25 346
Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met een verhoging van de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 4 juni 1997

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek met betrekking tot bovenstaand wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Met een tijdige beantwoording van de onderstaande vragen en opmerkingen acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben met grote instemming kennis genomen van het wetsvoorstel inzake ouderenaftrek. Zij zijn verheugd dat het kabinet hun voorstel heeft overgenomen om, zoals verwoord in de motie-Kalsbeek, de financiële positie van ouderen reeds in 1997 te verbeteren.

De leden van de CDA-fractie hebben met veel belangstelling kennis genomen van het voorstel om te komen tot een verhoging van de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek. Met dat voorstel wordt tegemoet gekomen aan de voorstellen uit de nota «De andere kant van Nederland». Genoemde leden juichen het toe dat reeds in 1997 de financiële positie van de ouderen wordt verbeterd.

Tevens zouden de aan het woord zijnde leden graag willen weten hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt ten opzichte van de toekomstschets van het belastingstelsel van de staatssecretaris, waarin hij denkt aan het afschaffen van bijna alle aftrekposten, en pleit voor een verbreding van de belastingrondslag. Is de staatssecretaris van mening dat ook de ouderenaftrek op termijn afgeschaft dient te worden? Welke consequenties heeft dat voor de hoogte van de AOW?

De leden van de fractie van D66 hebben met instemming kennisgenomen van het kabinetsvoorstel om de verhoging van de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek al per 1 juli 1997 te doen ingaan.

De leden van de fractie van D66 merken op dat met de netto-koppeling van de AOW aan het wettelijk minimumloon in 1980 er sprake was van een volwaardig basispensioen. Mede als gevolg van de bevriezing van de AOW gedurende de jaren tachtig is, ondanks lastenverlichtende maatregelen en de introductie van de ouderenaftrek, de bestedingsruimte voor de groep ouderen die alleen van een AOW moeten rondkomen afgenomen. Zodanig dat in de nota «De andere kant van Nederland»

geconstateerd wordt dat er sprake is van blijvende krapte in de bestedingsmogelijkheden van ouderen met alleen AOW. Hiermee is in deze nota een probleem bij nogal wat AOW-gerechtigden erkend.

De leden van de fractie van D66 wijzen in dit verband op de bijzondere positie van de AOW-gerechtigden. Anders dan uitkeringsgerechtigden hebben zij geen tot weinig mogelijkheden om hun eigen inkomenspositie te verbeteren. De leden van de fractie van D66 vinden dat de inkomenspositie van ouderen juist op dit bijzondere gegeven moet worden beoordeeld. Mede daarom hebben de leden van de D66-fractie in de periode dat zowel uitkeringen als AOW-pensioenen niet werden gekoppeld, gepleit voor speciale aandacht voor de inkomenspositie van ouderen en zijn zij indertijd met het voorstel gekomen een differentiatie in de koppelingssystematiek aan te brengen. In de huidige periode van economische groei, nu de koppeling van het AOW-pensioen aan de ontwikkeling van de CAO-lonen weer mogelijk is, is deze discussie niet meer aan de orde, maar is er wel sprake van krapte in de bestedingsmogelijkheden van ouderen die alleen van een AOW of van een AOW met een bescheiden pensioen moeten rondkomen.

Een oplossing voor deze krapte is nu gevonden in de ouderenaftrek. Met de verhoging van de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek wordt een verbetering van de koopkracht per 1 januari 1998 van 1% beoogd. De leden van de fractie van D66 onderschrijven en ondersteunen deze doelstelling en zijn verheugd met de mogelijkheid deze verhoging nu al per 1 juli in te voeren. Zij wijzen er in dit verband op dat het uiteindelijk wel gaat om de vraag of er sprake is van een toereikend inkomensniveau. Kan het kabinet nog eens toelichten hoe de bedragen voor de verhoging van de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek per 1 juli tot stand zijn gekomen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek betrekking hebben op de inkomens van ouderen binnen de eerste schijf van de loon- en inkomstenbelasting. Dit betekent dat niet alleen de ouderen die moeten rondkomen van een inkomen rond het minimum van het beschikbare budget profiteren, maar ook de ouderen met inkomens boven het minimum. De krapte in de bestedingsruimte is met name het geval in die huishoudens die van een minimuminkomen moeten rondkomen. Tijdens de behandeling van de nota «De andere kant van Nederland» hebben deze leden daarom aandacht gevraagd voor de mogelijkheid om de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek nader toe te spitsen op de ouderen die moeten rondkomen van een minimuminkomen. Kan het kabinet toelichten waarom is besloten de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek te betrekken op de inkomens in de eerste belastingschijf en waarom niet is gekozen voor een nadere toespitsing?

Met de introductie van de aanvullende ouderenaftrek is een instrument ontwikkeld dat specifiek tegemoet komt aan de krapte in de bestedingsruimte van alleenstaande AOW-gerechtigden. De leden van de fractie van D66 constateren dat juist deze groep vaker een inkomen heeft onder of rond het minimum dan echtparen. De leden van de fractie van D66 hebben de introductie van de aanvullende ouderenaftrek toegejuicht mede vanuit de verwachting dat het aantal alleenstaande ouderen in de toekomst alleen maar zal toenemen en dat met dit instrument is erkend dat alleenstaande ouderen vaker dan gehuwden/samenwonenden moeten rondkomen van een inkomen rond het minimum. De leden van de fractie van D66 merken nog op dat een nadere toespitsing ook in dit geval voorkeur zou hebben verdiend.

