigd dan wel een vaste inrichting heeft van waaruit hij de dienst verricht, hierna kortweg aangeduid met de term gevestigd.

Een duidelijk inzicht in de werking van de huidige en de voorgestelde regeling kan worden verkregen als men de aanbieders van telecommunicatie, afhankelijk van hun vestigingsplaats, verdeelt in twee groepen: aanbieders die binnen de EU zijn gevestigd en aanbieders die buiten de EU zijn gevestigd. Tevens zijn twee groepen afnemers te onderscheiden: ondernemers, waaronder begrepen lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en particulieren. Het is van belang binnen deze twee groepen weer een onderscheid naar vestigingsplaats aan te brengen: er zijn afnemers gevestigd in het land waar de dienstverrichter is gevestigd (die zijn niet in onderstaand schema opgenomen, zij betalen altijd BTW van dat land), afnemers in andere landen binnen de Europese Unie en afnemers die buiten de Europese Unie zijn gevestigd.

De relevante BTW-effecten die binnen het huidige systeem optreden als aanbieders en afnemers van telecommunicatiediensten in verschillende landen zijn gevestigd, kunnen aan de hand van de aangebrachte onderscheidingen in een schema zichtbaar worden gemaakt, waarbij wordt herhaald dat het huidige systeem is gebaseerd op de regel dat de BTW wordt geheven op de plaats waar de dienstverrichter is gevestigd.

Huidige regeling
Afnemer (ondernemer of particulier)Aanbieder in Europese UnieAanbieder buiten EU
In EU-landBTW land van aanbieder;Geen BTW heffing
 ondernemer eventueel 8e Rln.  
Buiten EUBTW land van aanbieder; ondernemer eventueel 13e Rln. Geen BTW heffing

In dit wetsvoorstel is, op basis van de daartoe verstrekte derogatie, voortgebouwd op de regeling van artikel 9, tweede lid, onderdeel e, van de richtlijn. De telecommunicatiediensten zijn daartoe opgenomen in de opsomming van artikel 6, tweede lid, onderdeel d, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Als gevolg hiervan wordt in twee situaties de plaats waar de telecommunicatiedienst geacht wordt te zijn verricht, gesitueerd op de plaats waar de afnemer van deze prestatie is gevestigd. Dit is het geval als de afnemer een (al of niet in de Europese Unie gevestigde) ondernemer is of een buiten de Europese Unie gevestigde particulier.

Dit betekent dat in de nu voorgestelde regeling geen BTW wordt geheven als de afnemer, particulier of ondernemer, buiten de Europese Unie is gevestigd. Dit heeft als gevolg dat de in derde-landen gevestigde zakelijke afnemers van Europese aanbieders geen BTW in rekening gebracht krijgen en dat zij derhalve geen verzoeken om teruggave meer behoeven te doen in de lidstaat waar hun leverancier is gevestigd. Zodoende wordt vermeden dat de procedure van de Dertiende BTW-richtlijn1 door deze afnemers moet worden gevolgd.

Voor binnen de Europese Unie gevestigde zakelijk afnemers van telecommunicatiediensten ontstaat een soortgelijk voordeel. Door het opnemen van de telecommunicatiediensten in artikel 9, tweede lid, onderdeel e, van de Zesde BTW-richtlijn gelden de bepalingen van artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van de Zesde BTW-richtlijn. Voor Nederland wordt voorgesteld deze regeling op te nemen in artikel 6, tweede lid, onderdeel d, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Artikel 12, derde lid van die wet is in deze situatie van toepassing waardoor de BTW wordt geheven van de Nederlandse ondernemers of lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen die de dienst afnemen van een ondernemer buiten Nederland. Zodoende behoeven die afnemers geen BTW meer terug te vragen in andere EU-lidstaten via de zogenoemde Achtste richtlijnprocedure2 . Tevens behoeven de in en buiten de Europese Unie gevestigde aanbieders geen BTW meer in rekening te brengen aan hun zakelijke afnemers in de Europese Unie.

Aldus wordt in de eerste plaats een belangrijke vereenvoudiging bereikt.

Voorts ontstaat een gelijke behandeling van telecommunicatiediensten op de internationale markt voor particuliere afnemers buiten de Europese Unie. Die diensten worden op die markt zonder Europese BTW aangeboden ongeacht of de aanbieder binnen of buiten de Unie is gevestigd.

Voor particulieren die binnen de Europese Unie wonen of gevestigd zijn en telecommunicatiediensten afnemen van aanbieders buiten de Unie, bevat dit wetsvoorstel eveneens een aanpassing van de bestaande regeling. Door toepassing van een op artikel 9, derde lid, van de Zesde BTW-richtlijn gebaseerde regeling wordt voorgesteld om de telecommunicatiediensten eveneens op te nemen in de opsomming van artikel 6, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Hierdoor worden telecommunicatiediensten die worden afgenomen door deze groep particulieren binnen de Europese Unie belast in het land van de afnemer. De afdrachtverplichtingen worden in deze situatie, anders dan voor zakelijke afnemers het geval is, niet verlegd naar de afnemer. De aanbieder moet dan in de lidstaat van de particulier BTW afdragen.

Mochten de diensten niet vanuit een vestiging in de Europese Unie worden aangeboden, in welk geval het derhalve bij afname van diensten door particulieren bij de huidige marktverhoudingen doorgaans geen reguliere abonnementen zal betreffen, dan gelden de BTW verplichtingen per lidstaat. Mocht dit op administratieve bezwaren stuiten, dan kan eventueel een fiscaal vertegenwoordiger ter plaatse uitkomst bieden. Deze regeling geldt niet indien deze groep consumenten de diensten aanschaft binnen de Europese unie.

Ook de effecten van de inhoud van het wetsvoorstel, kunnen in een schema worden samengevat.

Voorgestelde regeling
AfnemerAanbieder in EUAanbieder buiten EU
In EU-land  
Ondernemer:BTW-land van afnemer (Heffing verlegd)BTW-land afnemer (heffing verlegd)
ParticulierBTW-land van aanbiederBTW-land afnemer (heffing niet verlegd)
Afnemer buiten EU (ondernemer en particulier)Geen BTW- heffingGeen BTW-heffing

De voorgestelde regeling is voorzien van een definitie die de reikwijdte bepaalt. Deze definitie is gericht op het belasten van het transportmedium telecommunicatie. Zij is ontleend aan de derogatiebeschikking van de Raad. De definitie in deze derogatiebeschikking is overgenomen van de definitie die wordt gebruikt in het Internationaal telecommunicatiereglement, ook wel genoemd de akte van Melbourne, waarin in breed internationaal verband algemene beginselen voor het aanbieden van telecommunicatie worden geregeld. De gebruikte definitie heeft een breed en technisch karakter; in een markt waarin de innovatie zo'n hoog tempo heeft, is het gebruik van definities met een hoog abstractieniveau noodzakelijk. Fiscaal is hierbij aangesloten. Over de inhoud van de definitie kan nog het volgende worden opgemerkt.

In de toelichting bij het voorstel voor de derogatiebeschiking van de Europese Commissie is vermeld dat de definitie in de derogatiebeschikking is aangevuld met een verduidelijking en voorts dat de definitie de terbeschikkingstelling omvat van netwerken of infrastructuur, zoals kabels of satellieten, voor hun gebruik voor telecomunicatiedoeleinden alsmede het verlenen van toegang tot Internet en netwerken van elektronische post. Dit geldt bijgevolg ook voor de definitie in het wetsvoorstel.

Als voorbeelden van prestaties die onder de definitie vallen kunnen worden genoemd de algemene spraaktelefonie (zowel op abonnementsbasis als wel incidenteel in bijvoorbeeld een telefooncel), het gebruik van communicatielijnen voor datatransmissie, het gebruik van faxapparatuur en het gebruik van draadloze telefoons.

Het hiervoor genoemde verlenen van toegang tot internet bestaat feitelijk uit het met behulp van enige computerapparatuur tot stand brengen van een verbinding tussen een gebruiker, die zijn computer heeft aangesloten op het openbare telefoonnet, en een wereldwijd net van telecommunicatielijnen, het internet. Nevendiensten, zoals bijvoorbeeld het opmaken van reclamepagina=s (de zogenoemde sites) worden daar, afgezien van prestaties van relatief geringe omvang, niet toe gerekend. Evenmin is de informatie die met behulp van het medium telecommunicatie wordt verzonden, in de regeling betrokken.

Het is in dit kader nog van belang dat zowel de lidstaten van de Europese Unie als van de OESO gezamenlijk onderzoek doen naar de BTW-aspecten die zijn verbonden aan de ontwikkelingen op het gebied van de elektronische handel via media als internet. Naar mag worden verwacht zullen de eerste resultaten van dat onderzoek in 1998 beschikbaar komen.

Conform de Zesde BTW-richtlijn gelden voor de verlegging van de plaats van dienst vanuit derde-landen naar Nederland als voorwaarden dat de diensten worden verricht vanuit derde-landen en dat het werkelijk gebruik en de werkelijke exploitatie in Nederland plaats hebben. Van beide laatste criteria ziet het «werkelijk gebruik» op diensten met betrekking tot lichamelijke zaken en de «werkelijke exploitatie» op overige diensten (bijvoorbeeld de overdracht van auteursrechten e.d.) De werkelijke exploitatie van een dienst heeft plaats daar waar de dienst wordt genoten.

Geprojecteerd op telecommunicatie leidt dit tot heffing op de plaats waar de afnemer van de prestatie, bij telefonie is dat de partij die het initiatief neemt, «de opbeller» woont. Dit zal doorgaans steeds degene zijn die de kosten ter zake van de dienstverlening betaalt.

ARTIKEL II

Als ingangsdatum van het wetsvoorstel is 1 juli 1997 gekozen. Bij het tot stand komen van de derogatie is door de lidstaten van de Europese Unie overeengekomen dat zij er naar zullen streven dat het wetgevend traject per die datum zal zijn afgerond.

Deze synchronisatie is van belang voor het voorkomen van situaties waarin geen BTW wordt geheven of waarin dubbele heffing ontstaat. Vanwege het feit dat Frankrijk en Duitsland reeds per 1 januari 1997 hun regelgeving hebben aangepast en omdat Italië en Oostenrijk een wijziging per 1 april van dit jaar voorzien, is tevens overeengekomen dat de lidstaat die voor 1 juli 1997 het nieuwe regime toepast, de dubbele heffing voorkomt door het achterwege laten van de heffing van BTW op diensten die in die lidstaat worden aangeboden door bedrijven uit een lidstaat waar het nieuwe regime nog niet geldt. Op grond van het nieuwe regime zou anders bij voorbeeld in Frankrijk BTW verschuldigd zijn over telecommunicatiediensten van een Nederlandse aanbieder, terwijl Nederland daarover ook nog heft op grond van het oude regime. Omdat naar verwachting het aantal gevallen waarin geen heffing plaatsvindt, van geringe omvang is, is voor deze situatie – die bovendien tijdelijk zal zijn – geen regeling getroffen.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Richtlijn nr. 77/388/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgeving der Lid-Staten inzake omzetbelasting – Ge- meenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PbEG nr. L 145).

XNoot
1

De beschikking voor Nederland (zie bijlage) is opgenomen in PbEG 1997, L 86. Deze bij- lage is ter inzage gelegd bij de afdeling Par- lementaire Documentatie.

XNoot
1

Richtlijn van de Raad van 17 november 1986 nr. 86/560/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgeving der Lid-Staten inzake omzet- belasting – Regeling voor de teruggaaf van de belasting op de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen (PbEG nr. L 326 van 21 november 1986).

XNoot
2

Richtlijn van de Raad van 6 december 1979 nr. 79/1072/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgeving der Lid-Staten inzake omzet- belasting – Regeling voor de teruggaaf van de belasting op de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplich- tigen (PbEG nr. L 331/11 van 27 december 1979).

Naar boven