25 369
Wijziging van de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen in verband met het vergroten van de effectiviteit van de wet (Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 9 juli 1997

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit voorstel van wet voldoende voorbereid.

I ALGEMEEN DEEL

1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de noodzaak voor extra inspanningen om de scheefgroei op de arbeidsmarkt recht te trekken, daar waar leden van etnische groepen geconfronteerd worden met een drie keer hogere werkloosheid dan het gemiddelde percentage in Nederland. Vergroten van de toegang van leden van etnische groepen tot de arbeidsmarkt en versterking van de concurrentiepositie van werkzoekenden uit deze categorieën kan door middel van deze wet worden gerealiseerd. Met de regering zijn deze leden van mening dat voor de bevordering van de arbeidsdeelname van leden uit etnische groepen verschillende wegen bewandeld moeten worden. Deze wet is slechts één van de mogelijkheden.

De aan het woord zijnde leden waarderen het als positief dat de sociale partners zich met deze wet kunnen verenigen en de ondersteunende aard daarvan ten opzichte van het beleid dat zij vastgelegd hebben in het Stichtingsakkoord onderschrijven. Er is op deze wijze een klimaat ontstaan, waarin alle relevante actoren eensgezind aan de bestrijding van de werkloosheid onder minderheidsgroepen gaan werken. De leden van de PvdA-fractie hopen dat in de komende 4 jaar een substantiële verbetering van de arbeidsmarktpositie van minderheidsgroepen gerealiseerd gaat worden.

De regering stelt dat ondanks de groei van de werkgelegenheid onder de vier grootste groepen van het integratiebeleid minderheden de werkloosheid nog steeds zeer hoog is.

Kan de regering aangeven welke de factoren zijn die de hoge werkloosheid in stand houden? Welke rol speelt hierbij de aanhoudende immigratie, en welk percentage van deze werkloosheid te maken heeft met jonge mensen uit de minderheidsgroepen die zich aanmelden als werkzoekenden? Kan cijfermatig worden aangegeven hoeveel leden van minderheidsgroepen in absolute getallen werk hebben gevonden in de jaren 1990 tot 1996? Hoe hoog was het aantal schoolverlaters uit minderheidsgroepen dat zich heeft gemeld op de arbeidsmarkt?

Verder zouden deze leden willen weten welke arbeidsmobiliteit er zit in de leeftijdsgroep van 40 jaar en ouder afkomstig uit de minderheidsgroepen. Dergelijke gegevens achten deze leden van wezenlijke betekenis met het oog op het te ontwikkelen beleid. Uit publicaties krijgen zij de indruk dat vooral eerste generatie immigranten in de leeftijdscategorie van boven de 40 jaar een constante werkloosheidsfactor zijn en dat daar weinig verandering in plaatsvindt. Is deze indruk juist? Zo ja, wat zijn de mogelijkheden om daarin verandering te brengen en worden er ook daadwerkelijk activiteiten in deze sfeer ontwikkeld?

Verontrustend vinden de leden van de PvdA-fractie berichten dat verhoudingsgewijs meer jongeren uit minderheidsgroepen werkloos zijn. Volgens deze leden dient aan dit punt hoge prioriteit te worden gegeven. Zij zijn zich ervan bewust dat een consistente aanpak van de werkloosheid onder jongeren een geïntegreerde aanpak vereist. In hoeverre, zo vragen deze leden zich af, ziet de regering mogelijkheden om ondernemingen aan te spreken en ertoe te bewegen medewerking te verlenen aan de realisering van een arbeidsmarktgericht voorbereidend beroepsonderwijs (bijvoorbeeld stageplaatsen)? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de realisering van de voornemens van de regering om samenhangende activiteiten van de spijbelopvang, de jeugdhulpverlening, de JWG-organisatie, de WSW en het BVE-onderwijs te ontwikkelen?

Kan de regering cijfermatig de arbeidsmarktpositie van jongeren uit minderheidsgroepen aangeven? Welke perspectieven ziet de regering om een succesvol beleid te voeren om de jongeren uit minderheidsgroepen kans te bieden op de arbeidsmarkt? Welke beleidscomponenten ziet de regering als onmisbaar en hoe wordt daaraan gewerkt?

Deze wijziging van de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen (Wbeaa) heeft tot doel de effectiviteit daarvan te vergroten via stroomlijning van bestaande procedures en beperking van de administratieve lasten van werkgevers. De leden van de fractie van de PvdA onderschrijven deze doelstelling. Het gaat er echter om dat er met deze verbeteringen een duidelijk verband wordt gelegd met de vervolgstappen, namelijk de daadwerkelijke aanstelling van leden uit deze groepen in arbeidsorganisaties. De ervaring tot nu toe met de Wbeaa concentreerde zich met name op de registratie en de problemen die daarmee samenhangen. Registratie en verslaglegging zijn echter alleen maar voorwaarden om te komen tot arbeidsplaatsen voor leden van minderheidsgroepen. De vervolgstappen zijn het eigenlijke werk. Al in november 1990 kwam een Stichtingsakkoord tot stand. Welke veranderingen zijn er in de tussentijd opgetreden die ons optimistisch kunnen stemmen over de banen die beschikbaar zullen komen voor leden van minderheidsgroepen, zodat de werkloosheid onder hen drastisch teruggedrongen gaat worden? Kan de regering op deze vraag ingaan?

De effectiviteit van deze wet wordt geoptimaliseerd als deze niet op zichzelf staat doch een functie heeft in een bredere context, aldus de regering. Het nieuwe Stichtingsakkoord biedt die bredere context. De sociale partners dragen zorg voor activering van werkgevers op macro- en mesoniveau en de onderhavige wet spreekt de individuele werkgever aan op diens inspanningen. Kan de regering uiteenzetten hoe dit nastrevenswaardig voornemen in de praktijk vorm krijgt? Kan dit geïllustreerd worden aan de hand van een voorbeeld waar de wisselwerking tussen macro- en mesoniveau en de individuele onderneming heeft plaatsgevonden? Indien met deze wisselwerking positieve ervaringen zijn opgedaan, is de regering dan van plan om daaraan intensiever te werken en op welke manier? Welke organisatorische maatregelen zijn daarvoor nodig? Kan de regering enkele van deze positieve ervaringen beschrijven?