De leden van de fractie van D66 wijzen er op dat naast de ouderenaftrek en de aanvullende aftrek er door ouderen een beroep kan worden gedaan op instrumenten als de bijzondere bijstand. Zoals in de nota «De andere kant van Nederland» uiteen is gezet wordt met name op de bijzondere bijstand door ouderen weinig beroep gedaan. In deze nota wordt hierin een rechtvaardiging voor de keuze van een direct werkend instrument gevonden. De leden van de fractie van D66 onderschrijven dit. Zij constateren evenwel dat dit niet betekent dat ouderen geen beroep doen op de bijzondere bijstand. Deze leden constateren dat bijzondere bijstand wordt toegekend als de financiële draagkracht ontoereikend is. In de ogen van de fractie van D66 mag het niet zo zijn dat de draagkrachtverbetering die voortvloeit uit de verhoogde ouderenaftrek negatief wordt gecompenseerd door een lagere toekenning (in verband met het hogere besteedbare inkomen) van bijzondere bijstand. De leden van de fractie van D66 vragen het kabinet toe te lichten wat de gevolgen zijn van de verhoogde ouderenaftrek voor ouderen die wel een beroep doen op bijzondere bijstand. Betekent dit dat voor deze groep, waarvoor de verhoogde (aanvullende) ouderenaftrek meest nodig is, de bestedingsruimte per saldo gelijk blijft?

In dit verband vragen de leden van de D66-fractie het kabinet aan te geven of de draagkrachttoets om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand voor ouderen wordt/is aangepast.

De leden van de fractie van D66 verzoeken het kabinet tevens toe te lichten of hiermee het sociaal minimum voor ouderen met de verhoogde (aanvullende) ouderenaftrek is opgehoogd. Zou dit geen consequenties moeten hebben voor het niveau van de AOW?

De leden van de fractie van D66 verzoeken het kabinet toe te lichten of in het koopkrachteffect van de verhoging van de ouderenaftrek per 1 januari 1998 de inkomensgevolgen van de AAW/WAO-operatie voor ouderen met een bescheiden aanvullend pensioen is verwerkt. Heeft het kabinet anders het voornemen om de inkomensgevolgen van de AAW/WAO-operatie voor ouderen met een bescheiden aanvullend pensioen per 1 januari 1998 op te vangen door een nog nadere extra verhoging van de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek?

De leden van de RPF-fractie hebben kennis genomen van de wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in verband met een verhoging van de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek.

Zij vragen of de minister bij de overweging en invulling van dit instrument alternatieven heeft overwogen. Is de verhoging van de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek het meest wenselijk zowel op het punt van de uitvoering als de te verwachten derving cq. kosten als voor de doelgroep?

De afgelopen tijd is er discussie over de prognoses van het CPB over de koopkracht. In dit licht informeren deze leden welke waarde moet worden gehecht aan de verwachting dat de koopkracht door deze maatregel met 1% vooruitgaat voor de ouderen.

De leden van de fractie Groep Nijpels zijn verheugd over het feit dat er eindelijk aandacht wordt besteed aan het koopkrachtverlies waaraan ouderen al bijna een decennium lang worden blootgesteld. Dat neemt echter niet weg dat deze leden niet onder de indruk zijn geraakt van de hoogte van de aftrek die ouderen wordt geboden. Het effect van de maatregel is voor alleenstaande ouderen (voornamelijk vrouwen) en ouderen die enkel AOW genieten vrijwel nihil – omdat zij geen belasting betalen en dus deze (ouderen)aftrek niet kunnen terugvorderen. De 40 000 ouderen in de bejaardenoorden, waarover wordt gesproken in het rapport «Rapportage voor ouderen 1996» van het Sociaal Cultureel Planbureau, zullen zelf niets aan de ouderenaftrek hebben.

Daarnaast worden mensen met een minimuminkomen gedwongen een steeds groter deel van hun inkomen te besteden aan de voortdurend stijgende vaste lasten. Zo vragen de leden van de fractie Groep Nijpels zich af of de minister kennis heeft genomen van het rapport van het NIBUD, «De AOW-gewogen», waarin becijferd staat dat de AOW voor alleenstaanden f 125,– lager is dan nodig is voor een pakket van minimaal noodzakelijke uitgaven.

Realiseert de staatssecretaris zich dat de verhoging van de ouderenaftrek voor alleenstaande AOW'ers ad f 158,– een bedrag betekent van f 3,06 per week? Welk gevaar brengt deze «goede bedoeling» met zich mee voor bijvoorbeeld de hoogte van de te betalen gemeentelijke belastingen, misschien voor de huursubsidie, evt. bijstand of schuldsanering?

Hoewel een marginaal extraatje voor alle ouderen een aardig douceurtje genoemd kan worden, vragen de leden van de fractie Groep Nijpels zich toch af waarom de minister niet eerder de minder draagkrachtige ouderen extra bevoordeelt.

Daarbij vragen de leden van de fractie Groep Nijpels ook of de staatssecretaris kennis heeft genomen van de reactie van de overkoepelende ouderenbond CSO op de ouderenaftrek. Zij achten in dit verband ook het zogenoemde «AAO-plan» van de ANBO interessant. Met dit plan van de ANBO kan de armoede van een selecte groep ouderen worden bestreden. De leden van de fractie Groep Nijpels willen graag een reactie van de minister op beide genoemde punten.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), Visser-van Doorn Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), De Jong (CDA, Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Boxtel (D66), De Haan (CDA).

Naar boven