Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25370 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25370 nr. 7 |
Ontvangen 22 oktober 1997
In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Artikel I, onderdeel J, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1 wordt «recht en taal, en cultuur» vervangen door: recht, en taal en cultuur.
2. Onderdeel 5 vervalt.
Artikel I, onderdeel M, komt te luiden:
Artikel 7.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Een onderwijseenheid kan betrekking hebben op de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening en op de beroepsuitoefening in verband met het onderwijs in een duale opleiding, voor zover deze activiteiten onder begeleiding van het instellingsbestuur plaatsvinden.
2. In de eerste volzin van het vierde lid wordt «Een student kan» vervangen door: Een student die is ingeschreven voor een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs, kan.
In artikel I, onderdeel P, wordt aan artikel 7.7 een derde en vierde lid toegevoegd, luidende:
3. In de onderwijs- en examenregeling wordt voor een duale opleiding aangegeven:
a. de minimale studielast van het onderwijsdeel,
b. de tijdsduur van de periode of de gezamenlijke tijdsduur van de perioden die ten minste in de beroepsuitoefening wordt doorgebracht, en
c. de minimale studielast van het deel van de opleiding dat wordt gevormd door de beroepsuitoefening.
4. De beroepsuitoefening binnen een duale opleiding vindt plaats op basis van een overeenkomst, gesloten door de instelling, de student en het desbetreffend bedrijf of de desbetreffende organisatie. De overeenkomst regelt de rechten en verplichtingen van partijen en omvat met inachtneming van het dienaangaande bij of krachtens deze wet bepaalde ten minste bepalingen over:
a. de duur van de overeenkomst en de tijdsduur van de periode of perioden van de beroepsuitoefening,
b. de begeleiding van de student,
c. dat deel van de kwaliteiten, bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onder b, dat de student tijdens de periode of de perioden van beroepsuitoefening dient te realiseren, en de beoordeling daarvan, en
d. de gevallen waarin en de wijze waarop de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden.
Artikel I, onderdeel S, wordt als volgt gewijzigd:
1. De laatste volzin van het eerste lid vervalt.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Voordat het instellingsbestuur tot een verwijzing over gaat, geeft het de desbetreffende student een waarschuwing onder bepaling van een redelijke termijn waarbinnen de studieresultaten ten genoegen van dat bestuur moeten zijn verbeterd. Het instellingsbestuur stelt de student alvorens tot een verwijzing over te gaan in de gelegenheid te worden gehoord.
3. In het derde lid wordt «ter uitvoering van het eerste lid» vervangen door: ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
In artikel I, onderdeel T, wordt in artikel 7.9f «het aantal studiepunten dat in het desbetreffende studiejaar voor het volgen van het in artikel 7.7, tweede lid, bedoelde onderwijsdeel van een duale opleiding kan worden behaald» vervangen door: het aantal studiepunten dat de student in het desbetreffende studiejaar voor het onderwijsdeel van de door hem gevolgde duale opleiding kan behalen, alsmede hoeveel maanden beroepsuitoefening de student in verband met die opleiding in dat studiejaar zal volgen.
In onderdeel 3 van artikel I, onderdeel U, wordt «en 7.9, tweede lid» vervangen door: en 7.9, derde lid.
Onderdeel 2 van artikel I, onderdeel V, komt te luiden:
2. In onderdeel d wordt «artikel 7.9, tweede lid» vervangen door: de artikelen 7.8a, zesde lid, en 7.9, derde lid.
In artikel I, onderdeel X, vervalt de zinsnede beginnend met «en is voorts» en eindigend met «te voeren». Toegevoegd wordt een volzin, luidende: Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel I, onderdeel AA, komt te luiden:
In artikel 7.25, derde lid, wordt na «Wet educatie en beroepsonderwijs» ingevoegd: dan wel een bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 7.24, tweede lid, aangewezen vakopleiding.
In artikel I, onderdeel CC, komt artikel 7.26a, eerste lid, te luiden:
1. Voor opleidingen op het gebied van de kunst en voor lerarenopleidingen op het gebied van de kunst dan wel voor differentiaties binnen die opleidingen geldt in aanvulling op de eisen, bedoeld in artikel 7.24, als eis het bezit van een bewijs van toelating als bedoeld in het vierde lid, indien bij ministeriële regeling voor die opleidingen specifieke eisen zijn gesteld in verband met de organisatie en inrichting van het onderwijs dan wel de kennis of vaardigheden van de aanstaande studenten en extraneï.
Artikel I, onderdeel JJ, komt te luiden:
Artikel 7.44 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van dit artikel komt te luiden: Collegegeld voor deeltijdse en duale opleidingen.
