25 334
Wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid).

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

29 april 1997

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Huisvestingswet te wijzigen teneinde in het kader van de woonruimteverdeling het verband met de ruimtelijke ordening te versterken en de mogelijkheden tot doorstroming te verbeteren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Huisvestingswet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel j komt te luiden:

j. regio: een samenwerkingsgebied als bedoeld in artikel 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen dan wel een in een streekplan als concrete beleidsbeslissing aangeduid gebied dat uit een oogpunt van het functioneren van de regionale woningmarkt als een samenhangend geheel kan worden beschouwd;

2. Aan het slot worden, onder vervanging van de punt door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

k. restrictief-beleidsgebied: een open ruimte als bedoeld in de Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid of een streekplan waarvoor beperkingen gelden ten aanzien van de uitbreiding van het ruimtebeslag door verstedelijking;

l. bebouwingscontour: een in een streekplan opgenomen concrete beleidsbeslissing die de begrenzing van een in een restrictief-beleidsgebied gelegen kern van een gemeente aangeeft, waarbuiten geen uitbreiding van de bebouwing met woonruimte mag plaatsvinden.

3. Na het vijfde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

6. Voor de toepassing van de artikelen 13e, tweede lid, en 13f, tweede lid, wordt onder koopprijs mede verstaan de prijs die voor de enkele koop van de voor woningbouw bestemde grond daadwerkelijk is of zal worden betaald, dan wel bij voor woningbouw bestemde grond die in erfpacht wordt gegeven, de prijs van de grond waarop de canon is gebaseerd;

7. In nader bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en onder daarbij te stellen voorwaarden kan in een streekplan op andere wijze dan via een bebouwingscontour in een concrete beleidsbeslissing aangegeven worden dat in een tot een gemeente behorende kern beperkingen gelden ten aanzien van de uitbreiding van de bebouwing met woonruimte. Deze andere wijze van aangeven dat beperkingen gelden wordt voor de toepassing van deze wet aangemerkt als een bebouwingscontour.

8. Voor de toepassing van deze wet is het bepaalde in artikel 4a, vijfde lid, vierde volzin, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, niet van toepassing.

B

In artikel 4, derde lid, wordt in plaats van «in de artikelen 13a tot en met 13c» gelezen: in de artikelen 12a en 13a tot en met 13c.

C

Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid, aanhef, komt te luiden:

2. Indien de koopprijs onderscheidenlijk de huurprijs bij algemene maatregel van bestuur te stellen grenzen te boven gaat, kan een aanwijzing evenmin betreffen:

2. Het derde en vierde lid vervallen.

D

Na artikel 12 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 12a

De gemeenteraad maakt bij toepassing van de artikelen 9 tot en met 12 in de huisvestingsverordening geen onderscheid tussen woningzoekenden die al of niet een economische of maatschappelijke binding hebben aan de regio of een gedeelte daarvan, behoudens indien de gemeente toepassing kan geven aan de artikelen 13a tot en met 13c.

E

Artikel 13a komt te luiden:

Artikel 13a

1. Indien in een streekplan ten aanzien van de in restrictief-beleidsgebied gelegen kern of kernen van een gemeente een bebouwingscontour is opgenomen, kan de gemeenteraad, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte, in de huisvestingsverordening criteria vaststellen voor de verlening van huisvestingsvergunningen voor in restrictief-beleidsgebied gelegen woonruimte, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen woningzoekenden die al of niet een economische of maatschappelijke binding hebben aan de regio, zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen woningzoekenden met een economische en die met een maatschappelijke binding.

2. Besluiten tot vaststelling van criteria, bedoeld in het eerste lid, behoeven de goedkeuring van gedeputeerde staten. Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van de beslissing omtrent goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen.

3. Burgemeester en wethouders doen uiterlijk twee weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring als bedoeld in het tweede lid mededeling door kennisgeving in de Staatscourant. Tevens zenden zij onverwijld een afschrift van dat besluit toe aan de ter plaatse bevoegde inspecteur van de volkshuisvesting, bedoeld in artikel 94 van de Woningwet.

F

Artikel 13b komt te luiden:

Artikel 13b

1. Indien in een streekplan ten aanzien van de in restrictief-beleidsgebied gelegen kern of kernen van een gemeente een bebouwingscontour is opgenomen en die gemeente deel uitmaakt van een regio die gedeeltelijk in restrictief-beleidsgebied is gelegen, kan de gemeenteraad in bijzondere gevallen, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte, in de huisvestingsverordening criteria vaststellen voor de verlening van huisvestingsvergunningen voor in restrictief-beleidsgebied gelegen woonruimte, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen woningzoekenden die al of niet een economische of maatschappelijke binding hebben aan het in restrictief-beleidsgebied gelegen deel van de regio, zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen woningzoekenden met een economische en die met een maatschappelijke binding.

