25 343
Aanpassing van de Kieswet, Gemeentewet en Provinciewet in verband met de invoering van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en aanpassing aan het geïntegreerd vreemdelingenbeleid

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 11 juni 1997

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zien het wetsvoorstel als uitvloeisel van een aantal materiële keuzes die reeds genomen zijn in het kader van de Aanpassingswet GBA en de Koppelingswet. De hier aan het woord zijnde leden hebben echter wel een aantal nadere vragen.

De leden van de CDA-fractie onderstrepen de keuze van de regering waar het beoogde kiesrecht wordt gekoppeld aan de verblijfstitel. In dit kader wensen zij een nadere toelichting op de volgende in de memorie van toelichting gebruikte kwalificaties: «een zekere mate van inburgering» en «zekere verblijfsrechtelijke voorwaarden». De aan het woord zijnde leden wensen volstrekte helderheid over wat de implicaties van genoemde kwalificaties zijn. Voorts vragen deze leden aan de regering wat haar oordeel is over de suggestie om het inburgeringscontract een voorwaarde te laten zijn voor het uitoefenen van het passieve kiesrecht. Zij verwijzen op dit punt naar het in procedure zijnde wetsvoorstel inburgering nieuwkomers (kamerstukken II, 25 114).

Voorts stellen de leden van de CDA-fractie voor alle duidelijkheid de vraag, of met dit wetsvoorstel het onmogelijk gemaakt wordt dat illegalen actief kiesrecht uitoefenen, zoals een aantal jaren gelden het geval was bij (deelraads)verkiezingen in Amsterdam.

Is de regering van oordeel dat analoog aan deze regeling ook het stemrecht bij (gemeentelijke) referenda tot de ingezetenen, als bedoeld in dit wetsvoorstel, beperkt zou moeten zijn? Is de regering van oordeel dat gemeenten hier een eigen bevoegdheid hebben, of zouden de criteria voor stemrecht bij referenda bij wet vastgelegd moeten zijn?

Tot slot hebben deze leden een vraag over de inwerkingtreding van dit

wetsvoorstel. Kan de regering aangeven welke (administratieve) wijzigingen gemeenten moeten invoeren na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, alvorens de wet daadwerkelijk uitgevoerd kan worden? Is de periode tussen de uiterste datum van inwerkingtreding (vóór 20 januari 1998) en de datum van de gemeenteraadsverkiezingen lang genoeg om een soepele uitvoering van de wet bij de verkiezingen te waarborgen?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

Deze leden achten het een goede zaak, dat thans wettelijk wordt vastgelegd dat het actief kiesrecht voor onderdanen van niet-lidstaten van de Europese Unie toekomt aan hen die op de dag van de kandidaatstelling en gedurende de vijf daaraan direct voorafgaande jaren onafgebroken rechtmatig in Nederland hebben verbleven. Onderdanen van niet-lidstaten van de Europese Unie moeten daartoe op de dag van de kandidaatstelling gerechtigd zijn in Nederland te verblijven op basis van een verblijfsvergunning (vtv), dan wel een vergunning voor onbepaalde tijd. Tevens moeten zij onmiddellijk voorafgaand aan de dag van de kandidaatstelling gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaar de beschikking hebben gehad over een verblijfsvergunning of een vergunning voor onbepaalde tijd of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv). De leden van de VVD-fractie vragen de regering deze laatste toevoeging nader te motiveren. Een vvtv hoeft namelijk niet te leiden tot een verblijfsvergunning. Het kan zijn dat na verloop van tijd de situatie in het land van herkomst gestabiliseerd is, en de vvtv niet wordt omgezet in een vtv. Een vvtv gaat in principe uit van een tijdelijk verblijf in Nederland en kent een geleidelijk integratieproces. Over de bestendigheid van het verblijf bestaat geen zekerheid. Gaarne krijgen deze leden een nadere motivering van de regering met betrekking tot het voorstel de periode van drie jaar van de vvtv mee te tellen bij de termijn van vijf jaar voor het in aanmerking komen van het kiesrecht.

Overigens merken de leden van de VVD-fractie op, dat de vereisten voor actief en passief kiesrecht inhoudelijk gelijk zijn. Hun opmerking heeft dus ook betrekking op artikel III, onderdeel B.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel.

Deze leden zijn het eens met de doelstelling van de regering om alleen aan niet-Nederlanders die gedurende een wettelijk vastgestelde periode aan vereiste verblijfsrechtelijke voorwaarden hebben voldaan het kiesrecht toe te kennen.

Dat het kiesrecht wordt vastgesteld aan de hand van de verblijfsrechtelijke gegevens die in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn opgenomen, komt deze leden voor als de meest eenvoudige en zorgvuldige procedure.

Het streven van de regering om het wetsvoorstel in werking te doen treden bij de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen heeft echter ernstige twijfels opgeroepen bij de Kiesraad. Acht de regering de problemen waarop de Kiesraad in zijn advies heeft geduid met betrekking tot de voortgang van de integratie van de geautomatiseerde bestanden overkomelijk? Hoe is volgens de regering de stand van zaken op dit moment?

