25 369
Wijziging van de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen in verband met het vergroten van de effectiviteit van de wet (Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden)

nr. 8
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 8 september 1997

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 19 juni 1997 overleg gevoerd met minister Melkert van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het beleid in 1997 gericht op de bevordering van de arbeidsdeelname van allochtonen (brief van 15 april 1997, stuk nr. SOZA-97-323).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Apostolou (PvdA) stelde vast dat het wetsvoorstel stimulering arbeidsdeelname minderheden inmiddels bij de Kamer is ingediend. De Kamer zal hier nog vóór 1 juli a.s. verslag over uitbrengen en hij zegde graag medewerking toe om te bereiken dat dit wetsvoorstel met ingang van 1 januari 1998 in werking kan treden.

Daarna stelde hij vast dat er, in samenwerking met werknemers- en werkgeversorganisaties, veel wordt gedaan aan voorlichting over het nakomen van de wettelijke verplichtingen in 1997 (waarin de huidige WBEAA nog geldt) en over de beleidsvoornemens voor 1998 en volgende jaren. Met instemming had hij verder gelezen dat bij de komende evaluatie van de WBEAA het accent zal liggen op het verkrijgen van inzicht in de wijze waarop een effectieve uitvoering van de gewijzigde wet kan worden bevorderd. Wanneer kan de Kamer die evaluatie verwachten? Hij vroeg in dit verband hoe de uitvoering van de WBEAA in de praktijk van alledag wordt gevolgd. De commissie-Ter Veld heeft al eens aanbevolen om een helpdesk in te richten. Ziet de minister daar wat in en, zo ja, is hij bereid een helpdesk in het leven te roepen waar informatie kan worden verkregen, coördinatie kan plaatsvinden e.d.?

Uit het gesprek dat de vaste commissie ter voorbereiding van dit algemeen overleg heeft gevoerd met de sociale partners, had hij opgemaakt dat bij hen grote bereidheid aanwezig is om het nieuwe minderhedenakkoord van de Stichting van de arbeid uit te voeren. Kennelijk is er nu volledige overeenstemming tussen overheid, werknemers- en werkgeversorganisaties over het instrumentarium dat ingezet moet worden om resultaten te bereiken. Dat is hoopvol, maar nu moet ook nog in de praktijk de werkloosheid onder etnische bevolkingsgroepen daadwerkelijk drastisch teruglopen. Hij vond dat nog in de huidige kabinetsperiode een substantiële reductie van die werkloosheid gerealiseerd zou moeten worden. Wat is het effect van de maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid die door het kabinet zijn genomen ten behoeve van de immigranten in Nederland? Op welke wijze en in welke mate maken leden van etnische groepen gebruik van maatregelen als de Melkertbanen, de activerende rol in de bijstand, banenpools, JWG e.d.?

Bij de jongste begrotingsbehandeling heeft de minister toegezegd om na te gaan of per groepering (vooral de problematische groepen) in samenwerking met de RBA's een plan van aanpak opgesteld kan worden. Hoe staat het hier nu mee? Door het Nederlands centrum buitenlanders is een voorstel ingediend om banen voor Turken en Marokkanen te creëren. Is dat voorstel gehonoreerd? In hoeverre wordt de gedachte van samenwerking tussen ministeries en aan hen «verwante sectorale sociale partners» in concrete werkprojecten omgezet? De heer Apostolou hechtte eraan dat de overheid een zeer zichtbare bijdrage levert aan de uitvoering van dit soort initiatieven. Volgens de brief van 15 april wordt nu een inventarisatie gemaakt van de mogelijkheden op dit punt, maar deze inventarisatie wordt gemaakt op ambtelijk vlak en hij achtte een politieke binding hierbij noodzakelijk.

Hij overwoog daarom een uitspraak van de Kamer te vragen over het ook door andere ministeries laten ontwikkelen van projecten als het Topazproject waarmee het ministerie van VWS nu het voortouw heeft genomen. Hij zou graag zien dat in het komende najaar een plan van alle in dit opzicht relevante ministeries op tafel ligt, waarin wordt aangegeven welke projecten zullen worden geëntameerd en hoe de realisatie daarvan vorm kan krijgen. In het voorgesprek met de sociale partners is gebleken dat de ministeries tot nu toe geen contact hebben opgenomen met de sociale partners. Hij kon zich voorstellen dat ministeries als Verkeer en Waterstaat en VROM een grote impuls aan de werkgelegenheid van minderheden kunnen geven, gezien de omvangrijke infrastructurele projecten die deze ministeries laten uitvoeren.

In de nieuwe wet blijven de openbare rapportages van bedrijven en bedrijfssectoren centraal staan. In de praktijk wordt er echter weinig met deze rapportages gedaan. Hij meende dat vooral Arbeidsvoorziening daarmee zou moeten werken. Wordt dit ook binnen Arbeidsvoorziening opgepakt? De rapportages dienen indicaties te zijn voor het beleid van de RBA's op het vlak van het bijeenbrengen van vraag en aanbod.

In dit verband herinnerde hij aan recente krantenberichten dat een te groot percentage werkzoekenden uit minderheidsgroepen zou worden ingedeeld in de categorieën 3 en 4. Indien inderdaad veel leden van minderheidsgroepen als «moeilijk bemiddelbaar» of «onbemiddelbaar» worden beschouwd, zal het nooit goed lukken om de werkloosheid onder deze groepen te verminderen. Vooral verontrustend is dat volgens de krantenberichten vooral jongeren in die categorieën worden ingedeeld. Deelt de minister die verontrusting en, zo ja, welke actie onderneemt hij dan?

Ten slotte vroeg de heer Apostolou wat er is gedaan met de aanbevelingen in het ILO-rapport over discriminatie op de arbeidsmarkt, waar onlangs door de Kamer met de minister over is gesproken. Hij had bij die gelegenheid gepleit voor het invoeren van een sollicitatiecode. Hoe staat het daarmee?

De heer Bakker (D66) merkte op dat het najaarsoverleg nieuwe afspraken met sociale partners heeft opgeleverd, met als kern vergroting van het draagvlak voor de doelstellingen van de WBEAA en de daarbij in te zetten methoden. Deze wet zal nu worden vervangen door de wet SAMEN, met behoud van alle oorspronkelijke doelstellingen, maar ook met een aantal aanpassingen waardoor het geheel beter werkbaar wordt en ook hier een breder draagvlak mag worden verwacht. In dit verband vroeg hij naar de stand van zaken met de «veegwet» voor 1997 en naar het laten vallen van de wettelijke verplichting om de jaarverslagen vergezeld te laten gaan van een accountantsverklaring.

Hij had uit het voorbereidende gesprek met de sociale partners met instemming begrepen dat er al veel in gang wordt gezet. Belangrijk is ook de uitgesproken verwachting dat de resultaten van de inspanningen aanzienlijk kunnen toenemen vanwege het gezamenlijke commitment.

De laatste maanden komen er berichten over een gunstige ontwikkeling van de werkloosheid. Zo kwam gisteren het bericht dat de jeugdwerkloosheid nu op het laagste punt van de afgelopen tien jaar staat en het aantal langdurig werklozen eindelijk onder de 200 000 is gezakt. De vraag is echter of die gunstige ontwikkeling zich ook voordoet onder allochtone werkzoekenden. In welke mate komt verder het «extra werk» ook ten goede aan allochtone groepen? Hij had begrepen dat dit in behoorlijke mate het geval is, maar zou graag enige concrete cijfers hierover horen. Welke aandacht zal de minister aan dit onderwerp geven in het komende bestuurlijk overleg met het CBA, dat nu voor het eerst op basis van de nieuwe wet plaatsvindt en waarbij het ook om het prestatiebudget zal gaan? Hoe is op dit moment de stand van zaken met de bedrijfsadviseurs minderheden? De heer Bakker had gehoord dat de vacatures nu vrijwel zijn opgevuld, maar hij had ook begrepen dat deze mensen soms allerlei andere taken verrichten omdat zij in hun eigenlijke werk niet zoveel te doen zouden hebben.

Vervolgens vroeg hij of er al enig zicht is op sectorale initiatieven. Welk type initiatieven is er tot nu toe genomen en vindt hierover ook nog apart overleg plaats tussen de Stichting van de arbeid en de minister? Of is dit een punt van aandacht bij het reguliere voor- en najaarsoverleg?

In de praktijk blijkt het niet zo eenvoudig te zijn om alle goede bedoelingen, voornemens en initiatieven op landelijk niveau en van sectorale organisaties te laten doorwerken naar de werkvloer toe. Een breed draagvlak onder de betrokken organisaties is uiteraard een eerste voorwaarde, maar er is hier nog méér nodig. Hij had begrepen dat in het najaar door de Stichting van de arbeid een bijeenkomst wordt gehouden voor CAO-onderhandelaars, maar ook vanuit ondernemingsraden kunnen initiatieven worden genomen. Wordt ook daar in het beleid op ingespeeld?

Gelukkig gaan steeds meer ondernemers inzien dat allochtone bevolkingsgroepen vooral in de grote steden een steeds groter deel van hun klantenbestand en het arbeidsaanbod gaan uitmaken. Zij spelen daar ook steeds meer op in, uiteraard mede uit een oogpunt van eigenbelang. Verder wordt nu een nieuwe start gemaakt door wijziging van de wet die nogal wat weerstanden heeft opgeroepen. Hij kon zich voorstellen dat er in dat verband enige positieve stimulansen worden gegeven en dacht daarbij aan het instellen van een prijs naar analogie van de Joke Smitemancipatieprijs. Een belangrijk pluspunt daarvan is dat het veld sterk wordt gemobiliseerd om nominaties aan te reiken.

Ten slotte had ook hij de indruk dat bevordering van de arbeidsdeelname van allochtonen niet bij alle ministeries bovenaan de agenda staat. Vooral omdat de overheid een zeer grote werkgever is, valt het te betreuren dat zij in dit opzicht niet voorop loopt. Het al genoemde Topazproject zou een voorbeeldwerking kunnen hebben en ook hij drong erop aan dat nu wordt nagegaan hoe binnen een aantal maanden spijkers met koppen kunnen worden geslagen in de vorm van een concreet plan van aanpak.

Mevrouw Doelman-Pel (CDA) had er bij de totstandkoming van de WBEAA voor gepleit dat deze wet het toen gesloten akkoord in de Stichting van de arbeid zou ondersteunen. Zij was er daarom zeer gelukkig mee dat de nieuwe wet SAMEN nu wel ondersteunend zal zijn aan het nieuwe minderhedenakkoord van de Stichting van de arbeid.

Zij sloot zich aan bij de vragen over het in feite buiten werking stellen van een deel van de nog geldende WBEAA voor het jaar 1997. Verder merkte ook zij op dat de doorwerking naar de individuele bedrijven en instellingen in de praktijk een groot probleem blijkt te zijn. In dat verband was zij blij met de initiatieven van de vakbeweging om cursussen te geven voor o.a. ondernemingsraadsleden, maar ook de kleine werkgevers, waarvan er in Nederland zoveel zijn, moeten een handreiking krijgen. Zij drong er daarom op aan dat het jaar 1997 goed wordt gebruikt om vooral hen duidelijk voor te lichten over mogelijkheden om allochtonen in dienst te nemen.

Zij vroeg hoe op dit moment de werkgelegenheidspositie van de allochtonen is. Is die de laatste tijd verbeterd, of komen zij steeds verder op achterstand te staan? In ieder geval is het nodig om de projecten die op dit vlak lopen, met kracht voort te zetten. Een uitstekend voorbeeld van een geslaagd project is het 1000-banenplan voor Molukkers dat voor deze bevolkingsgroep een belangrijke positieve uitwerking heeft gehad. Ook kleinschalige projecten gericht op specifieke doelgroepen zijn dus van belang voor het creëren van werkgelegenheid. In dit verband wees zij erop dat mensen die in de categorieën 3 of 4 zijn ingedeeld, relatief minder geholpen worden en dus het risico lopen dat hun achterstand steeds groter wordt. Juist daarom is het zo van belang, zoals ook in de Armoedenota staat, om bij jongeren te voorkomen dat schooluitval optreedt en dat zij buiten het arbeidsproces blijven. Ook zij voelde ervoor om Arbeidsvoorziening «af te rekenen» op prestaties ten behoeve van de minderheden.

Mevrouw Van der Stoel (VVD) vond het verheugend dat, na enige jaren gebakkelei tussen overheid en sociale partners over de WBEAA, nu in ieder geval met de sociale partners op centraal niveau overeenstemming is bereikt over een nieuwe wet. Zij hoopte dat in de praktijk ook op de werkvloer, dus bij het individuele bedrijf, draagvlak onder de sociale partners verkregen zal worden.

In de bijeenkomst op 20 mei jl. van het Landelijk expertise centrum, die zij zelf had bijgewoond, was tot haar verbazing vanuit het forum toch weer rijkelijk geput uit het «100 smoezenboekje» om te betogen dat het zo moeilijk was om allochtonen aan werk te helpen. Het gaat hier om een boekje dat is samengesteld door een ambtenaar van de afdeling personeelszaken van de gemeente Amsterdam en dat allerlei «argumenten» bevat waarom het zo lastig zou zijn om allochtonen bij de gemeentelijke overheid in dienst te nemen, met daarop steeds een reactie van die ambtenaar. Zij kon zich voorstellen dat van dit boekje gebruik wordt gemaakt bij de introductie van de nieuwe wet, om daarmee duidelijk te maken dat ook een goed antwoord kan worden gegeven op «bezwaren».

Bezorgd was zij over de geluiden dat allochtonen nog vaak door RBA's worden geplaatst in de vierde categorie. Daarmee worden mensen gestigmatiseerd en wordt het ook lastiger om in een traject te komen op weg naar de arbeidsmarkt. In dit verband had zij uit gesprekken over het plan van het Nederlands centrum buitenlanders en IVIO inzake banen voor Turken en Marokkanen begrepen, dat er meer geld nodig is voor functiegerichte scholing en training. Er is wel geld beschikbaar gesteld door het Europees sociaal fonds, maar dat mag pas worden aangewend als mensen al vrijwel op een werkplek zitten. Verder doet zich het probleem voor dat gemeenten niet gemakkelijk benaderbaar blijken als het gaat om het plaatsen van mensen uit de doelgroep. Zij vroeg de minister om dit punt aan te snijden in zijn eerstkomende overleg met de VNG en daarbij vooral te zoeken naar oplossingen voor kleinere gemeenten die op zichzelf niet afwijzend staan tegenover deelname aan dit plan, maar over onvoldoende deskundigheid beschikken voor het voeren van zo'n divers personeelsbeleid en een goede begeleiding op de werkplek.

Mevrouw Van der Stoel zou het te gemakkelijk vinden als ministeries zich alleen zouden beperken tot het adopteren van initiatieven van buiten. Zij zouden ook moeten inventariseren welke mogelijkheden er in eigen huis te vinden zijn en daar vervolgens zeer gericht scholing en training voor moeten ontwikkelen. Hetzelfde vond zij van provincies die het op dit moment ook nog min of meer laten afweten. Zij drong erop aan dat dit wordt ingebracht in een overleg met het IPO.

Van groot belang is om zichtbaar te maken welke belemmeringen er zijn om allochtonen op een werkplek te krijgen en te houden. In de nieuwe wet krijgt dit element niet meer zoveel aandacht en zij vroeg dan ook om in de handleiding bij de nieuwe wet op dit punt nader in te gaan.

Antwoord van de minister

De minister was het ermee eens dat de voortschrijdende consensus die op centraal niveau duidelijk zichtbaar is, nog niet vanzelfsprekend betekent dat er ook op het niveau van het individuele bedrijf draagvlak is en daar wordt gehandeld zoals op centraal niveau wordt bepleit. Hij had in het overleg met de sociale partners echter wel ervaren dat een aantal hinderlijke belemmeringen (mentale, maar ook meer praktisch getinte) inmiddels aan het verdwijnen zijn of al tot het verleden behoren. Dat is een voorwaarde om meer motiverend en enthousiasmerend te kunnen optreden vanuit het centrale niveau. De destijds bij de WBEAA gemaakte keuzen hebben er niet direct toe bijdragen dat eenieder ook werkelijk effectief op zijn verantwoordelijkheid kon worden aangesproken. Uiteraard had de bewindsman zich er nooit bij neergelegd dat de samenleving zich weinig tot niets heeft aangetrokken bij de WBEAA, alleen al met het oog op het behoud van het gezag van de wetgever, maar anderzijds doet de wetgever er ook goed aan om kennis te nemen van de problemen met de verinnerlijking van de wet en met het oog hierop is nu de wet SAMEN bij de Kamer ingediend. Hij hoopte dat het mogelijk zal zijn om deze wet begin september in de Kamer af te handelen, opdat vervolgens de Eerste Kamer zich erover kan uitspreken en tijdig met de nieuwe wet van start kan worden gegaan.

De evaluatie van de huidige WBEAA zal naar verwachting in september verschijnen. Dit wordt niet meer een volledige evaluatie van de werking van de wet; het zou ook niet zo logisch zijn om dat nog te doen, nu er al een voorstel tot wijziging van deze wet ligt. Wel wordt bij die evaluatie gekeken naar de elementen die in de huidige wet zijn opgenomen en die ook in de nieuwe wet van belang zijn.

Inderdaad is er sprake van gunstige economische ontwikkelingen, met een daling van de werkloosheidscijfers. Die daling doet zich vooral voor bij jongeren, maar ook bij allochtonen. De werkloosheid onder Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen is in de periode 1993/1996 gedaald van 25% naar 21,6% en verwacht mag worden dat deze vier groepen relatief meer profiteren van de zeer recente gunstige werkgelegenheidsontwikkeling. Verder is positief dat de meest problematische groep (de Marokkanen) de extra achterstand waar ze al jarenlang mee kampt, nu versneld aan het inhalen lijkt te zijn. Overigens neemt dit alles niet weg dat de gemiddelde werkloosheid onder deze vier groepen altijd nog ruim drie keer zo hoog is als die onder autochtonen. De niveauverschillen zijn dus nog altijd zeer groot, maar er is nu gelukkig sprake van een disproportioneel gunstige trend voor de vier groepen van allochtonen. Wel geldt met het oog op de demografische ontwikkelingen binnen deze vier groepen nog een extra opdracht om ook in absolute zin tot meer gunstige cijfers te komen.

Er bestaat nog geen compleet beeld van de deelname van etnische minderheden aan algemene werkgelegenheidsmaatregelen. Wel zijn cijfers bekend over de subsidieregeling experimenten activering uitkeringsgelden (Melkert-2-regeling): circa 44% van de ingestroomde deelnemers behoort tot de etnische minderheden. Voor de banenpools geldt een percentage van circa 33 en voor het JWG ligt het in dezelfde orde van grootte. De gegevens over de Melkert-1-regeling zijn nog niet volledig, maar de indruk is dat circa 33% tot 50% van de mensen in deze regeling van allochtone afkomst is.

Overigens had hij eigenlijk verwacht dat het percentage allochtonen bij het JWG hoger zou liggen. Verder zou hij graag weten welk deel van de allochtonen dat deelneemt aan het JWG, toch uiteindelijk uitvalt. Hij stelde zich voor om deze punten nog eens te bezien en de Kamer daarover te informeren.

Het is de bedoeling om de verplichte accountantsverklaring bij het jaarverslag af te schaffen. Aanvankelijk zou dit punt worden meegenomen in de «veegwet» voor de sociale verzekeringswetgeving, maar het is nu opgenomen in de ontwerpwet SAMEN, omdat de ontwerpveegwet nog bij de Raad van State ligt. Voor 1997 zal worden geanticipeerd op deze verandering van de wet die met de wet SAMEN ook wordt geformaliseerd.

Verder is bij de uitvoering van de WBEAA ongeveer hetzelfde patroon te zien als verleden jaar. Zo komt de rapportage aarzelend op gang. Ze ligt op een wat hoger niveau dan verleden jaar, maar toen was het niveau ook zó laag dat het niet moeilijk is om hoger uit te komen. De trend van een zekere gewenning en acceptatie zet door en zeker als de nieuwe wet er eenmaal is, begeleid door een aantal nadere maatregelen, moet het mogelijk zijn om de deelname aan de uitvoering van de wet op een meer verantwoord niveau te brengen.

Vanuit de Stichting van de Arbeid wordt volop gewerkt aan de uitvoering van het eigen minderhedenakkoord. Hij zegde toe een rapportage uitgebracht tijdens de bijeenkomst op 20 mei van het Landelijk expertise centrum aan de Kamer aan te bieden. Ook verder wilde hij de vinger aan de pols houden, om te weten hoe het in de sectoren gaat. Hij meende echter wel dat het Rijk terughoudend moet zijn met het direct benaderen van de sectoren, want het gaat hier om een afspraak tussen sociale partners en zij zijn dan ook in eerste instantie aan zet. Ondersteuning van rijkswege, als dat gewenst wordt, is daarbij uiteraard bespreekbaar.

De vragen over de indeling door de RBA's in bepaalde categorieën vond de minister zeer relevant. Juist vanavond vindt het in de wet voorgeschreven overleg met het CBA plaats. Hij was voornemens om in dat verband in meer algemene zin aandacht te geven aan de ontwikkelingen in het kader van «Samenwerking werk en inkomen» en daarbij ook meer in het bijzonder in te gaan op de vraag, hoe in de toekomst omgegaan zou kunnen worden met mensen die in fase 4 worden ingedeeld. Hij was daar wel bezorgd over. Voorkomen moet inderdaad worden dat in het kader van stroomlijning van intakeprocedures mensen al te gemakkelijk en al te automatisch, op slechts enkele kenmerken selecterend, worden ondergebracht in fase 4, waardoor de gemeente het verder maar moet uitzoeken, omdat alleen degenen in de fasen 2 en 3 voor arbeidstoeleidingsfaciliteiten in aanmerking komen. Hij vond het daarom terecht dat wordt gevraagd om nog eens zeer kritisch te kijken naar de criteria voor de indeling in fasen. Inmiddels is aan de regiegroep SWI gevraagd om de zogenaamde meetlat op dit punt nog verder te ontwikkelen en het is ook een bijzonder punt van aandacht dat het enkele kenmerk van allochtone afkomst niet zonder meer in de praktijk als een doorslaggevend kenmerk voor de fase-indeling wordt gehanteerd. Dat zou trouwens ook in strijd zijn met de trend die nu juist op de arbeidsmarkt te zien is. Bovendien zouden degenen die, op zichzelf terecht, de aandacht van de rijksoverheid vragen voor krapte op de arbeidsmarkt, juist moeten willen investeren in het zo snel mogelijk naar de arbeidsmarkt toe leiden van mensen die vroeger wellicht iets te gemakkelijk terzijde werden gehouden, ook al omdat het in een slappe arbeidsmarkt natuurlijk lastiger was om effectief uitzicht op werk te bieden.

Aanvullend merkte de bewindsman op dat in het kader van «Samenwerking werk en inkomen» nu wordt gestreefd naar een omvangrijke veranderingsslag bij sociale diensten en Arbeidsvoorziening om de «mensen achter de cijfers» beter te leren kennen. In het bijzonder voor allochtonen heeft dat grote betekenis. Verder is voor oktober een conferentie voorzien van de Stichting van de arbeid met de sectorale sociale partners en hij ging ervan uit dat ook Arbeidsvoorziening daarin een belangrijke rol zal spelen.

Hij had de indruk dat het nu redelijk loopt met de bedrijfsadviseurs minderheden. In het overleg met Arbeidsvoorziening zal echter nog concreet worden nagegaan hoe tegemoet is gekomen aan de wensen die door kabinet en Kamer naar voren zijn gebracht. Hij hoopte dat het dan tot een meer effectieve inzet van begeleiding en bemiddeling zal komen.

In reactie op het pleidooi voor een helpdeskfunctie merkte hij op dat in de contacten met Arbeidsvoorziening inmiddels is vastgesteld dat het mogelijk moet zijn om aan Arbeidsvoorziening te vragen om, buiten de reguliere dienstverlening om, een herkenbare helpdeskfunctie in te richten. Deze zou dan voor alle arbeidsbureaus beschikbaar moeten zijn en zou zowel potentiële werknemers als potentiële werkgevers die zich afvragen hoe de koppeling van allochtone mensen aan arbeidsmogelijkheden tot stand kan komen, alle informatie moeten bieden die maar te bieden is. Hij zag hierin een belangrijke rol voor de bedrijfsadviseurs minderheden.