De rol van de overheid in het kader van de bevordering van de arbeidsmarktpositie van leden van minderheidsgroepen achten de leden van de PvdA-fractie belangrijk. Inspanningen van de overheden en daadwerkelijke resultaten hebben een voorbeeldfunctie voor het bedrijfsleven. Deze leden hebben herhaaldelijk aandacht voor dit punt gevraagd. Kan de regering aangeven wat de effecten van de Wbeaa zijn geweest voor de overheidssector?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de nieuwe wet tegemoet komt aan de bezwaren die zij had tegen de Wbeaa. Van die wet gaven de leden van de CDA-fractie aan dat deze stigmatiserend werkt voor allochtonen, niet effectief was en bureaucratische rompslomp met zich meebracht en evenmin aansloot bij het Stichtingsakkoord. De leden van de CDA-fractie zijn positief over maatregelen voor meer werkgelegenheid voor allochtonen. Maar het moet wel een werkbaar instrumentarium zijn. Daarom zullen zij het onderhavige wetsvoorstel beoordelen op de ijkpunten, die zij toentertijd bij de behandeling van de Wbeaa hebben gehanteerd.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het grootste bezwaar van de werkgevers tegen de Wbeaa zich richtte op de doelmatigheid en de afstand van het Stichtingsakkoord, zoals bijvoorbeeld het verplichtte jaarverslag. Dit werd gedeponeerd bij de Kamers van Koophandel, zonder dat er iets mee werd gedaan. De nieuwe wet ondervangt dit probleem. De verslagen kunnen bondiger en doordat de deponering bij het Regionale Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (RBA) een doel dient zal het draagvlak in de ondernemingen groter zijn. Verder sluit de nieuwe wet aan op het akkoord van werkgevers en werknemers gezamenlijk. De bedrijfsadviseurs minderheden van RBA kunnen daarbij een grote rol spelen. De leden van de CDA-fractie beoordelen dit positief.

De leden van de CDA-fractie stellen dat nu het wetsvoorstel zo gedragen wordt door de sociale partners het van belang is dat het ook werkelijk bij de CAO-onderhandelingen een rol gaat spelen om de streefcijfers te halen en mogelijk op te rekken. Heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook nog een eigen verantwoordelijkheid daarin?

Naast de wetgeving gericht op vergroting van de arbeidsdeelname is het van belang de stigmatisering tegen te gaan. Dit was een punt van zorg voor de leden van de CDA-fractie bij de behandeling van de Wbeaa. Hoe wordt deze stigmatisering tegen gegaan en zou er niet een rol kunnen worden weggelegd voor Meldpunten Racisme of iets dergelijks? Hoe zou dit op de werkvloer verder vorm kunnen worden gegeven?

Punt van aandacht blijft dat, zoals de memorie van toelichting stelt, de werkgevers van mening zijn dat de Wbeaa geen nut heeft omdat de werkloosheid onder minderheden vooral een aanbodprobleem is. Aan dat aanbodprobleem doet de nieuwe wet ook niets. Deelt de regering deze mening? Moet de nieuwe wet niet slechts gezien worden als een onderdeel van het werkgelegenheidsbeleid voor minderheden. Zou de naamgeving «stimulering arbeidsdeelname minderheden» niet beter veranderd kunnen worden in bijvoorbeeld «bewustwording participatie minderheden in de eigen onderneming»? Daaraan voldoet de wet wel.

Tevens willen de leden van de CDA-fractie aangeven dat het werken met beloningen altijd goed werkt en dat een «keurmerk» ook goede effecten zou kunnen hebben.

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het wetsvoorstel. De gegevens over de toename van de arbeidsmarktdeelname van allochtonen zijn hoopgevend. Werk blijft, naast taalonderwijs en beroepsscholing, het instrument bij uitstek voor inburgering en integratie in de Nederlandse samenleving. Kan de regering aangeven wat de invloed op de arbeidsmarktdeelname tot op heden is van de Wbeaa? Desalniettemin geven de cijfers ook aan dat de werkloosheid onder allochtonen drie maal zo hoog is als onder autochtonen. In deze kabinetsperiode kwamen een aantal regelingen tot stand die zeker ook allochtonen mogelijkheden bieden aan het werk te gaan. Welke oorzaken ziet de regering als verklaring voor de hogere werkloosheid onder allochtonen in vergelijking met autochtonen. De leden van de VVD-fractie constateren dat blijkens de evaluatie van de Wbeaa (eindrapport bereik en effecten WBEAA, september 1996) veel werkgevers de werkloosheid onder allochtonen als een aanbodprobleem beschouwen. Deelt de regering deze opvatting? Heerste deze opvatting van werkgevers ook nog tijdens het najaarsoverleg 1996? Indien dat het geval is, dan zal zich bij de nieuwe wet niet alleen een probleem met betrekking tot het draagvlak voordoen, maar zullen tegelijkertijd geëigende vervolgstappen in het personeelsbeleid achterwege blijven. Hoe denkt de regering tezamen met sociale partners deze opvatting te wijzigen?

De werknemersorganisaties namen tot voorjaar 1996 een passieve houding aan (zie eindrapport). De passieve houding werd doorbroken door het ministerie van Sociale Zaken. Wat waren de oorzaken van deze passieve houding, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Uit het eindrapport blijkt dat de terughoudende rol van de minister ten aanzien van de handhaving van de wet respondenten de indruk gaf dat de overheid zelf de wet niet serieus neemt. Wie naar de resultaten bij de overheden kijkt, kan ook tot die conclusie komen, merken deze leden op. Hoe gaat de regering de vermeende indruk wegnemen?

Welke organisatie of instantie gaat werkgevers terzijde staan bij het ontwikkelen en uitvoeren van vervolgstappen in het personeelsbeleid?

Enkele knelpunten uit het eindrapport lijken onbeantwoord te blijven in het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden vragen met name hoe het komt dat het totale aantal Wbeaa-plichtige bedrijven niet te achterhalen is.

De leden van de VVD-fractie vragen wat moet worden verstaan onder: «Er zal actief worden ingezet op intensivering van het beleid op sectoraal niveau en vooral ondernemingsniveau door middel van het opzetten van een adequate (sectorale) infrastructuur met een effectieve aansturende werking naar het regionale/lokale niveau» (blz. 3 en 4 van de memorie van toelichting).