2. In het eerste lid wordt «voor een deeltijdse opleiding» vervangen door: voor een deeltijdse of duale opleiding.
3. In het tweede lid wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid.
Artikel I, onderdeel KK, komt te luiden:
In artikel 7.45, tweede lid, wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid.
In artikel I, onderdeel LL, en in onderdeel 1 van artikel I, onderdeel MM, vervalt telkens «7.43a, eerste lid,».
In artikel I, onderdeel XX, wordt, onder vernummering van onderdeel 2 tot onderdeel 3, een nieuw onderdeel 2 ingevoegd, luidende:
2. In onderdeel b wordt «artikel 7.9a» vervangen door: de artikelen 7.9a, 7.9b, 7.9ba of 7.9bb.
In artikel I wordt na onderdeel XX een onderdeel XXa ingevoegd, luidende:
Artikel 9.7, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de vierde volzin wordt na «periode van» ingevoegd: ten hoogste.
2. De vijfde volzin vervalt.
In artikel I worden na onderdeel AAA de onderdelen AAAa, AAAb en AAAc ingevoegd, luidende:
In artikel 11.3, tweede lid, onder b, wordt «tweede lid onderdelen a tot en met d» vervangen door: tweede lid, onder a tot en met g.
Artikel 11.5, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de vierde volzin wordt na «periode van» ingevoegd: ten hoogste.
2. De vijfde volzin vervalt.
In artikel 12.10, tweede lid, tweede volzin, wordt na «termijn van» ingevoegd: ten hoogste.
Onderdeel 2 van artikel I, onderdeel DDD, komt te luiden:
2. In onderdeel b wordt «een deeltijdse opleiding» vervangen door: een deeltijdse of duale.
Onderdeel 11 van artikel I, onderdeel GGG, komt te luiden:
11. Het opschrift van artikel 7.44 komt te luiden: Collegegeld voor deeltijdse en duale opleidingen.
In onderdeel 3 van artikel III, onderdeel C, wordt aan het slot van artikel 9, lid 1e, toegevoegd: Studerenden aan een duale opleiding tot verpleegkundige in het hoger beroepsonderwijs hebben voor het volgen van die opleiding aanspraak op ten hoogste 12 maanden studiefinanciering.
Artikel III, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1 wordt «wordt een lid 1a ingevoegd» vervangen door: worden de leden 1a en 1b ingevoegd, en wordt «gelijk gesteld» vervangen door: gelijkgesteld.
2. Aan het slot van onderdeel 1 wordt een lid 1b toegevoegd, luidende:
1b. Voor de studerenden aan een duale opleiding wordt de periode van 6 jaren, genoemd in het eerste lid, verlengd met het aantal maanden dat het resultaat is van de volgende berekening: het aantal studiepunten van het onderwijsdeel van de duale opleiding wordt vermenigvuldigd met 12, gedeeld door 42 en vervolgens wordt de uitkomst hiervan verhoogd met het aantal maanden van de door de onderwijsinstelling vastgestelde gezamenlijke perioden van beroepsuitoefening van die opleiding, en verminderd met 48. Daarbij wordt het resultaat afgerond op het naastgelegen gehele, hogere getal.
In artikel III, onderdeel J, wordt «het aantal studiepunten dat in het desbetreffende studiejaar voor het volgen van het onderwijsdeel van een duale opleiding kan worden behaald» vervangen door: het aantal studiepunten dat de studerende in het desbetreffende studiejaar voor het onderwijsdeel van de door hem gevolgde duale opleiding kan behalen, alsmede hoeveel maanden beroepsuitoefening de studerende in verband met die opleiding in dat studiejaar zal volgen.
Na artikel VII wordt artikel VIIa ingevoegd, luidende:
1. Aan de Hogeschool Holland te Diemen, de Fontys Hogeschool Eindhoven te Eindhoven en de Hogeschool van Utrecht te Utrecht is tot 1 september 2001 inservice onderwijs verbonden.
2. Degenen die op 31 juli 1997 stonden ingeschreven aan een opleiding inservice onderwijs tot verpleegkundige of verzorgende beroepen, die geheel of gedeeltelijk is overgedragen aan een in het eerste lid genoemde hogeschool, kunnen deze opleiding met ingang van 1 augustus 1997 voortzetten aan die hogeschool.
3. De in het tweede lid bedoelde personen zijn voor de toepassing van de Wet op de studiefinanciering geen studerenden.
4. De in het tweede lid bedoelde personen worden in de gelegenheid gesteld deze opleiding te voltooien overeenkomstig de op 31 juli 1997 voor de desbetreffende opleiding geldende voorschriften.
5. De in het tweede lid bedoelde personen die de opleiding met goed gevolg voltooien, ontvangen een diploma overeenkomstig de op 31 juli 1997 voor de desbetreffende opleiding geldende voorschriften.
6. De bevoegdheid van het college van beroep voor de examens van de desbetreffende hogeschool strekt zich mede uit tot de examens, verbonden aan de in het tweede lid bedoelde opleiding.
In artikel VIII, tweede lid, wordt voorafgaand aan «het Centraal register opleidingen hoger onderwijs» ingevoegd: de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, ten behoeve van.
Na artikel VIII worden de artikelen VIIIa en VIIIb ingevoegd, luidende:
1. Indien het instellingsbestuur van een universiteit, opgenomen in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een of meer opleidingen als bedoeld in artikel 7.23a, tweede lid, van die wet, waarvoor Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dan wel voor zover het betreft het landbouwonderwijs Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de toestemming, bedoeld in artikel 7.23a, eerste lid, van genoemde wet, heeft gegeven, wenst te verzorgen met ingang van 1 september 1999, maakt dat bestuur van die wens melding aan Onze desbetreffende minister. Deze opleidingen worden opgenomen in een ministeriële regeling die uiterlijk 1 mei 1999 wordt vastgesteld.
2. In afwijking van de termijnbepalingen, bedoeld in de artikelen 6.13, tweede lid, en 6.14, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek registreert de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, de opleidingen die zijn opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, in het in artikel 6.13 van die wet bedoelde Centraal register opleidingen hoger onderwijs dat betrekking heeft op het studiejaar 1999–2000. De Informatie Beheer Groep maakt de uit het eerste lid voortvloeiende wijzigingen bekend voor 1 juli 1999. Van deze bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. Indien het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool, opgenomen in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een opleiding met ingang van 1 september 1998 of 1 september 1999, overeenkomstig artikel 7.7, tweede lid, van die wet tevens duaal wenst in te richten, maakt dat bestuur van die wens melding aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dan wel voor zover het betreft het landbouwonderwijs aan Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Deze opleidingen worden opgenomen in een ministeriële regeling, die voor 1 juni 1998 onderscheidenlijk voor 1 mei 1999 wordt vastgesteld.
2. In afwijking van de termijnbepalingen, bedoeld in de artikelen 6.13, tweede lid, en 6.14, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, neemt de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, van de opleidingen die zijn opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, het gegeven op dat deze opleidingen tevens duaal zijn ingericht, alsmede voor zover nodig het gegeven in welke gemeente of gemeenten de desbetreffende opleiding duaal wordt verzorgd. De Informatie Beheer Groep maakt de uit het eerste lid voortvloeiende wijzigingen bekend wat betreft het register dat betrekking heeft op het studiejaar 1998–1999 voor 1 juli 1998, en wat betreft het register dat betrekking heeft op het studiejaar 1999–2000 voor 1 juli 1999. Van deze bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel IX wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede tot en met vijfde lid worden vernummerd tot derde tot en met zesde lid en het bestaande zesde lid wordt vernummerd tot achtste lid. Ingevoegd wordt een nieuw tweede lid, luidende:
2. Uitsluitend met het oog op de toepassing van de artikelen VIIIa en VIIIb werkt artikel I, onderdelen P en Y betreffende de artikelen 7.7, 7.23a en 7.23b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, terug tot en met 1 januari 1998.
2. Ingevoegd wordt een zevende lid, luidende:
7. Artikel VIIa treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 augustus 1997.
3. Het achtste lid komt te luiden:
8. De artikelen VIII en VIIIb treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
In deze nota van wijziging die ik mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis, onderteken, zijn in de eerste plaats wijzigingen van inhoudelijke aard opgenomen. Een deel hiervan is reeds aangekondigd in de nota naar aanleiding van het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel die enkele dagen geleden aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Bedoelde wijzigingen die deels het gevolg zijn van suggesties in het verslag betreffende het wetsvoorstel, betreffen:
– aanscherping van de procedure bij verwijzing in de post-propedeutische fase door ook in dat geval een waarschuwing vooraf verplicht te stellen,
– introductie van een onderwijs-arbeidsovereenkomst bij duale opleidingen,
– verhouding binnen een duale opleiding tussen het onderwijsdeel en de beroepscomponent waarbij tevens expliciet wordt gemaakt dat studiepunten kunnen worden toegekend aan de beroepscomponent,
– aanscherping van de procedure voor het voeren van de doctorstitel in Nederland door degenen die deze titel in het buitenland hebben verworven,
– opneming van een overgangsbepaling voor de opleidingen met een afwijkende studielast in het wetenschappelijk onderwijs, zodat deze desgewenst met ingang van het studiejaar 1999–2000 van start kunnen gaan,
– opneming van een overgangsbepaling voor de duale opleidingen, zodat deze desgewenst met ingang van het studiejaar 1998–1999 of 1999–2000 van start kunnen gaan,
– verlenging van de diplomatermijn van de Wet op de studiefinanciering voor duale opleidingen,
– beperking van de studiefinancieringsaanspraken voor studenten aan een duale opleiding tot verpleegkundige tot 12 maanden, en
– technische vereenvoudiging van de collegegeldbepaling voor de duale opleidingen.