2. Besluiten tot vaststelling van criteria, bedoeld in het eerste lid, behoeven de goedkeuring van Onze Minister, gedeputeerde staten gehoord. Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van de beslissing omtrent goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen.

3. Burgemeester en wethouders doen uiterlijk twee weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring als bedoeld in het tweede lid mededeling door kennisgeving in de Staatscourant. Tevens zenden zij onverwijld een afschrift van dat besluit toe aan gedeputeerde staten.

4. De in het eerste lid bedoelde criteria in de huisvestingsverordening vervallen met ingang van het zesde jaar na inwerkingtreding daarvan.

G

Artikel 13c komt te luiden:

Artikel 13c

1. Indien een of meer kernen van een gemeente niet zijn gelegen in restrictief-beleidsgebied kan de gemeenteraad in bijzondere gevallen, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte, in de huisvestingsverordening criteria vaststellen voor de verlening van huisvestingsvergunningen voor niet in restrictief-beleidsgebied gelegen woonruimte, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen woningzoekenden die al of niet een economische of maatschappelijke binding hebben aan de regio, zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen woningzoekenden met een economische en die met een maatschappelijke binding.

2. Artikel 13b, tweede tot en met vierde lid, zijn van toepassing.

H

Na artikel 13c worden vier artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 13d

In de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet toegelaten instellingen kunnen bij het in gebruik geven van woonruimte aan woningzoekenden criteria, als bedoeld in de artikelen 13a tot en met 13c, slechts hanteren, indien de gemeenteraad een huisvestingsverordening heeft vastgesteld of de gemeente met die toegelaten instellingen een overeenkomst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, heeft gesloten over het in gebruik geven van woonruimte en in die verordening of overeenkomst zodanige criteria zijn opgenomen.

Artikel 13e

1. Ten aanzien van woonruimte waarvan de koopprijs dan wel de huurprijs bij algemene maatregel van bestuur te stellen grenzen niet te boven gaat, kan de gemeente bij het aangaan van overeenkomsten tot verkoop van woonruimte slechts een beding opnemen waarmee de in de artikelen 13a tot en met 13c bedoelde criteria doorwerken dan wel bedingen dat de eigenaren van zodanige woonruimte of hun rechtsopvolgers ten aanzien van woningzoekenden de in die artikelen bedoelde criteria hanteren, indien de gemeenteraad een huisvestingsverordening heeft vastgesteld of de gemeente met een eigenaar van een of meer woonruimten een overeenkomst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, heeft gesloten over het in gebruik geven daarvan en in die verordening of overeenkomst zodanige criteria zijn opgenomen.

2. Indien de koopprijs van grond waarop woonruimte tot stand komt de bij algemene maatregel van bestuur te stellen grens niet te boven gaat, kan de gemeente bij het aangaan van overeenkomsten tot verkoop van die grond of bij het in erfpacht geven daarvan slechts een beding opnemen waarmee de in de artikelen 13a tot en met 13c bedoelde criteria doorwerken dan wel bedingen dat de eigenaren of erfpachters van zodanige grond of hun rechtsopvolgers ten aanzien van woningzoekenden de in die artikelen bedoelde criteria hanteren, indien de gemeenteraad een huisvestingsverordening heeft vastgesteld of de gemeente met een eigenaar van een of meer woonruimten een overeenkomst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, heeft gesloten over het in gebruik geven daarvan en in die verordening of overeenkomst zodanige criteria zijn opgenomen.

Artikel 13f

1. Ten aanzien van woonruimte waarvan de koopprijs dan wel de huurprijs bij algemene maatregel van bestuur te stellen grenzen te boven gaat, kan de gemeente bij het aangaan van overeenkomsten tot verkoop van woonruimte geen beding opnemen waarmee de in de artikelen 13a tot en met 13c bedoelde criteria doorwerken dan wel bedingen dat de eigenaren van zodanige woonruimte of hun rechtsopvolgers ten aanzien van woningzoekenden de in die artikelen bedoelde criteria hanteren.

2. Indien de koopprijs van grond waarop woonruimte tot stand komt de bij algemene maatregel van bestuur te stellen grens te boven gaat, kan de gemeente bij het aangaan van overeenkomsten tot verkoop van die grond of bij het in erfpacht geven daarvan geen beding opnemen waarmee de in de artikelen 13a tot en met 13c bedoelde criteria doorwerken dan wel bedingen dat de eigenaren of erfpachters van zodanige grond of hun rechtsopvolgers ten aanzien van woningzoekenden de in die artikelen bedoelde criteria hanteren.