De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van onderhavige wetsvoorstel. Met de regering zijn zij van mening dat verbetering van de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden onverminderd prioriteit moet behouden. Vele algemene maatregelen zijn reeds ingezet om de arbeidsparticipatie te stimuleren aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De arbeidsparticipatie van etnische minderheden heeft een gedeeltelijke overlap met de meer algemene problematiek aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De werkgelegenheid groeit, maar profiteren etnische minderheden ook zichtbaar van deze groei, zo vragen de leden van de D66-fractie de regering. Daarnaast kent de regering een minderhedenbeleid en is er de nieuwe Wet inburgering nieuwkomers, onder meer gericht op de versterking van de concurrentiepositie van werkzoekenden uit minderheidsgroepen. Maar naar de mening van de leden van de D66-fractie is er meer nodig. Tijdens het debat over het Minderhedenbeleid 1997 dat onlangs in de Kamer is gevoerd werd de motie-Dittrich ingediend, waarin de regering wordt verzocht een task-force in te stellen, die door dialoog met organisaties, instellingen en bedrijven de participatie van leden van etnische groepen aldaar moet verhogen. De leden van de D66-fractie vragen de regering naar de uitvoering van de motie. Uit het antwoord van de regering begrijpen deze leden dat de regering in beginsel geen bezwaar heeft tegen deze motie maar dat, daar waar het gaat om het bedrijfsleven, de betrokkenheid van de sociale partners vereist is. Is de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid al in overleg getreden met de minister van Binnenlandse Zaken omtrent dit punt, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie merken op dat de wijzigingen van de Wbeaa, die resulteren in het voorliggende wetsvoorstel, voortvloeien uit de evaluatie van de Wbeaa en de aanbevelingen uit het Stichtingsakkoord. De Wbeaa is op 1 juli 1994 in werking getreden. De wet beoogde een bijdrage te leveren aan het wegnemen van belemmeringen voor minderheden om betaald werk te krijgen en de evenredige arbeidsdeelname van minderheden te bevorderen. Kern van de wet is de werkgever te verplichten om te streven naar een evenredige vertegenwoordiging binnen zijn onderneming van personen behorend tot de doelgroep van de wet. In het najaarsoverleg 1996 hebben sociale partners in de Stichting van de Arbeid een nieuw akkoord gesloten, waarin aanbevelingen zijn gedaan voor ondersteunende wetgeving. De leden van de D66-fractie achten het een goede zaak dat dit wetsvoorstel de oorspronkelijke doelstellingen van de «oude» Wbeaa behoudt, doelstellingen die, naar de mening van deze leden, nog volledig overeind staan. Het nieuwe wetsvoorstel beoogt een effectievere wet, via stroomlijning van bestaande procedures en beperking van de administratieve lasten en ondersteunt de conclusies uit de evaluatie van de Wbeaa die dit najaar aan de Kamer is aangeboden en de aanbevelingen uit het Stichtingsakkoord. Dit laatste achten deze leden van het grootste belang omdat op deze wijze een zo breed mogelijk draagvlak wordt gecreëerd. Hoe belangrijk het is dat uitvoering van de wet zo breed mogelijk gedragen wordt, blijkt uit de oude Wbeaa. De nieuwe wet suggereert een betere doorwerking naar de praktijk. Deze is effectiever en administratieve drempels zijn geslecht. De leden van de D66-fractie spreken hun hoop en verwachting uit dat deze nieuwe wet, gesteund door de sociale partners, beter zal worden nageleefd.

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de wet meer wordt nageleefd dan mocht worden verwacht op basis van de opgaven van de Kamers van Koophandel en Fabrieken. De leden van de D66-fractie vinden dit nogal positief uitgelegd. Is het niet veel juister de nadruk te leggen op het gegeven dat slechts 14% van de werkgevers heeft voldaan aan het meest essentiële deel van de Wbeaa, namelijk het opstellen van het interne taakstellend werkplan? Indicatief in dit opzicht is dat het percentage ondernemingen dat zegt een jaarverslag te hebben ingediend daalt.

De leden van de D66 wijzen erop dat het gaat om een cultuuromslag die bedrijven en instellingen moeten maken. Het betreft een bewustwordingsproces waar de nieuwe wet beter bij aansluit dan de oude wet. De wetgeving is nadrukkelijk ondersteunend ten behoeve van het beleid dat sociale partners zelf op dit terrein beogen. Naleving van de wet wordt gestimuleerd door een duidelijker betrokkenheid van de ondernemingsraden en door een civielrechtelijke handhaving, namelijk dat eerst door middel van overleg geprobeerd moet worden het gevorderde te bereiken. Dit heeft de instemming van de leden van de D66-fractie.

Klachten kunnen worden ingediend bij de Registratiekamer op basis van de Wet persoonsregistraties. Werknemers kunnen schriftelijk bezwaar maken tegen de inlevering en verwerking van de gegevens. Is er nog een rol weggelegd voor de Commissie Gelijke Behandeling, zo vragen deze leden de regering? In tegenstelling tot de Wbeaa wordt deze commissie in dit wetsvoorstel niet meer genoemd.

De leden van de D66-fractie achten de privacy van betrokkene voldoende gewaarborgd.

Uit de gevoerde evaluatie blijkt onder anderen dat volgens werkgevers de Wbeaa geen nut heeft omdat de werkloosheid onder minderheden vooral een aanbodprobleem is. Wordt deze analyse door de regering, respectievelijk door de Stichting van de Arbeid gedeeld, of juist afgewezen?

Een ander probleem dat door de werkgevers in de evaluatie werd gesignaleerd, is de onduidelijkheid over het vervolg en het effect van registratie en verslag. De regering meent aan deze bezwaren tegemoet te komen door de jaarverslagen bij de RBA's te deponeren. De gegevens worden aldus neergelegd bij een organisatie die in een bepaalde regio verantwoordelijk is voor het arbeidsvoorzieningsbeleid ten aanzien van minderheden. RBA's kunnen de koppeling tot stand brengen tussen sectorale afspraken en regionale activiteiten van arbeidsbureaus en individuele werkgevers. Het is de bedoeling van de regering dat RBA's een inhoudelijke analyse maken van de ingediende jaarverslagen, waarna deze wordt opgenomen in het regionaal beleidsplan. De jaarverslagen dienen te worden gebruikt ten behoeve van de dienstverlening aan werkgevers. De bedrijfsadviseurs minderheden vervullen een helpdeskfunctie voor werkgevers. Hoewel deze leden menen dat het een goede zaak is dat de betrokkenheid van de RBA's bij de uitvoering van de wet wordt geïntensiveerd, vragen deze leden zich af of dit afdoende is. Wie ziet er op toe dat RBA's daadwerkelijk een inhoudelijke analyse maken? In het verleden was de positie van de bedrijfsadviseurs minderheden reeds onduidelijk. Op welke wijze meent de regering dit in deze wet afdoende te hebben ondervangen? En in welke mate zijn reeds thans sectorale adviseurs aangesteld?

De Wbeaa ging er vanuit dat de handhaving van de wet in handen van maatschappelijke organisaties zou liggen. De memorie van toelichting stelt dat externe organisaties nauwelijks gebruik maken van de bevoegdheden die de wet hen geeft. Kan de regering een verklaring geven voor dit verschijnsel? Heeft de regering hierover overleg gevoerd met de maatschappelijke organisaties?

De openbaarheid van gegevens wordt intact gelaten zodat belanghebbenden met de beschikbare bedrijfsinformatie de dialoog met de werkgevers aan kunnen gaan over het gevoerde personeelsbeleid ten aanzien van minderheden. Waarop stoelt de verwachting van de regering dat belanghebbenden gebruik zullen maken van de informatie nu dat al drie jaar amper vorm heeft gekregen?