Daarnaast bevat deze nota van wijziging nog de volgende wijzigingen van inhoudelijke aard:
– uitwerking van het begrip «onderwijseenheid» in verband met de toekenning van studiepunten aan de beroepscomponent van een duale opleiding,
– regeling in de onderwijs- en examenregeling van de minimumstudielast van het onderwijsdeel van een duale opleiding en van de minimumduur van de beroepscomponent,
– uitbreiding in technische zin van de bevoegdheid van het college van beroep voor de examens,
– schrappen van de leeftijdsgrens voor leden van de raden van toezicht van de openbare universiteiten en de Open Universiteit, en
– opnemen van een overgangsregeling voor zogenoemde zittende leerlingen uit het inservice onderwijs.
Hieronder worden deze wijzigingen nader toegelicht.
Tot slot zijn enkele wijzigingen van uitsluitend technische of redactionele aard opgenomen.
Deze wijziging herstelt een misstelling.
Blijkens het voorgestelde tweede lid van artikel 7.7 bestaat een duale opleiding uit een gedeelte waarin onderwijs wordt gevolgd (aangeduid als onderwijsdeel), en uit een of meer perioden waarin het volgen van onderwijs wordt afgewisseld met beroepsuitoefening in verband met dat onderwijs.
In artikel I, onderdeel J, onder 5, wordt voorgesteld dat in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO) een nieuw gegeven wordt opgenomen, te weten de studielast van het onderwijsdeel van de duale opleiding. Bij nadere overweging komt het mij voor dat een dergelijke bepaling beter kan worden vastgelegd in de bepaling betreffende de onderwijs- en examenregeling (artikel 7.13). Een voorschrift van deze strekking wordt daarom in deze nota van wijziging opgenomen (zie onderdeel C). Onderdeel 5 van artikel I, onderdeel J, van het wetsvoorstel komt te vervallen. In artikel 6.13, vierde lid, kan dan worden volstaan met de reeds bestaande bepaling dat het register als gegeven de studielast van een opleiding moet bevatten.
Artikel 7.3, tweede lid, van de WHW bevat een omschrijving van «opleiding». Met de invoering van de duale inschrijvingsmogelijkheid in het hoger onderwijs acht ik het van belang in deze bepaling tot uitdrukking te laten komen dat ook de beroepsuitoefening in verband met het onderwijs in een duale opleiding als onderwijseenheid kan worden aangemerkt. Weliswaar zou dit uit het bepaalde in artikel 7.27 kunnen worden afgeleid, maar het vastleggen van deze mogelijkheid in de wet verschaft naar mijn mening meer duidelijkheid.
Indien bovenbedoelde periode van beroepsuitoefening als onderwijseenheid wordt aangemerkt, ontstaat de situatie dat aan deze eenheden een studielast is verbonden. De studielast wordt ingevolge artikel 7.4, eerste lid, uitgedrukt in studiepunten. Dit betekent dat in voorkomende gevallen aan de beroepsuitoefening studiepunten kunnen worden toegekend. Daaraan is het voorschrift toegevoegd dat het aanmerken van beroepsuitoefening als onderwijseenheid slechts mogelijk is als het instellingsbestuur deze activiteit van de student begeleidt.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt in artikel 7.3, tweede lid, te expliciteren dat de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening ook als onderwijseenheden kunnen worden aangemerkt, zoals in de praktijk reeds dikwijls geschiedt. Ook daarbij geldt het voorschrift dat het instellingsbestuur in dat geval de praktische voorbereiding begeleidt. Met betrekking tot bedoelde werkzaamheden wordt opgemerkt dat met een omschrijving van deze mogelijkheid in artikel 7.3, tweede lid, op die plaats een volledig beeld wordt gegeven van de inhoud van het begrip «onderwijseenheid».
In het voorgestelde derde lid van artikel 7.7 wordt geregeld dat het instellingsbestuur in de onderwijs- en examenregeling globaal de verhouding tussen het onderwijsdeel van de duale opleiding en de praktijkcomponent daarvan aangeeft. Van het onderwijsdeel moeten daarbij de minimale studielast – uitgedrukt in studiepunten – worden vermeld, van de praktijkcomponent de minimale tijdsduur.
Omwille van het waarborgen van de flexibiliteit bij de vormgeving van het duale traject is in dit artikel niet bepaald wat de precieze omvang is van de studielast van het onderwijsdeel en het tijdsbeslag van de praktijkcomponent. Invulling daarvan zal immers afhangen van de specifieke eisen die zowel van de kant van de opleiding als van de kant van de werkgever worden gesteld. Wel is het van belang dat, met het oog op het waarborgen van de kwaliteit van de opleiding, bij deze invulling er rekening mee wordt gehouden dat het onderwijsdeel van de duale opleiding van een zodanige omvang is dat de student bij afstuderen beschikt over een voldoende theoretische bagage. Tegelijkertijd zal er pas van een duale opleiding gesproken kunnen worden, indien het werken-deel in de opleiding van een voldoende substantiële omvang is. Het is aan de instelling om met inachtneming van de algemene kwaliteitseisen die aan initiële ho-opleidingen worden gesteld, tot een verantwoorde programmering te komen.
Onderdeel c van artikel 7.7, derde lid, draagt een facultatief karakter, omdat artikel 7.3, tweede lid (zie onderdeel B van deze nota van wijziging), slechts mogelijk maakt dat aan de praktijkcomponent studiepunten worden toegekend, zonder dit verplicht te stellen. Indien het instellingsbestuur evenwel tot deze toekenning besluit, dan dient vermelding van het minimumaantal studiepunten dat in het werken-deel moet worden behaald, ook in de onderwijs- en examenregeling te worden vermeld.
In het voorgestelde vierde lid van artikel 7.7 wordt de onderwijskundige kant van de zogenaamde onderwijs-arbeidsovereenkomst geïntroduceerd. De onderwijs-arbeidsovereenkomst regelt het totaal van rechten en plichten (onderwijskundig en arbeidsvoorwaardelijk) van de bij het duale traject betrokken partijen (ho-instelling, bedrijf/organisatie en student) en is momenteel mede van belang voor werkgevers uit de technisch-commerciële en de gezondheidszorgsector die voor de fiscale tegemoetkoming in aanmerking willen komen. Het voorgestelde artikel 7.7, vierde lid, beperkt zich binnen dit bredere kader tot de bepalingen die in onderwijskundig opzicht minimaal in de overeenkomst dienen te worden opgenomen ter waarborging van de kwaliteit van het duale traject. Zo zal het moeten gaan om werk dat past bij de opleiding en het niveau van de desbetreffende duale studenten. In dit artikel zijn de arbeidsvoorwaardelijke bepalingen zoals de beloning, waarvoor de student werkzaam is bij het bedrijf, niet opgenomen. Dit neemt niet weg dat deze arbeidsvoorwaardelijke bepalingen eveneens uitdrukking kunnen zijn van het commitment van student en werkgever bij het duale traject. Het ligt daarom voor de hand dat partijen, overigens in aansluiting op wat nu reeds gangbaar is in de praktijk van duaal leren in het hbo (bijvoorbeeld coöp-onderwijs), dit arbeidsvoorwaardelijke deel mede in de overeenkomst opnemen.
De wijzigingen van artikel I, onderdeel S, (betreffende artikel 7.9) strekken er toe in de wet vast te leggen, dat ook bij een verwijzing binnen de opleiding in de post-propedeutische fase een waarschuwing moet worden gegeven, alvorens deze verwijzing kan plaatsvinden. Evenals bij de waarschuwing die voorafgaat aan het bindend studieadvies op grond van artikel 7.8a, moet aan deze waarschuwing een termijn worden gekoppeld waarbinnen studieresultaten moeten zijn verbeterd.
Verwezen wordt naar de toelichting op de onderdelen T en U.
Naar aanleiding van de suggestie van de Erasmus Universiteit om het gebruik van een in het buitenland verkregen doctorstitel te beperken wordt voorgesteld onderdeel X van artikel I (betreft artikel 7.23) te wijzigen. Deze wijziging strekt er toe om bij een in het buitenland verkregen doctoraat de beoordeling door de Informatie Beheer Groep te laten plaatsvinden. Dit is nu ook al het geval bij de in het buitenland behaalde examens waarop de ministeriële regeling van artikel 7.23, tweede lid, niet van toepassing is. De Informatie Beheer Groep zal in voorkomende gevallen evenals dat nu gebruikelijk is bij de erkenning van buitenlandse diploma's te rade gaan bij de Nuffic. Hiermee wordt aangesloten bij de praktijk zoals die gold onder de Wet op het wetenschappelijk onderwijs.
Deze wijziging is noodzakelijk in verband met de totstandkoming van de wet van 2 juli 1997 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de verbetering van de aansluiting van het vwo en het havo op het hoger onderwijs (Stb. 1997, 322). Deze wet treedt in werking met ingang van 1 augustus 1998.
Voor de goede orde zij met betrekking tot de in artikel 7.25, derde lid, van de WHW genoemde diploma's nog het volgende vermeld. Onder deze diploma's zijn tevens begrepen de diploma's van de opleidingen middelbaar beroepsonderwijs en deeltijds middelbaar beroepsonderwijs die zijn verkregen ingevolge de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs. Dit is geregeld in artikel 12.2.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Het woord «overeenkomstige» in genoemd artikel brengt tot uitdrukking dat het instellingsbestuur bepaalt welke diploma's «oude stijl» corresponderen met de diploma's van een middenkaderopleiding, een specialistenopleiding of een bij ministeriële regeling aangewezen vakopleiding. Het gaat in elk geval om opleidingen middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs die uitsluitend of mede zijn gericht op doorstroming naar het hoger beroepsonderwijs.
Het bovenstaande geldt eveneens voor de diploma's vermeld in het voorgestelde artikel 7.31a, eerste lid.
Voorgesteld wordt het bezit van een bewijs van toelating dat door het instellingsbestuur wordt afgegeven, als aanvullende eis voor toelating te doen gelden. De reden hiervoor is de volgende. In het voorgestelde artikel 7.26a, eerste lid, van de WHW wordt bepaald dat voor opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst specifieke eisen kunnen worden gesteld in aanvulling op de eisen, bedoeld in artikel 7.24 (vooropleidingseisen). Voorts bepaalt het vierde lid dat het instellingsbestuur van de desbetreffende hogeschool ten aanzien van elke student een beslissing neemt of deze voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, en aan door het instellingsbestuur vastgestelde criteria inzake selectie en toelating (tweede lid). Waar het vierde lid niet als aanvullende eis is geformuleerd, rijst de vraag naar de verhouding tussen beide artikelleden en voorts, of een aanstaande student moet voldoen aan de voorschriften van zowel het eerste als het vierde lid. In verband hiermee is het gewenst de tekst van artikel 7.26a zodanig aan te scherpen dat deze niet tot misverstanden kan leiden. Onderdeel J voorziet hierin.
Door middel van onderdeel K komt de afzonderlijke collegegeldbepaling voor duale opleidingen te vervallen. Dit voorschrift kan eenvoudig worden opgenomen in de – gelijkluidende – bepaling voor deeltijdse opleidingen. De overige onderdelen zijn technisch aanpassingen die uit deze vereenvoudiging voortvloeien.
Artikel 7.61, eerste lid onderdeel b, wordt uitgebreid met enkele beslissingen die naar hun aard overeenkomen met de reeds in dit onderdeel opgenomen beslissing betreffende de vaststelling van het aantal studiepunten, bedoeld in artikel 7.9a, eerste lid.
Onderdelen O en P (onderdelen AAAb en AAAc)
De artikelen 9.7, tweede lid (universiteiten), en 11.5, tweede lid (Open Universiteit), van de WHW schrijven thans voor dat aan een lid van de raad van toezicht bij het bereiken van de voor de openbare dienst geldende functionele leeftijdsgrens ontslag wordt verleend. Deze leeftijdsgrens is voor de openbare dienst in het besluit van 13 september 1945 (Stb. F173) vastgesteld op 65 jaar. Ik ben evenwel van mening dat leden van de raad van toezicht in staat moeten worden gesteld ook na hun 65e jaar het lidmaatschap van de raad te continueren. Aansluitend op regelingen in het Burgerlijk Wetboek voor vergelijkbare functies in het bedrijfsleven en het ontbreken in de wet van een leeftijdsgrens voor leden van de raad van toezicht van de academische ziekenhuizen stel ik voor de leeftijdsgrens voor de leden van de raad van toezicht van de universiteit en de Open Universiteit uit de wet te schrappen. In deze opzet zal de leeftijdsgrens in ons benoemingsbeleid een rol spelen. Een daarmee samenhangende wijziging betreft het toevoegen van de woorden «ten hoogste» in de desbetreffende volzinnen van de artikelen 9.7, tweede lid, 11.5, tweede lid, en 12.10, tweede lid. Dit biedt de mogelijkheid in voorkomende gevallen de leden van de raad van toezicht voor een kortere termijn dan vier jaar te benoemen.
Deze wijziging vloeit voor uit de totstandkoming van de wet van 25 juni 1997 (Stb. 284) tot wijziging van de WHW in verband met de positiebepaling van de Open Universiteit binnen het hoger onderwijs en wijziging van de bestuursorganisatie.
De studiefinanciering voor duale opleiding tot verpleegkundige in het hoger beroepsonderwijs is beperkt tot 12 maanden, omdat dit voortvloeit uit het akkoord tussen de zorgsector, de hbo-instellingen en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Uit het CROHO, aangevuld met inachtneming van artikel VIIIb, blijkt welke opleidingen aan welke hogescholen het hier betreft.
De diplomatermijn genoemd in artikel 17g van de Wet op de studiefinanciering, is 6 jaar. Bij de vaststelling van die termijn is uitgegaan van een standaardstudielast van 168 studiepunten. Het lid 1b dat nu in artikel 17g wordt ingevoegd, bepaalt dat voor zover het aantal maandequivalenten van de studielast van het onderwijsdeel van de duale opleiding, verhoogd met het totale aantal maanden van de werkperiode van die opleiding, langer dan 4 jaar is, de diplomatermijn met die langere periode wordt verlengd: zo bedraagt de diplomatermijn 8 jaar in geval van een duale opleiding van 6 jaar.
Aan artikel 7.9f van de WHW en aan artikel 122b van de WSF is toegevoegd dat de instelling aan de Informatie Beheer Groep voor elk studiejaar niet alleen meldt hoeveel studiepunten de studerende daarin kan behalen in het onderwijsdeel, maar ook hoeveel maanden van de beroepscomponent in dat studiejaar vallen.
Voor de degenen die voorafgaand aan het studiejaar 1997–1998 waren aangevangen met een inservice opleiding voor verpleegkundige of ziekenverzorgende geldt dat deze hun opleiding volgens de in het studiejaar 1996–1997 van toepassing zijnde voorschriften zullen afronden. Zij ontvangen dus ook een diploma «oude stijl» en geen WHW-getuigschrift. Dit is neergelegd in de overeenkomst die op 26 juni 1996 is gesloten tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Nederlandse Zorgfederatie en de aangesloten verenigingen. Een overgangsregeling van deze strekking is opgenomen in artikel VIIa.
Het inservice onderwijs wordt niet ingepast in het onderwijsaanbod van de WHW, maar is te beschouwen als onderwijs sui generis. Het gaat hier immers niet om hoger beroepsonderwijs in de zin van de WHW. De betrokken «zittende leerlingen» wordt een redelijke tijd gegund om hun opleiding af te ronden en examen af te leggen.
Met betrekking tot het personeel dat aan deze opleiding doceert, wordt opgemerkt dat hiervoor geen overgangsrechtelijke voorziening behoeft te worden getroffen. Dit personeel is personeel van de hogeschool.
Deze wijziging is van redactionele aard.
Opleidingen in het wetenschappelijk onderzoek met afwijkende studielast, zoals voorgesteld in titel 1a van hoofdstuk 7 van de WHW, moeten naar mijn oordeel kunnen starten met ingang van het studiejaar 1999–2000. Artikel VIIIa maakt daarom mogelijk dat deze opleidingen in afwijking van de termijnbepaling van artikel 6.14, tweede lid, van de WHW in het CROHO dat betrekking heeft op het genoemde studiejaar, worden geregistreerd. Aan afwijking van die termijnbepaling bestaat behoefte, omdat het tijdstip waarop de aanmelding van een nieuwe opleiding voor registratie ten behoeve van het studiejaar 1999–2000 uiterlijk moet plaatsvinden, 28 februari 1998 is. Het onderhavige wetsvoorstel is op dat tijdstip naar verwachting nog in behandeling bij de Eerste Kamer, zodat het nog geen kracht van wet zal hebben. Voorgesteld wordt daarom zowel het uiterste tijdstip van aanmelding bij de IBG (28 februari) voor dit specifieke geval buiten werking te stellen, als ook de bepaling dat de in het CROHO vermelde gegevens pas in studiejaar volgend op de publicatie daarvan effect verkrijgen (zie artikel 6.13, tweede lid).
Artikel VIIIa, eerste lid, laat de procedure van de artikelen 7.23a en 7.23b van de WHW volledig in tact. Het instellingsbestuur van een universiteit dient, met inachtneming van het bepaalde in de genoemde artikelen, toestemming van de minister te verkrijgen voor het instellen van een nieuwe opleiding. Dit betekent onder meer dat ook het oordeel van de adviescommissie onderwijsaanbod bij de aanvraag moet worden overgelegd.
De gehele procedure dient op een zodanig tijdstip te zijn afgerond dat registratie in het CROHO dat betrekking heeft op het studiejaar 1999–2000, nog mogelijk is. Instellingen die de vereiste procedure tijdig doorlopen en toestemming krijgen voor het instellen van de desbetreffende opleiding(en) met afwijkende studielast en daadwerkelijk willen starten op 1 september 1999, kunnen die wens aan de minister bekend maken. De minister neemt die opleidingen dan op in een ministeriële regeling. Deze wordt op een zodanig tijdstip, namelijk 1 juni 1999, vastgesteld dat verwerking van de gegevens in het CROHO dat voor 1 juli 1999 wordt vastgesteld, nog wordt gehaald.
De ministeriële regeling dient op deze wijze twee doelen. Zij autoriseert via het tweede lid de IBG om de in de ministeriële regeling opgenomen opleidingen vervroegd te registreren. Voorts verschaft de ministeriële regeling zelf nog extra bekendheid aan de desbetreffende opleidingen. Dit neemt niet weg dat de instellingen die reeds met ingang van 1 september 1999 met de opleidingen willen starten, zelf daaraan de nodige bekendheid moeten gegeven.
In verband met het tijdig kunnen doorlopen van de vereiste procedure wordt verder voorgesteld de artikelen 7.23a en 7.23b zoals volgens dit wetsvoorstel voorgesteld, te laten terugwerken tot 1 januari 1998.
Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid dat opleidingen in het hoger beroepsonderwijs en in het wetenschappelijk onderwijs duaal worden ingericht. Met name voor de hbo-sector is het naar mijn oordeel wenselijk op een zo kort mogelijke termijn hieraan invulling te kunnen geven. De achtergrond hiervan is dat, nu een definitieve wettelijke mogelijkheid voorhanden is, de experimentele opleidingsvormen (bijvoorbeeld coöp-onderwijs) kunnen worden omgezet in duale opleidingen in de zin van de WHW.
Artikel VIIIb maakt het mogelijk dat de duale opleidingen in afwijking van de termijnbepaling van artikel 6.14, tweede lid, van de WHW in het CROHO dat betrekking heeft op de studiejaren 1998–1999 en 1999–2000, worden geregistreerd. Aan afwijking bestaat wat betreft het studiejaar 1998–1999 behoefte, omdat de termijn voor de aanmelding van gegevens voor het CROHO betreffende dat studiejaar tot uiterlijk 28 februari 1997 kon plaatsvinden. Voor het studiejaar 1999–2000 geldt de overweging die hierboven in de toelichting op artikel VIIIa is vermeld.
Het eerste lid van artikel VIIIb bevat een afwijking van de normale procedure met het oog op de registratie van de duale inschrijvingsvorm. In plaats van de beslissing van het instellingsbestuur om een reeds bestaande opleiding met de duale vorm uit te breiden, wordt hier voorzien in een melding aan de minister. Alle meldingen voor een bepaald studiejaar worden vervolgens opgenomen in een ministeriële regeling.
Met betrekking tot deze regeling en het tweede lid wordt verwezen naar de toelichting op artikel VIIIa.
Met ingang van 1 augustus 1997 zijn de tot dan toe onder de zorgsector ressorterende inservice opleidingen aan een aantal hogescholen overgedragen. Daarnaast zijn er per genoemde datum opleidingen in de zin van de WHW van start gegaan die als duale opleidingen tot verpleegkundige zullen worden aangemerkt. Op laatstgenoemde opleidingen zijn de voorschriften van genoemde wet van toepassing. Dit betekent onder meer dat deze opleidingen in het CROHO dienen te worden geregistreerd (zie artikel 7.3, zesde lid). De registratie zal met toepassing van artikel VIIIb plaats moeten vinden met ingang van het studiejaar 1998–1999.
Registratie met ingang van het studiejaar waarin de opleidingen van start zijn gegaan, was niet strikt noodzakelijk, omdat de propedeutische fase van de voltijdse en duale vorm van de opleiding tot verpleegkundige (HBO-V) gemeenschappelijk is. Daarom is het niet bezwaarlijk dat registratie van deze duale opleidingen eerst met ingang van het studiejaar 1998–1999 plaatsvindt.
Dit onderdeel vult de inwerkingtredingsbepalingen aan.
In het nieuwe tweede lid wordt geregeld dat de bepalingen die de grondslag vormen voor duale opleidingen en voor opleidingen in het wetenschapppelijk onderwijs met een afwijkende studielast in werking treden met ingang van 1 januari 1998. Daarmee wordt bereikt dat de belanghebbende instellingen die van de artikelen VIIIa of VIIIb gebruik willen maken om dergelijke opleidingen in een zo vroeg mogelijk stadium te starten, reeds de vereiste procedures in gang kunnen zetten.
De aanpassing van het nieuwe achtste lid (oorspronkelijk zesde lid) sluit hier op aan, doordat voor artikel VIIIb de inwerkingtreding wordt geregeld in een zo vroeg mogelijk stadium, te weten met ingang van de dag na de datum van publicatie van het desbetreffende Staatsblad.
Het ingevoegde zevende lid regelt de terugwerkende kracht tot 1 augustus 1997 voor de bepalingen die de betrekking hebben op de verzorging van inservice onderwijs aan hogescholen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25370-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.