Verwacht de regering dat de beroepsprocedures die mogelijkerwijs zullen ontstaan met betrekking tot het vereiste van vijf jaar legaal verblijf extra bestuurslasten met zich meebrengen?

Onderhavig wetsvoorstel roept bij de leden van de fractie van D66 dezelfde principiële vraag op als die zij reeds bij de behandeling van het wetsvoorstel strekkende tot het laten vervallen van de minimum-verblijfseis van vijf jaar voor lokaal kiesrecht voor EU-onderdanen (kamerstukken II, 24 664) vorig jaar zijdelings aan de orde hebben gesteld. Deze leden zijn er niet van overtuigd dat de termijn van vijf jaar voor niet-Nederlanders uit derde landen geen aanpassing behoeft. Het kiesrecht voor vreemdelingen maakt een belangrijk onderdeel uit van het integratieproces van minderheden. Juist nu met onderhavig wetsvoorstel de administratieve controle op de kiesrechtgerechtigdheid in verband met geldige verblijfstitels verbetert, zou er aanleiding zijn opnieuw te bezien of de termijn van vijf jaar verlaagd kan worden. Kan de regering haar mening op dit punt nader motiveren?

De leden van de RPF-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij begrijpen dat deze wijziging inhoudt, dat niet-EU-burgers om in aanmerking te komen voor het actief en passief kiesrecht voor de gemeenteraad onafgebroken vijf jaar moeten beschikken over een verblijfsrecht op basis van artikel 9, 9a of 10 van de Vreemdelingenwet.

Deze leden constateren dat de aanscherping van het kiesrecht haaks staat op het beleid dat enkele regeringsfracties voorstaan. Zij verwijzen hierbij naar het initiatiefwetsvoorstel van D66, PvdA en Groenlinks dat het kiesrecht voor niet-Nederlanders niet alleen bij gemeenteraadsverkiezingen, maar ook bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten wil invoeren. Voorts lijkt hen het onderhavige wetsvoorstel haaks te staan op de aangenomen motie-Rehwinkel van 18 oktober 1995 (kamerstukken II, 24 400 VII, nr. 12), waarin de regering wordt gevraagd om uitbreiding van het kiesrecht van buitenlanders.

De aanscherping van het kiesrecht in het onderhavige wetsvoorstel wordt gemotiveerd door een verwijzing naar het «geïntegreerd vreemdelingenbeleid». Evenals de Kiesraad in zijn advies menen de leden van de RPF-fractie dat een dergelijke verwijzing een nadere precisering behoeft. Wat zijn de gevolgen van een «geïntegreerd vreemdelingenbeleid» terzake? In hoeverre betekent de aanscherping dat iedere onderbreking in de legale status van de vreemdeling zijn kiesrecht voor een periode van vijf jaar zal verliezen?

Hoewel de leden van de RPF-fractie de voorgestelde wijziging van de Kieswet, in vergelijking met de huidige situatie, als een verbetering beschouwen, gaat deze verandering naar hun oordeel nog niet ver genoeg. Zij menen dat het actief en passief kiesrecht slechts is voorbehouden aan degenen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten.

Verder vrezen deze leden, mede vanwege de nog niet bevredigend functionerende administratie, dat het opnemen van de eis van een vijf jaar onafgebroken legaal verblijf in individuele gevallen tot beroepsprocedures kan leiden.

II. ARTIKELEN

Artikel I

A

Begrijpen de leden van de VVD-fractie artikel I, onderdeel A, goed, dat onderdanen van niet-lidstaten van de Europese Unie het kiesrecht niet krijgen als op de dag van de kandidaatstelling blijkt dat zij een verlenging van de verblijfstitel hebben aangevraagd? Deze leden verzoeken de regering een nadere verduidelijking terzake.

B

De leden van de fractie van D66 stellen nog de volgende vraag. In onderhavig wetsvoorstel wordt de koppeling van het begrip «werkelijke woonplaats» met de feitelijke situatie losgelaten voor personen die een briefadres houden. Voor een kandidaat voor de verkiezingen van de gemeenteraad of voor de provinciale staten geldt, dat aan de hand van de clausule «behoudens bewijs van het tegendeel» hem het lidmaatschap van de raad of de staten kan worden ontzegd, indien hij in een GBA is ingeschreven waar hij niet werkelijk verblijfsplaats heeft. Betekent dit, dat reeds kandidaatstelling en verkiezingen hebben plaatsgehad, alvorens wordt gecontroleerd of de feitelijke situatie overeenstemt met de gemeente/provincie waarin hij volgens de GBA is geregistreerd?

ARTIKEL VII

Tot slot merken de leden van de VVD-fractie op, dat in artikel VII voor het woord «koninklijk» het woordje «bij» ontbreekt.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De waarnemend griffier van de commissie,

Van Hezik


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Vacature VVD, V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Feenstra (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-Van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (U55+), Van Oven (PvdA).

Naar boven