De suggestie om na te denken over mogelijkheden om degenen die het goed doen, in het zonnetje te zetten en daar een zekere voorbeeldwerking van uit te laten gaan, had hem aangesproken. Hij wilde echter niet direct positief reageren op de gedachte van het instellen van een prijs, nu de FNV dat een aantal jaren geleden al eens heeft geprobeerd, maar zonder veel succes. Wel wilde ook hij zoeken naar methoden om als een soort van handreiking aan anderen duidelijk te maken hoe het ook kan en inmiddels ook al gebeurt. Wellicht kan hier verder over worden gesproken in het kader van de behandeling van de nieuwe wet SAMEN.

Naar aanleiding van het ILO-rapport over discriminatie op de arbeidsmarkt is door het ministerie contact opgenomen met de ILO, de sociale partners en het landelijk bureau racismebestrijding. Daarbij is de gedachte geopperd om een nationaal seminar te organiseren voor het bespreken van de gevolgtrekkingen en aanbevelingen van het rapport. Er wordt naar gestreefd dat dit seminar eind dit jaar of begin volgend jaar plaatsvindt. Bedoeling ervan is om niet alleen in Nederland zichtbaar te maken welke lessen uit het rapport getrokken dienen te worden, maar ook de discussie in ILO-verband een verdere impuls te geven. Hij zou bij dit seminar trouwens graag ook nog een ander ILO-rapport betrekken, namelijk over de effectiviteit van antidiscriminatietrainingen, dat in augustus a.s. wordt verwacht.

Gezien de ervaringen die IVIO destijds met het project ten behoeve van Molukkers heeft opgedaan, leek het hem zinvol dat in een gesprek met IVIO wordt nagegaan wat de oorzaken zijn voor het toch vrij moeizaam totstandkomen van projecten ten behoeve van Turken en Marokkanen. Hij had niet zozeer de indruk dat er echt meer geld nodig is voor functiegerichte scholing, gezien het ruime aanbod van mogelijkheden, maar wel is er in de sfeer van werving en selectie al een probleem.

De stimuleringsprojecten in het kader van de armoedebestrijding zijn ingegeven door de projecten voor Antilliaanse en Arubaanse jongeren die zeer interessant ervaringsmateriaal hebben opgeleverd over het bevorderen van de uitstroom naar de arbeidsmarkt of alleen al de sociale integratie van mensen uit deze groepen. De bedoeling is deze projecten nu uit te breiden tot ook Turkse en Marokkaanse jongeren, waar geld voor beschikbaar is gesteld. Gemeenten met veel Turkse en/of Marokkaanse jongeren zullen in de gelegenheid worden gesteld om hierop in te schrijven, waarna de projecten een aantal jaren de ruimte zal worden gegeven.

De suggestie inzake het «smoezenboekje» vond hij wel interessant. Het leek hem goed mogelijk om die te betrekken bij de vormgeving van de handleiding bij de nieuwe wet SAMEN.

Op dit moment is een inventarisatie gaande van de mogelijkheden die er binnen de ministeries zelf zijn. Kort na de zomer zal het resultaat daarvan beschikbaar komen en dan zullen daar verdere conclusies aan worden verbonden. De Kamer zal daar uiteraard over worden geïnformeerd. Hij stelde zich voor die informatie op te nemen in de al toegezegde brief over het JWG. In die brief zal dan tevens informatie worden gegeven over de stand van zaken met de sollicitatiecode.

Discussie in tweede termijn

Mevrouw Van der Stoel (VVD) had begrip voor de reactie van de minister op de suggestie inzake het instellen van een prijs. Zij kon zich voorstellen dat deze suggestie wordt doorgegeven aan de sociale partners in de Stichting van de arbeid, om te bereiken dat zo'n stimulans uit de kring van de sociale partners zelf komt. Daarnaast deed zij de suggestie om te overwegen om een jaarlijks symposium of studiedag te houden, waar knelpunten uit de praktijk kunnen worden ingebracht en van een oplossing kunnen worden voorzien. Dan maakt de overheid niet alleen wetten waar sommigen moeite mee hebben, maar verleent zij ook service aan degenen die de wet in de praktijk moeten uitvoeren. Dit kan bovendien een belangrijke bijdrage leveren tot vergroting van het draagvlak.