Artikel 13g

1. Indien een gemeente met een eigenaar van een of meer woonruimten een overeenkomst sluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en daarin criteria worden opgenomen als bedoeld in de artikelen 13b en 13c, kunnen partijen daarop met ingang van het zesde jaar na inwerkingtreding daarvan geen beroep meer doen.

2. Indien een gemeente bij het aangaan van overeenkomsten als bedoeld in artikel 13e een beding heeft opgenomen waarmee de criteria als bedoeld in de artikelen 13b en 13c door kunnen werken dan wel een beding heeft opgenomen dat de eigenaren van zodanige woonruimte of hun rechtsopvolgers ten aanzien van woningzoekenden de in die artikelen bedoelde criteria hanteren, kan de gemeente daarop met ingang van de eerste dag na de dag dat deze criteria in de huisvestingsverordening dan wel in een overeenkomst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, zijn vervallen, geen beroep meer doen.

I

Artikel 27 komt te luiden:

Artikel 27

1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen een huisvestingsvergunning kunnen verlenen aan andere personen, die gehuisvest zijn in woonruimte in de regio waarin die gemeente is gelegen, dan de in artikel 25 bedoelde personen, zonder dat de betrokken woonruimte overeenkomstig het bij en krachtens artikel 26, eerste en derde lid, bepaalde vruchteloos is aangeboden, indien de huisvesting van die personen noodzakelijk is voor de oplossing van in een besluit van de gemeenteraad aangegeven volkshuisvestingsproblemen van bijzondere aard in die regio.

2. Indien de gemeenteraad toepassing geeft aan het eerste lid, regelt hij tevens:

a. op welke categorieën van woonruimte de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid van burgemeester en wethouders betrekking heeft;

b. op welk aantal woonruimten de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid van burgemeester en wethouders jaarlijks ten hoogste betrekking heeft, en

c. op welke wijze burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad jaarlijks verslag uitbrengen over de toepassing van hun in het eerste lid bedoelde bevoegdheid en van de gevolgen daarvan voor de mogelijkheden van de in artikel 25 bedoelde personen om passende woonruimte in de gemeente te verkrijgen.

3. De gemeenteraad geeft aan het eerste lid slechts toepassing nadat daarover overleg is gevoerd met de andere van de regio deel uitmakende gemeenten.

ARTIKEL II

De Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; concrete beleidsbeslissing: een als zodanig aangemerkt besluit in een streekplan.

B

Artikel 4a komt te luiden:

Artikel 4a

1. Provinciale staten kunnen voor één of meer gedeelten of voor het gehele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien. Indien een onderdeel van een zodanig plan als concrete beleidsbeslissing is aangemerkt, wordt die beslissing bij de vaststelling van een plan als bedoeld in het negende lid van dit artikel of van gemeentelijke of regionale plannen als bedoeld in de hoofdstukken IV of IVA van deze wet in acht genomen. Provinciale staten geven bij het plan aan in hoeverre het voorgenomen beleid is afgestemd op, dan wel leidt tot aanpassing van het provinciale milieubeleid of het provinciale waterhuishoudingsbeleid en in hoeverre en binnen welke termijn zij voornemens zijn het geldende provinciale milieubeleidsplan of het geldende provinciale waterhuishoudingsplan te herzien. Een streekplan strekt tot grondslag aan aanwijzingen als bedoeld in artikel 37, vijfde lid.

2. Gedeputeerde staten zijn met de voorbereiding belast. Hierbij horen zij de provinciale planologische commissie en plegen zij overleg met alle bij het plan betrokken andere bestuursorganen.

3. Het ontwerp voor een streekplan ligt gedurende vier weken voor een ieder ter inzage op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het plan betrekking heeft. Tevens kunnen gedurende die periode de stukken desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren worden ingezien. Op verzoek wordt binnen die termijn een kosteloze mondelinge toelichting verstrekt. Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten wordt afschrift van de ter inzage gelegde stukken verstrekt.

4. Van de terinzagelegging geven gedeputeerde staten tevoren kennis in de Staatscourant en in een of meer in de provincie verspreide dag- of nieuwsbladen of op een andere geschikte wijze. Burgemeester en wethouders van elke gemeente op wier gebied het plan betrekking heeft, maken de terinzagelegging bovendien in een of meer in de gemeente verspreide dag-, nieuws- of huis aan huisbladen op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt, bekend. De kennisgevingen en bekendmakingen houden mededeling in van de mogelijkheid tot het naar voren brengen van bedenkingen.

