25 338
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de voogdij en het ouderlijk gezag over de minderjarige Koning

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 14 januari 1998

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 januari 1998 van het wetsvoorstel tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de voogdij en het ouderlijk gezag over de minderjarige Koning (25 338) heb ik u toegezegd schriftelijk nader in te gaan op vragen van de heer Schutte. Met deze brief voldoe ik aan mijn toezegging.

De heer Schutte vroeg wat de redenen zijn voor de verschillende formuleringen in de voorgestelde nieuwe volzinnen van artikel 34 Grondwet. Voorgesteld wordt in de eerste volzin de zinsnede «de wet stelt regels omtrent» en in de tweede volzin «de wet regelt».

Zoals ik gisteren al aangaf beoogt de regering geen verschillen aan te geven met deze verschillende terminologieën. In beide gevallen geldt dat de wet in formele zin alle hoofdzaken van de betreffende materie dient te regelen. Zoals bekend staan beide formuleringen, net als elders in de Grondwet, wel delegatie toe.

Er is gekozen voor twee verschillende formuleringen om taalkundige redenen. Op grond van de systematiek van de Grondwet dient ten aanzien van de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de Raad die toeziet op voogdij en ouderlijk gezag de terminologie «de wet regelt» gehanteerd te worden. Ik wijs bijvoorbeeld op artikel 75, eerste lid, en artikel 78, eerste lid, van de Grondwet. Om niet twee maal exact dezelfde formulering te gebruiken in twee achtereenvolgende zinnen is voor de andere zin gekozen voor een andere formulering die in wezen hetzelfde beoogt. Dat is de formulering «de wet stelt regels omtrent» dus geworden.

Op zich genomen valt er iets te zeggen voor de stelling dat de zinsnede «de wet regelt» minder ruimte lijkt te laten voor delegatie dan de zinsnede «de wet stelt regels omtrent». Ik wijs er echter op dat dat slechts in abstracto het geval is. In dit geval bestaat er geen enkele intentie om de desbetreffende materie niet direct in de formele wet zelf te regelen. De onderhavige wijziging van de Grondwet is immers juist gericht op bestendiging van de praktijk die tot nu toe in het geval van voogdij (en ouderlijk gezag) van de minderjarige Koning is gevolgd.

Wellicht ten overvloede merk ik op dat de Raad van State geen opmerking, ook niet in redactionele zin, over dit punt heeft gemaakt.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven