25 340
Wijziging van de artikelen 29, 31 en 108 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg

nr. 6
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 oktober 1997

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft bij brief van 24 september 1997 een aantal vragen van de VVD-fractie voorlegd aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over wijziging van de artikelen 29, 31 en 108 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 oktober 1997.

Beide brieven zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de commissie,

Teunissen

Aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Den Haag, 24 september 1997

Namens de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport vraag ik uw aandacht voor het volgende.

De commissie bracht op 9 juli 1997 verslag uit op het wetsvoorstel Wijziging van de artikelen 29, 31 en 108 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (25 340).

Eerst recentelijk is gebleken dat de inbreng van de fractie van de VVD daarin ontbrak. Niet meer is na te gaan door welke oorzaak deze omissie valt te verklaren.

De VVD-fractie hecht alsnog aan beantwoording van haar vragen en opmerkingen, te meer daar deze niet door andere fracties naar voren zijn gebracht.

Aangezien u reeds de nota naar aanleiding van het verslag bij de Kamer heeft ingediend en een nader verslag van de commissie de indruk zou kunnen wekken dat de commissie niet tevreden is met de beantwoording van het verslag zullen bijgaande vragen van de VVD-fractie en uw antwoorden worden gedrukt in de vorm van een schriftelijk overleg.

Daar het wetsvoorstel vóór 1 december 1997 in werking moet treden hecht de commissie, onder het uitbrengen van excuses voor het ongemak, aan een spoedig beantwoording uwerzijds.

De waarnemend griffier van de commissie,

Van der Windt

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, dat voorziet in de wijziging van de Wet BIG op een drietal onderling vergelijkbare onderdelen, te weten de beroepsuitoefening van de fysiotherapeut, de verloskundige en de heilgymnast-masseur.

Deze leden hebben met betrekking tot dit wetsvoorstel de volgende vragen.

Op bladzijde 2 van de memorie van toelichting wordt gesteld dat de term «voorschrift», zoals nu in de onderhavige artikelen is opgenomen, ongewenst is in het kader van de toelating van buitenlands gediplomeerden. Zien de leden van de VVD-fractie het goed dat de beroepsbeoefenaren in kwestie in het buitenland geen zelfstandige beroepsbeoefenaren zijn maar als het ware alleen onder verantwoordelijkheid van een arts mogen werken? Voor welke (EU)landen geldt deze situatie en hoe verhoudt zich dat met het vrije verkeer van personen en van vestiging? In hoeverre kan een beroepsoefenaar uit het buitenland zich dan toch als zelfstandige beroepsbeoefenaar in Nederland vestigen?

Het is de leden van de VVD-fractie gebleken dat het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied fysiotherapeut en het Besluit deskundigheidsgebied heilgymnast/masseur de kwaliteit van de beroepsbeoefenaren moet gaan waarborgen. Is het mogelijk om buitenlandse gediplomeerden, die zich in Nederland willen vestigen, te toetsen aan bovengenoemde Besluiten of verzet de EU-regelgeving zich hiertegen?

Met betrekking tot het stellen van regels inzake de verdere betrekkingen tussen arts en fysiotherapeut c.q. heilgymnast-masseur merken de leden van de VVD-fractie op dat deregulering op dit gebied wenselijk is. Te meer nu wel zowel de Kwaliteitswetzorginstellingen als de Wet BIG de mogelijkheid bieden om bij algemene maatregel van bestuur nader regels te stellen indien het niveau van zorg dit vereist. De leden van de VVD-fractie vragen of deze mogelijkheid tot het stellen van nadere regels in de onderhavige wet nog wel nodig is, nu blijkbaar ook een mogelijkheid is geschapen in de Kwaliteitswetzorginstellingen en zo ja, waarom dat nodig is. In samenhang met vorenstaande vragen de leden van de VVD-fractie de mening van de regering op de visie van het Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie (KNGF) om op termijn de vrije toegankelijkheid van de fysiotherapeut mogelijk te maken.

Tenslotte wordt in de aanhef van de wet gesteld dat de wetswijziging beter aansluit bij de praktijk. Artikel II stelt dat deze wet op een nader te bepalen tijdstip in werking zal treden. Wanneer zal dat zijn?

Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Rijswijk, 13 oktober 1997

In antwoord op uw brief van 24 september 1997, waarbij U mij een aantal vragen van de VVD-fractie hebt doen toekomen met betrekking tot het voorstel van wet tot wijziging van de artikelen 29, 31 en 108 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (25 340), bericht ik U als volgt.

Inderdaad is in een aantal landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (op grond van de beschikbare informatie in elk geval in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Italië, Spanje en Griekenland) sprake van het werken door de beoefenaren van de desbetreffende beroepen onder verantwoordelijkheid van een arts.

Ingevolge richtlijn 89/48/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaren worden afgesloten (Pb EG L 019) en richtlijn 92/51/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn nr 89/48/EEG (Pb EG 1992, L 209), geïmplementeerd in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's onderscheidenlijk de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, mogen lidstaten EER-onderdanen de toelating tot de uitoefening van een gereglementeerd beroep niet weigeren. Echter, de ontvangende lidstaat heeft wel de mogelijkheid de door de migrant genoten opleiding te vergelijken met de opleiding die in het land zelf vereist is voor toelating tot de uitoefening van het beroep in kwestie. Als er wezenlijke verschillen worden geconstateerd, mag van de migrant verlangd worden dat hij deze verschillen opheft ofwel door het volgen van een aanpassingsstage (met eventueel aanvullende opleiding) ofwel door het afleggen van een proeve van bekwaamheid (dit ter keuze van de migrant).

Het spreekt vanzelf dat de opleiding tot bijvoorbeeld fysiotherapeut in elk van de onderscheiden landen gericht is op de wijze van beroepsuitoefening in dat land. Zoals in Nederland wordt opgeleid voor een zelfstandige beroepsuitoefening (op verwijzing van een arts), leidt men in bovengenoemde landen op voor het werken op voorschrift van een arts. Uiteraard levert dit wezenlijke verschillen tussen de opleidingen op. Een in Duitsland opgeleide fysiotherapeut krijgt hier te maken met een beroepsuitoefening, waarvoor zijn opleiding niet toereikend is; uit oogpunt van het belang van de volksgezondheid zou het niet verantwoord zijn zo iemand toe te laten tot de beroepsuitoefening, zonder ter zake nadere voorwaarden te stellen. De beide richtlijnen bieden, zoals gezegd, daartoe de ruimte. Juist omdat de ontwerpers ervan geconfronteerd werden met aanzienlijke verschillen in opleiding tussen de lidstaten (niet alleen de wijze van beroepsuitoefening, doch tevens de inhoud van een beroep kan verschillen), is men uiteindelijk gekomen tot het opstellen van algemene richtlijnen (in plaats van specifieke).

Zodra men met goed gevolg de aanpassingsstage heeft voltooid dan wel de proeve van bekwaamheid heeft afgelegd, kan men zich hier als zelfstandig beroepsbeoefenaar vestigen.

Zoals uit het bovenstaande blijkt, verzet de EU-regelgeving zich niet tegen het toetsen van buitenslands gediplomeerden aan de hier vigerende wettelijke regelingen.

Ten aanzien van de vraag of het stellen van nadere regels inzake de verdere betrekkingen tussen arts en fysiotherapeut c.q. heilgymnast-masseur in de Wet BIG nog wel nodig is, gezien het feit dat de Kwaliteitswet zorginstellingen eveneens deze mogelijkheid bevat, zij opgemerkt dat laatstgenoemde wet betrekking heeft op in instellingsverband werkzame beroepsbeoefenaren, terwijl de Wet BIG voorziet in de situatie van solistisch werkende beroepsbeoefenaren.

Wat betreft de vrije toegankelijkheid van de fysiotherapeut, kan ik U melden dat in het kader van bestuurlijke afspraken naar aanleiding van onder meer het eindrapport van de Werkgroep Fysiotherapie en Oefentherapie van 23 december 1996 (als bijlage gevoegd bij mijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 3 juni jl., kenmerk CSZ/EZ-976 766, Kamerstukken II 1996/97 24 124, nr 59) is besloten de relatie huisarts – fysiotherapeut en de verwijsrelatie te verbeteren.

De beoogde datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingswet is 1 december a.s..

Ik vertrouw U hiermede naar genoegen te hebben geïnformeerd.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heems- kerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Heeringa (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksma (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), M. M. van der Burg (PvdA), Rouvoet (RPF), R. A. Meijer (Groep Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), G. de Jong (CDA), vacature (CD), Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Hoogervorst (VVD).

Naar boven