De leden van de RPF-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wbeaa. Zij zien hierin een poging om door middel van effectievere wetgeving een krachtige stimulans te geven aan het vergroten van de arbeidsdeelname van allochtonen. Deze leden willen er geen misverstand over laten bestaan dat zij dit een sympathiek streven vinden. Zij constateren dan ook met genoegen dat sprake is van een relatief forse groei van de werkgelegenheid onder deze bevolkingsgroepen.

De leden van de RPF-fractie herinneren eraan dat zij nooit enthousiast zijn geweest over de Wbeaa. Uit de evaluatie is ook gebleken dat de werking van de wet, zacht gezegd, te wensen overlaat. Alleen al het feit dat bij een groot aantal ondernemingen het percentage geregistreerde werknemers bij lange na niet de honderd procent haalde, spreekt in dit verband boekdelen. De belangrijkste winst van de wet lijkt te zijn dat bij meer bedrijven wordt gesproken over de arbeidsdeelname van allochtonen, of van – om met de regering te spreken – minderheden. Moet in het kader van deze wet overigens niet worden gesproken van etnische minderheden?

Deze leden hebben de indruk dat een groot deel van de werkgevers zich min of meer verplicht voelde om over de arbeidsdeelname van minderheden te spreken. Uit de evaluatie kwam immers naar voren dat de belangrijkste stimulerende factor voor de uitvoering van de Wbeaa is de opvatting dat een wet nu eenmaal uitgevoerd moet worden. Uiteraard is dit niet het meest ideale uitgangspunt om de participatie van minderheden handen en voeten te geven. Het is dan ook de vraag of de forse groei van de werkgelegenheid onder de minderheden wel is toe te schrijven aan de Wbeaa. Hebben niet vooral de onderlinge afspraken en inspanningen van de sociale partners zoden aan de dijk gezet?

De regering heeft op basis van de beschikbare ervaringsgegevens gemeend de wet te moeten wijzigen. De leden van de RPF-fractie vinden dit een logische keuze. Zij huldigen de opvatting dat de huidige wet weinig toegevoegde waarde heeft. Sterker nog, door de irritatie bij werkgevers, werknemers en Kamers van Koophandel en Fabrieken dreigt deze wet in een aantal gevallen contraproductief te worden.

Het voorliggende wetsvoorstel beoogt de effectiviteit van de Wbeaa te bevorderen door stroomlijning van bestaande procedures en een beperking van de administratieve belasting van werknemers. De leden van de RPF-fractie hebben vastgesteld dat de voorgestelde wijzigingen niet bijzonder ingrijpend zijn. Zij betwijfelen dan ook of de keuze voor een nieuwe naam – die zou kunnen bijdragen aan een positieve beeldvorming over de wet – naast de inhoudelijke wijzigingen inderdaad zal leiden tot substantiële verbetering van de arbeidsmarktpositie van de doelgroep.

De regering stelt dat de wet niet op zichzelf staat, maar een functie heeft in een bredere context, te weten het Stichtingsakkoord. Dat akkoord moet ertoe bijdragen dat sociale partners zorgdragen voor activering van werkgevers op macro- en mesoniveau. Daarnaast moet de gewijzigde wet de individuele werkgever aanspreken op zijn inspanningen. De leden van de RPF-fractie informeren in dit verband of de individuele werkgever dan niet wordt aangesproken door het Stichtingsakkoord. Bovendien verzoeken zij de regering uiteen te zetten wat nu precies de meerwaarde is van de wet ten opzichte van de afspraken die de sociale partners zelf reeds hebben gemaakt. Verder vragen zij of de sociale partners een tegenprestatie van de regering verwachten voor hun inspanningen om de arbeidsparticipatie van minderheden te bevorderen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. Het wetsvoorstel beoogt de effectiviteit van de Wbeaa te bevorderen door stroomlijning van bestaande procedures en een beperking van de administratieve belasting van werkgevers. De aan het woord zijnde leden hebben er alle begrip voor dat de regering de doeltreffendheid van de Wbeaa wil vergroten. Daar geeft het evaluatierapport «Bereik en effecten Wbeaa» van oktober 1996 ook alle aanleiding toe, zo menen deze leden.

De leden van de SGP-fractie hechten eraan op deze plaats hun kritische houding tegen de Wbeaa in herinnering te roepen. Zij hebben vooral moeite met het verplichtende karakter van de wet. Reeds bij de behandeling van de Wbeaa hebben deze leden aangegeven dat bij de oplossing van het arbeidsdeelnameprobleem van minderheden van zeer groot belang is kennis te hebben van de aan dat probleem ten grondslag liggende oorzaken. Toentertijd hebben deze leden de conclusie getrokken dat niet zonder meer duidelijk is dat met de Wbeaa het juiste instrument gekozen is om de arbeidsproblematiek van minderheden tot een oplossing te brengen. Diezelfde vragen achten de leden van de SGP-fractie op deze plaats nog steeds gerechtvaardigd. Zij leggen de regering daarom de vraag voor of met dit wetsvoorstel een antwoord gegeven wordt op de werkelijke redenen die ten grondslag liggen aan de achterblijvende arbeidsmarktpositie van minderheden. De regering zal de aan het woord zijnde leden toegeven dat bijvoorbeeld de beheersing van de Nederlandse taal en het scholingsniveau alles te maken hebben met de mate waarin personen kans maken op een plaats op de arbeidsmarkt. Wil de regering deze aspecten expliciet meenemen in de beantwoording?

De leden van de SGP-fractie is het opgevallen dat de regering aan de in hun ogen belangrijkste conclusie uit de evaluatie van de Wbeaa geen gevolg geeft. In het evaluatierapport wordt gesteld dat de gebrekkige uitvoering door werkgevers niet is te wijten aan de kosten die de Wbeaa met zich meebrengt. Zelfs is het niet zo dat werkgevers de wet niet willen uitvoeren, maar het nut ervan wordt betwijfeld. De regering heeft – getuige de memorie van toelichting – goede nota genomen van deze bevinding. Naar de overtuiging van de aan het woord zijnde leden heeft zij echter de verkeerde gevolgen hieraan verbonden. Eerste doel zal moeten zijn om werkgevers van het nut van de wet te overtuigen. Gebeurt dit naar de mening van de regering door middel van het verminderen van de administratieve belasting? Dit kunnen deze leden niet inzien. Het verminderen van de administratieve belasting mag dan het meewerken aan de uitvoering aantrekkelijker maken, het proces van «verinnerlijking», het doen inzien van het nut ervan, wordt er niet door geholpen. Deze leden zijn op voorhand dan ook niet optimistisch gestemd over de verwachte effectiviteit van de voorgestelde wijzigingen.