De heer Bakker (D66) voelde ook voor zo'n jaarlijkse studiedag. Verder merkte hij op dat hij met zijn suggestie over het instellen van een prijs had beoogd om betrokkenen uit de praktijk te mobiliseren. Hij had daarbij een vergelijking gemaakt met de Joke Smitprijs, omdat in dat verband het ministerie steeds een oproep doet aan allerlei organisaties en personen die betrokken zijn bij het emancipatiebeleid, om organisaties of personen voor die prijs voor te dragen.

De minister waardeerde het dat de Kamer zoekt naar mogelijke initiatieven met een zodanige uitstraling dat betrokkenen worden gemobiliseerd en gestimuleerd. Wel wees hij erop dat in het najaarsoverleg een bepaalde taakverdeling is afgesproken, namelijk dat de Stichting van de arbeid het eigen akkoord uitwerkt en de overheid verder werkt aan de wetgeving. In dat verband is een belangrijke rol voor Arbeidsvoorziening weggelegd, met de bedrijfsadviseurs minderheden, de helpdeskfunctie en de relatie naar de sectorale initiatieven. Als dat eenmaal goed loopt, wilde hij graag nagaan of er ruimte is voor nieuwe initiatieven. Hij wilde daar niet te vroeg mee komen, omdat er dan het gevaar is dat de afgesproken taakverdeling wordt doorkruist.

De heer Apostolou (PvdA) vroeg nog of de ministeries, nadat de inventarisatie is afgerond, ook met concrete plannen zullen komen, niet alleen voor het eigen personeelsbeleid, maar ook voor het «adopteren» van sectoren die verwant zijn aan de afzonderlijke ministeries. Hij had van de minister begrepen dat deze het initiatief hierin aan de sociale partners wil laten, maar de sociale partners hebben in het voorgesprek gesteld dat juist de ministeries het initiatief zouden moeten nemen en dat zij dan bereid zijn daaraan medewerking te geven. De heer Apostolou zag daarom het gevaar dat partijen nu op elkaar gaan wachten.

Verder vroeg hij nog of er nu per RBA een helpdesk komt, dan wel of dat een landelijk punt wordt.

De heer Bakker (D66) merkte aanvullend op dat de overheid, als wetgever en beleidsmaker, vaak fraaie lijnen uitzet en de werkgevers ook op hun verantwoordelijkheid aanspreekt. Anderzijds blijkt in de praktijk nogal eens dat ministeries, maar ook provincies en gemeenten, niet altijd die verantwoordelijkheid ook voor zichzelf voelen.

De minister kon deze woorden onderschrijven en er wordt ook geprobeerd om daar invulling aan te geven, met de gebrekkige instrumenten die beschikbaar zijn. Daaruit vloeit tevens voort, zo vond hij, dat het aan de ministeries is om het initiatief te nemen naar de sectoren toe. Zoals al gezegd vindt nu een inventarisatie van de mogelijkheden en de plannen op de diverse ministeries plaats, waarbij hij ervan uitging dat daarbij contact wordt onderhouden met de sectoren die de ministeries op het oog hebben. Vervolgens wordt dan in de eerste plaats door de coördinerend minister voor het minderhedenbeleid en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeeld, of de resultaten van de inventarisatie redelijk in overeenstemming zijn met hetgeen de kabinetsdelegatie in het najaarsoverleg aan de sociale partners heeft toegezegd. Overigens was hij verheugd dat ook de Kamer vindt dat de overheid haar rol in dezen serieus moet oppakken. Als de overheid haar deel van de «deal» levert, is het voor haar veel gemakkelijker om anderen voor te houden dat ook zij hun verantwoordelijkheid moeten nemen.

Bij de helpdesk wordt gedacht aan een landelijke functie, zij het dat het uiteraard denkbaar is dat die toegankelijk wordt voor de RBA's. Het is echter wel de bedoeling dat er op landelijk niveau één punt komt waar alle informatie wordt verzameld en op elkaar afgestemd.

De voorzitter van de commissie,

Wolters

De griffier van de commissie,

Van Dijk


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Wolters (CDA), voorzitter, Van Nieuwenhoven (PvdA), Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), R. A. Meijer (groep-Nijpels).

Plv. leden: Terpstra (CDA), Oudkerk (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Sterk (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), De Jong (CDA), Dijksma (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Apostolou (PvdA), Heeringa (CDA), Van Boxtel (D66), J. M. de Vries (VVD), B. M. de Vries (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels).

Naar boven