De leden van de GPV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Ze vinden het belangrijk dat door gericht beleid de arbeidsmarktpositie van minderheden wordt verbeterd. Dat was ook de reden dat ze destijds steun hebben gegeven aan de huidige wet Wbeaa. Helaas is gebleken dat naleving van de Wbeaa maar beperkt en veelal onvolledig plaatsvindt. Hiervoor gelden als belangrijke oorzaken dat de uitvoering van de wet op allerlei problemen stuit en het draagvlak voor deze wet bij de werkgevers minimaal is omdat ze het nut ervan niet inzien. En ongetwijfeld is ook een belangrijke factor geweest dat de overheid heeft nagelaten niet-naleving van de wet te sanctioneren, waardoor ze zich ongeloofwaardig opstelde. Dit laatste wordt door deze leden betreurd, wat zij ook al in een eerder gevoerd debat over de uitvoering van de Wbeaa hebben aangegeven. Desondanks zijn ook deze leden van oordeel dat er reden genoeg is om de Wbeaa kritisch te bezien en te trachten door effectieve wijzigingen niet alleen het draagvlak maar ook het te verwachten effect te vergroten. De leden van de GPV-fractie beoordelen de voorgestelde wijzigingen, voorzover dat mogelijk is, op de te verwachten positieve gevolgen voor de inschakeling van minderheden.

In het evaluatierapport «bereik en effecten WBEAA» lezen de leden van de GPV-fractie dat de gebrekkige uitvoering van de Wbeaa door de werkgevers niet is te wijten aan de kosten of de hoeveelheid werk, maar aan het feit dat werkgevers het nut ervan niet inzien. Uit de toelichting krijgen deze leden echter de indruk dat de wijzigingen vooral zijn gericht op het verminderen van kosten en tijd die gemoeid zijn met de uitvoering van de wet. Ze beogen immers te komen tot een stroomlijning van procedures en het beperken van administratieve lasten. Is de regering van oordeel dat met name hierdoor het ontbrekende draagvlak wordt gecreëerd? Kan zij duidelijk maken hoe en in welke mate de voorgestelde wijzigingen ertoe leiden dat werkgevers het nut van registratie meer gaan inzien?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij stellen vast dat het onderhavige wetsvoorstel een aantal verbeteringen bevat ten opzichte van de oorspronkelijke Wbeaa.

Naar de mening van de leden van de SP-fractie wordt in de memorie van toelichting niet verduidelijkt of de oorspronkelijke Wbeaa nu wel of niet heeft geleid tot een toename van de deelname van minderheden aan het arbeidsproces. Kan de regering daarom verduidelijken welke verwachtingen zij heeft van dit wetsvoorstel? Welke garanties biedt de wet in haar gewijzigde opzet dat er substantieel meer mensen behorende tot minderheden aan het werk komen?

2. Wijzigingen van de wet

De leden van de fractie van de PvdA vinden het een goede zaak dat de regering besloten heeft de Molukkers tot de doelgroepen van deze wet te rekenen. Bij de bepaling van de doelgroepen van de wet zijn, aldus de regering, de algemene criteria herkomst en achterstandssituatie op de arbeidsmarkt leidend. Deze leden vragen zich af of de traditionele immigranten uit de Zuid-Europese landen onder deze criteria vallen. Het is hun niet duidelijk of deze categorieën onder de doelgroepen van deze wet vallen. Kan de regering daarover duidelijkheid verschaffen?

De leden van de fractie van de PvdA vinden het een verbetering dat in deze wet een beperkte vorm van zelfidentificatie mogelijk wordt gemaakt. Zij veronderstellen eveneens dat deze zelfidentificatie aan beperkingen onderhevig is. Is alleen het geboorteland het criterium? Met andere woorden, aan welke voorwaarden moet de zelfidentificatie voldoen? Wat zijn de ervaringen van de Arbeidsvoorziening hiermee?

De leden van de fractie van de PvdA achten de betrokkenheid van de ondernemingsraad bij de uitvoering van deze wet zeer gewenst. Deze leden hebben wel de indruk dat de regering de positieve medewerking van de ondernemingsraden als vanzelfsprekend veronderstelt. De ervaringen met de uitvoering van de Wbeaa waren op dit punt niet geheel bevredigend. Wat doet de regering denken dat de medewerking van de ondernemingsraden gegarandeerd is?

De bepalingen over het maken van bezwaar zijn op zich een antwoord op weerstanden die zijn opgetreden bij de toepassing van de Wbeaa. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of registratie van de bezwaren enig inzicht zou geven in het feit of bezwaren zijn ingediend door leden van de doelgroepen en de overigen. Wil de regering op deze vraag ingaan?

In de paragraaf over het jaarverslag wordt gesproken over de evenredigheidsdoelstelling en de afspraken tussen CAO-partijen. Kan gemeld worden welke sectoren in 1997 CAO-afspraken hebben gemaakt? In welke mate wordt bij de uitvoering van deze CAO-afspraken rekening gehouden met het werkzoekendenbestand van leden van minderheidsgroepen in een regio? Voorts vragen deze leden zich af of de evenredigheidsdoelstelling alleen aan de regionale beroepsbevolking gerelateerd moet worden. Is het niet noodzakelijk om het werkzoekendenbestand per regio bij die evenredigheid te betrekken? Het gaat immers om het aan een baan helpen van deze ingeschreven werkzoekenden? Hoe kijkt de regering tegen deze gedachte aan? Met andere woorden, is het werkzoekendenbestand niet een toetsingskader voor de bevordering van de werkgelegenheid van leden van minderheidsgroepen? Deze leden stellen deze vraag omdat de Arbeidsvoorziening met de gegevens van de jaarverslagen plannen moet maken. Daarbij moet naar de mening van deze leden het bestand aan werkzoekenden verdisconteerd worden. Scholingsprogramma's en dergelijke moeten ook daarop worden afgestemd.

Deze leden willen graag nadere uitleg over het gebruik van de openbare jaarverslagen door belanghebbenden. Gesteld wordt dat «de desbetreffende belanghebbenden treden met de aldus verkregen informatie niet in de openbaarheid noch maken daar op enige andere wijze gebruik van alvorens zij daarvan aankondiging hebben gedaan aan de desbetreffende onderneming en, indien daartoe uitgenodigd, overleg hebben gevoerd met de onderneming.» Gezien het openbare karakter van het jaarverslag dat niet alleen bij de RBA wordt gedeponeerd, maar ook elders beschikbaar is met name wanneer het een onderdeel is van een algemeen jaarverslag, kunnen deze leden de beperkingen die hier worden voorgesteld niet plaatsen. Deze leden kunnen deze beperkingen alleen begrijpen wanneer betrokkenen van plan zijn een bedrijf via een civielrechtelijke procedure aan te klagen. Dan is voorafgaand overleg te rechtvaardigen. Het gebruikmaken van gegevens uit de openbare jaarverslagen voor bijvoorbeeld journalistieke berichten moet toch altijd mogelijk zijn. Indien dit niet mogelijk zou zijn dan verliest de openbaarheid de functie van publieke pressie. Dit kan toch niet de bedoeling zijn van de regering? Graag hierop een nadere toelichting.

Houdt de toezichthoudende taak van de Arbeidsinspectie in dat een uitbreiding in personele zin nodig zou zijn? Zo ja, waaraan wordt gedacht? Is er in dit kader een taak weggelegd voor de voorgestelde task-force, zo ja, welke?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Arbeidsinspectie kan optreden als de werkgever aan zijn verplichtingen voldoet, maar als alle mensen schriftelijk aangeven bezwaren tegen registratie te hebben? Welk instrument kan dan worden gebruikt en hoe moeten de gegevens dan worden geïnterpreteerd?

Voorts is de vraag welke rol weggelegd is voor de bedrijfsadviseurs minderheden van de RBA's bij het opstellen van de interne taakstellende werkplannen en hoe komen deze bedrijfsadviseurs aan de specifieke kennis van de verschillende sectoren.

Kan aan de Arbeidsinspectie, die de controle op de nieuwe wet is toegedicht, de taak worden opgelegd een keurmerk op te zetten? Stimulering helpt naar de mening van de leden van de CDA-fractie de werkelijke participatie te vergroten.

Uit de wet blijkt dat er wordt gewerkt met sectorale streefcijfers. Is het, gezien het feit dat de RBA's regionaal zijn georganiseerd, niet zinnig ook een taakverdeling naar sectoren op de arbeidsmarkt te maken, waarbij de bedrijven in de sectoren beter kunnen worden vergeleken? En wat is de functie van de in de memorie van toelichting genoemde regionale beleidsplan als de afspraken in de CAO's van de verschillende sectoren worden gemaakt?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering bedoelt met de zin: «Uitgangspunt bij dit aspect van regelgeving is dat ieder betrokkene in staat wordt gesteld om vanuit zijn verantwoordelijkheid bij te dragen aan het stimuleren van de naleving van de wet» (blz. 9 memorie van toelichting)? Geldt dit ook voor andere wetten? Zijn er nog andere uitgangspunten?

De leden van de VVD-fractie merken op dat 3% van de werknemers bezwaar heeft tegen registratie. De invoering van de keuzemogelijkheid te werken met registratie of zelfidentificatie biedt een oplossing voor de bezwaarmakers. Terecht constateert de regering dat zelfidentificatie kan leiden tot een vertekend beeld van de samenstelling van het personeelsbestand naar herkomst. Zal deze werkwijze daarom steekproefsgewijs worden geëvalueerd?

De leden van de VVD-fractie waarderen de inzet op het terugdringen van de administratieve lastendruk voor bedrijven. De animo voor het naleven van de wet zal zeker toenemen door deze wijziging. Vragen rijzen rond de voorgestelde verandering de evenredigheidscijfers te laten baseren op zowel de regionale samenstelling van de beroepsbevolking als de sectorale gegevens. Immers, de regionale gegevens kunnen sterk afwijken van de sectorale. Het ene bedrijf zal de regionale en het andere bedrijf de sectorale gegevens tot uitgangspunt nemen. Zijn de resultaten van de wet nog wel meetbaar?

Het door de werkgever aanleveren van het sociaal jaarverslag bij het RBA achten de VVD-leden een sterke verbetering in vergelijking met de huidige situatie. Het RBA kan hierdoor de werkgever met maatwerk terzijde staan bij de naleving van de wet. Wat zal de minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid doen met de jaarlijkse CBA-gegevens?

Indien de instellingsgrenzen van de Wet op de ondernemingsraden gewijzigd worden, wordt dan dit wetsvoorstel daaraan aangepast.

De leden van de D66-fractie constateren dat de wijzigingen zijn gedaan naar aanleiding van de evaluatieresultaten en de aanbevelingen uit het Stichtingsakkoord. De regering heeft de wijzigingsvoorstellen van sociale partners in grote lijnen overgenomen. Deze leden achten het een goede zaak dat door deze ondersteunende wetgeving een zo breed mogelijk draagvlak wordt gecreëerd. Dit is, zoals gezegd, essentieel voor een effectieve uitvoering van de wet.

Is de Registratiekamer akkoord met de beperkte zelfidentificatie? Komt het de helderheid ten goede dat er twee soorten systemen van registratie bestaan, te weten één met en één zonder zelfidentificatie? Toen de Wbeaa werd gemaakt, maakte de Registratiekamer hiertegen nog groot bezwaar omdat «herkomst» een objectief gegeven is, terwijl «zelfidentificatie» een subjectief gegeven is. Waarom is niet gekozen voor het eerste begrip, zo vragen de leden van de D66-fractie.

De leden van de RPF-fractie vragen op welke onderdelen het advies van de Stichting niet is overgenomen en om welke reden.

De aan het woord zijnde leden hebben er met instemming kennis van genomen dat ook personen uit de Molukse bevolkingsgroep onder de werkingssfeer van de wet worden gebracht. Zij vragen zich wel af op grond van welke overweging in de wet geen mogelijkheid meer is opgenomen om de doelgroep tussentijds te wijzigen.

De werkgever krijgt de mogelijkheid om de werknemer te vragen tot welke etnische herkomst hij geacht wil worden te behoren, indien de geboortelanden van laatstgenoemde en zijn ouders niet alle drie identiek zijn. De regering signaleert zelf al dat hieraan het nadeel kleeft dat deze zogeheten zelfidentificatie kan leiden tot een vertekend beeld van de samenstelling van het personeelsbestand naar herkomst. De leden van de RPF-fractie concluderen hieruit dat daardoor macro gezien ook een vertekend beeld kan ontstaan over de arbeidsdeelame van minderheden. Hoe beoordeelt de regering dat in het licht van de doelstelling van de wet?

De leden van de RPF-fractie vragen of het denkbaar is dat een werkgever zijn werknemers aanspoort om schriftelijk bezwaar te maken tegen inlevering en verwerking van de gegevens. Daar zou hij baat bij kunnen hebben als hij weinig werk wenst te maken van de arbeidsdeelname van minderheden.

De werkgever hoeft in de toekomst slechts één openbaar document op te stellen. De leden van de RPF-fractie menen dat dit winst is ten opzichte van de huidige wet, als dit tenminste inderdaad leidt tot vermindering van de administratieve lasten.

Wat betreft de evenredigheidscijfers vragen deze leden of het voor de werkgever in alle omstandigheden volstrekt helder is welk cijfer voor zijn onderneming relevant is. In welke mate zijn de door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekte cijfers uitgesplitst naar sector en regio?

De keus om het jaarverslag te deponeren bij het RBA's in plaats van bij de Kamers van Koophandel en Fabrieken is een logische, gelet op de uitkomst van de evaluatie terzake en op de bemiddelingstaak van arbeidsvoorziening. De leden van de RPF-fractie vragen of nog andere alternatieven zijn overwogen, zoals de Registratiekamer of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een belangrijk argument van de indieners van het wetsvoorstel Wbeaa om te kiezen voor de Kamer van Koophandel en Fabrieken was destijds het drukken van de kosten. Omdat de Kamers van Koophandel en Fabrieken beschikken over overzichten van bedrijven in de regio's waarop de verplichting tot het deponeren van een openbare rapportage van toepassing is, kwamen zij daarvoor in aanmerking. Is dit kostenaspect voldoende verdisconteerd in het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de RPF-fractie verzoeken de regering om een nadere onderbouwing te geven van de verwachting dat de stimulansen tot naleving van de wet sterker worden door de introductie van een civielrechtelijke wijze van rechtshandhaving. Zeker waar het gaat om de mogelijkheden voor een individuele burger om met succes een beroep te doen op artikel 6:162 BW moeten de verwachtingen niet te hoog gespannen zijn, zoals de regering zelf ook aangeeft.

De leden van de SGP-fractie kunnen met de wijziging van de naam van de wet instemmen. Voor hen heeft de benaming «minderheden» ook een positievere klank dan «allochtonen». Of deze wijziging direct zal leiden tot een positiever beeld van de wet en daarmee tegelijk tot een hieraan impliciet verbonden grotere doeltreffendheid, wordt door deze leden ten zeerste betwijfeld. De beeldvorming van de wet was namelijk niet een van de oorzaken van de ineffectiviteit ervan. Deelt de regering deze zienswijze?

De leden van de SGP-fractie spreken hun instemming uit met het opnemen van de Molukse bevolkingsgroep in de doelgroepen van de wet. Zij constateren met de regering dat zich ook bij de Molukse bevolkingsgroep een reëel arbeidsparticipatieprobleem voordoet.

Een reëel probleem bij het functioneren van de Wbeaa is de handhaving. De leden van de SGP-fractie constateren dat er bij het politie-apparaat onvoldoende kennis was van de mogelijkheid van aangifte van overtreding van de Wbeaa. Bij het Openbaar Ministerie zijn geen richtlijnen voor een vervolgingsbeleid ter zake. Dit probleem lost zich in het voorliggende wetsvoorstel op door het strafrechtelijke handhavingssysteem te vervangen door een civielrechtelijk. Toch vragen de aan het woord zijnde leden de regering aan te geven hoe het mogelijk was, dat politie en Justitie blijkbaar niet bekend waren met de Wbeaa. Heeft de regering ook geen stappen ondernomen om aan die onbekendheid een einde te maken? In dit verband vragen de leden van de SGP-fractie in te gaan op de bevindingen van het evaluatierapport. Daarin wordt gesteld dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een zeer terughoudende rol heeft gespeeld in de handhaving, ook toen duidelijk werd dat de uitvoering te wensen over liet. Hoe ziet de regering haar eigen rol in het disfunctioneren van de Wbeaa? Onderschrijft zij de stelling dat door dit optreden de indruk gewekt kan zijn, dat zij zelf de wet niet serieus heeft genomen? Wat is de reden van de zeer terughoudende opstelling van de regering?

De leden van de GPV-fractie constateren dat de doelgroep zal worden uitgebreid met de Molukse bevolkingsgroep. Gezien het werkloosheidspercentage onder deze bevolkingsgroep lijkt dat verdedigbaar. Maar wordt er met de voorgestelde regelgeving wel volledig recht gedaan aan de Molukse werknemer die bewust heeft gekozen voor de Nederlandse nationaliteit? Wordt er met deze regelgeving verschil gemaakt tussen Molukkers die voor en die na de soevereiniteitsoverdracht zijn geboren?

De leden van de GPV-fractie vragen wat de reden is dat het gebruik van een beperkte vorm van zelfidentificatie niet wordt verplicht, maar dat werkgevers hierin keuzevrijheid krijgen. Is het reëel te verwachten dat werkgevers die nu al de Wbeaa uitvoeren alsnog kiezen voor de invoering van de zelfidentificatie?

De leden van de GPV-fractie lezen in de toelichting op blz. 7 dat in het openbaar jaarverslag ook het aantal ingediende bezwaren en de hoogte van de non-respons moeten worden opgenomen. Dit dient om maatschappelijke organisaties een eerlijke beoordeling te kunnen geven. Hoe moeten deze leden dit verstaan? Een hoge non-respons of veel bezwaarschriften zegt toch niets over het aandeel minderheden binnen het werknemersbestand? Welke mogelijkheden heeft de werkgever om non-respons van werknemers tegen te gaan?

De leden van de GPV-fractie constateren dat in het huidige voorstel de strafrechtelijke handhaving wordt vervangen door een civielrechtelijke. In het kader van de doelstelling, stimuleren tot evenredige arbeidsdeelname van minderheden, wordt dit door deze leden ondersteund. Toch blijft het onduidelijk wanneer en door wie een beroep op de rechter kan worden gedaan. In de toelichting wordt gesteld dat organisaties met een betrokkenheid bij de arbeidsmarktpositie van minderheden een civiele procedure kunnen instellen om een werkgever te dwingen tot naleving van de wet. Kan wat concreter worden gemaakt aan welke organisaties moet worden gedacht? Kan het RBA dit bijvoorbeeld ook doen?

De leden van de GPV-fractie lezen dat belanghebbenden met de informatie van de arbeidsinspectie naleving van de wet bij de rechter kunnen afdwingen. Zal dit betekenen dat dezelfde belanghebbenden de arbeidsinspectie zullen wijzen op werkgevers die de wet niet naleven? Bestaat hierdoor niet het gevaar op een klopjacht door deze belanghebbenden op zulke werkgevers? Acht de minister dat gewenst?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering nog heeft overwogen over te gaan tot invoering van een quotumverplichting? Zij vragen dit daarom omdat in het wetsvoorstel de sanctie wordt verschoven van het strafrecht naar het civiele recht. Zal het wegvallen van de strafrechtelijke sanctie – hoe weinig indruk die de achterliggende jaren ook heeft gemaakt – geen ongunstig effect hebben op de naleving van de wet? Valt niet te vrezen dat er nog minder van de bedoelingen van de wet terecht zal komen nu de minderheden zelf (of belangenorganisaties) door middel van een civiele procedure naleving van de wet zullen moeten gaan afdwingen? Verwacht de regering werkelijk dat op die manier de wet beter tot zijn recht zal komen? Acht de regering bijvoorbeeld een civiele vordering strekkende tot toelating tot werk bij een bepaalde werkgever mogelijk? Zo ja, legt een dergelijke civiele procedure niet al meteen een zware domper op de start van een individuele werknemer?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de positie van de werknemer die bezwaar heeft tegen registratie is versterkt in het wetsvoorstel. Artikel 4, vijfde lid, biedt de werknemer de mogelijkheid vernietiging te vragen van geregistreerde gegevens. Deze bepaling schrijft voor dat de werkgever naar aanleiding van een dergelijk verzoek moet vernietigen. Moet de werknemer een verzoek motiveren? Kan de werkgever een dergelijk verzoek inderdaad alleen maar toewijzen? Biedt deze bepaling geen mogelijkheid tot boycot van de wet, doordat tegelijk met het aanbieden van gegevens de vernietiging ervan wordt gevraagd?

3. Effecten wetswijziging

De leden van de CDA-fractie merken op dat uit de evaluatie blijkt dat de Wbeaa wel effecten had. Echter het onderzoek laat een rooskleuriger beeld zien dan het werkelijk aantal gedeponeerde verslagen bij de Kamers van Koophandel en Fabrieken. Het onderzoek geeft aan dat 11% van de werkgevers veranderingen in het personeelsbeleid hebben doorgevoerd. Dat is positief, maar het verband met de Wbeaa kon hierbij niet expliciet worden gemaakt.

In de toelichting wordt vermeld dat in het evaluatie-onderzoek nog niet is gemeten wat de effecten van de Wbeaa geweest zijn op de daadwerkelijke toename van personen die behoren tot de doelgroepen van de wet. Deze leden achten het jammer dat dat niet is gedaan, want dat was nu net de kern van de wet. Zou de regering kunnen toezeggen dat dit wel gemeten zal worden in de evaluatie van de nieuwe wet?

De leden van de D66-fractie constateren dat de verplichting om twee verschillende verslagen op te stellen, namelijk een openbaar jaarverslag en een intern taakstellend werkplan, wordt afgeschaft. In plaats daarvan is de werkgever verplicht één openbaar jaarverslag op te stellen met een cijfermatige stand van zaken, een streefcijfer en een weergave van de genomen en de te nemen maatregelen om te komen tot een evenredige vertegenwoordiging van minderheden binnen zijn organisatie. Ook de verplichting tot het uitvoeren van een onderzoek in hoeverre de uitvoering van het aanstellings- en bevorderingsbeleid en ontslagbeleid alsmede de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in de onderneming de deelname van minderen aan het arbeidsproces binnen zijn organisatie belemmert, wordt afgeschaft. De bedoeling van deze bepaling was, dat werkgevers, onbewust, allerlei procedures hanteren die nadelig zijn voor allochtonen. Het was bedoeld als een soort bewustwording. Hoe wordt in de nieuwe wet hierin voorzien?

De Wbeaa beoogde op micro-niveau een stok achter de deur te creëren voor ondernemingen die zich niets van het macro-akkoord van de Stichting van de Arbeid en van de meso-afspraken op regionaal werkgeversniveau aantrekken. De openbare verslaglegging was die stok. Maar de Wbeaa bevatte meer bepalingen. Werkgevers moesten zich ook daadwerkelijk inspannen iets te veranderen in hun onderneming: daarvoor werd het interne taakstellend werkplan ingevoerd, waarin de ondernemer strategisch bekijkt hoeveel personeel hij nodig heeft in de nabije toekomst, in welke functies en hoe hij daar allochtonen voor kan werven. Vanuit concurrentieoogpunt was dat plan intern. Inhoudelijk gezien was dit taakstellend werkplan echter een van de kernpunten van de oude wet. Die kern wordt er nu uitgehaald. Welke concrete verplichtingen en welke concrete maatregelen moet een werkgever volgens de nieuwe wet nemen? Hoe wordt voorzien in de functie van het taakstellend werkplan?

Deze leden stemmen in met de afschaffing van de accountantsverklaring.

Het is de leden van de RPF-fractie nog niet duidelijk in welke mate de administratieve lasten voor werkgevers daadwerkelijk zullen verminderen. Wil de regering in een kort overzicht aangeven wat momenteel tot de verplichtingen behoort en wat daar onder de werking van de nieuwe wet toe behoort? Aansluitend informeren deze leden waarop de verwachting is gebaseerd dat de tijdwinst 1 à 2 dagen per jaar zal zijn, mede met het oog op het feit dat veel werkgevers bepaalde wettelijke verplichtingen toch al niet uitvoeren (zie blz.12 van de memorie van toelichting).

II ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel F

De leden van de PvdA-fractie vragen welke motieven ten grondslag liggen aan het laten vervallen van de in artikel 3 Wbeaa expliciete verplichting. In de memorie van toelichting, paragraaf 4.2 (administratieve lasten voor werkgevers), wordt geen nadere motivering gegeven voor de afschaffing van de verplichting voor de werkgever om een onderzoek uit te voeren in hoeverre de uitvoering van het aanstellings-, bevorderings- en ontslagbeleid, alsmede de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in de onderneming de deelname van minderheden aan het arbeidsproces binnen zijn organisatie belemmert. Is het niet zo dat om belemmeringen te kunnen wegnemen deze in kaart zouden moeten worden gebracht? Kan de regering aangeven wat de functie van de oorspronkelijke expliciete verplichting is geweest en wat de effecten daarvan in de praktijk zijn geweest?

Artikel I, onderdeel H

De leden van de RPF-fractie vragen of het in het kader van de doelstelling van de wet wel noodzakelijk is dat werkgevers ook inzicht geven in het functieniveau van de werknemers.

Artikel I, onderdeel J

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de persoonsregistratie zal plaatsvinden. Zijn daartoe speciale formulieren voorhanden? Op welke wijze zal het bezwaar ingediend worden? Wordt daarvoor een speciaal formulier ontworpen?

Artikel I, onderdeel N

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de tweede alinea van de toelichting op dit artikel gaat over het in de openbaarheid treden met de gegevens in de jaarverslagen. Deze toelichting vindt geen grondslag in de wetstekst. Waarom wordt deze toelichting hier opgenomen?

Artikel I, onderdelen P en R

De leden van de fractie van de PvdA vragen zich af hoe de toezichthoudende taak van de Arbeidsinspectie ten aanzien van deze wet beoordeeld zal kunnen worden. Wanneer zal er sprake zijn van een adequaat toezicht? Hoeveel bedrijven zullen door de Arbeidsinspectie worden bezocht? Op welke wijze zullen bedrijven die de wet niet uitvoeren worden aangesproken? Wie controleert en hoe door welke onderneming deze wet wel en niet wordt uitgevoerd? Kan de Arbeidsinspectie door derden worden gewezen op het niet naleven van de wet door een bepaald bedrijf, zodat bezoek van de Arbeidsinspectie op grond daarvan plaats kan vinden?

De voorzitter van de commissie,

Wolters

De waarnemend griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Wolters (CDA), voorzitter, Van Nieuwenhoven (PvdA), Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD) en R. A. Meijer (Groep Nijpels).

Plv. leden: Terpstra (CDA), Oudkerk (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), G. de Jong (CDA), Dijksma (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Apostolou (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van Boxtel (D66), vacature CD, J. M. de Vries (VVD), B. M. de Vries (VVD), Leerkes (U55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD) en Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels).

Naar boven