5. Gedurende de in het derde lid genoemde termijn kan een ieder schriftelijk zijn bedenkingen omtrent het ontwerp inbrengen. Provinciale staten stellen belanghebbenden en degenen die tijdig hun bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid tot een gedachtenwisseling over het ontwerp. Van de gedachtenwisseling wordt een verslag gemaakt dat binnen twee weken aan de aanwezigen wordt toegezonden.

6. Binnen vier maanden na afloop van de in het derde lid genoemde termijn stellen provinciale staten het streekplan vast. Zij kunnen hun beslissing éénmaal voor ten hoogste acht weken verdagen. Voor zover bij de vaststelling van het plan wijzigingen worden aangebracht ten opzichte van het ontwerp en de gewijzigde vaststelling een concrete beleidsbeslissing betreft, wordt de inspecteur van de ruimtelijke ordening tevoren in de gelegenheid gesteld alsnog daartegen bedenkingen in te brengen.

7. Voor zover het ontwerp van een streekplan zijn grondslag vindt in een in een planologische kernbeslissing opgenomen concrete beleidsbeslissing is het vijfde lid niet van toepassing.

8. Behoudens indien toepassing kan worden gegeven aan artikel 4b, eerste lid, wordt het besluit tot vaststelling van het streekplan binnen twee weken na de dagtekening daarvan bekendgemaakt door dit besluit samen met het vastgestelde streekplan voor een ieder ter inzage te leggen op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft. Het vierde lid, eerste en tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

9. Besluiten tot vaststelling van een streekplan worden terstond na dagtekening aan Onze Minister medegedeeld door toezending van een afschrift. Indien in het streekplan een concrete beleidsbeslissing is opgenomen gaat het afschrift vergezeld van een exemplaar van het streekplan.

10. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

11. Voor zover een of meer onderdelen van een streekplan zijn aan te merken als een concrete beleidsbeslissing kan een ieder tegen een besluit als bedoeld in het achtste lid, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

12. Bij een streekplan wordt bepaald, in hoeverre gedeputeerde staten volgens bij het plan aan te geven regelen het plan moeten uitwerken en binnen bij het plan te bepalen grenzen van het plan mogen afwijken. De uitwerking of afwijking kan geen concrete beleidsbeslissing inhouden.

13. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de voorbereiding, vormgeving en inrichting van streekplannen.

C

Na artikel 4a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4b

1. Voor zover in het streekplan een concrete beleidsbeslissing is opgenomen kan Onze Minister binnen vier weken na de toezending van het afschrift van het besluit tot vaststelling van het streekplan provinciale staten schriftelijk mededelen dat hij overweegt ten aanzien van die concrete beleidsbeslissing toepassing te geven aan artikel 6.

2. Onze Minister geeft slechts toepassing aan het eerste lid, indien de inspecteur van de ruimtelijke ordening op grond van artikel 4a, vijfde of zesde lid, bedenkingen tegen die concrete beleidsbeslissing heeft ingebracht wegens kennelijke strijd met het nationaal ruimtelijk beleid.

3. Indien Onze Minister geen toepassing geeft aan het eerste lid, wordt het besluit tot vaststelling van het streekplan met ingang van de zesde week na de dagtekening daarvan bekendgemaakt door dit besluit samen met het vastgestelde streekplan voor een ieder ter inzage te leggen op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft. Artikel 4a, vierde lid, eerste en tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

4. Indien Onze Minister toepassing geeft aan het eerste lid, zendt hij gelijktijdig een afschrift van zijn mededeling aan de Rijksplanologische Commissie, aan gedeputeerde staten en aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening.

5. Binnen twaalf weken na dagtekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling beslist Onze Minister omtrent toepassing van artikel 6.

6. Onze Minister maakt zijn besluit binnen een week na dagtekening daarvan bekend aan provinciale staten. Indien Onze Minister niet heeft beslist binnen de in het vierde lid bedoelde termijn, wordt het besluit van Onze Minister vervangen door een schriftelijke mededeling van dat feit.

7. Het besluit van Onze Minister of de mededeling bedoeld in het vijfde lid, wordt met het vaststellingsbesluit van provinciale staten en het vastgestelde streekplan door gedeputeerde staten bekendgemaakt door terinzagelegging voor een ieder op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft.

8. Indien het besluit van Onze Minister strekt tot toepassing van artikel 6 blijft voor wat betreft het daarbij aangegeven gebied, het besluit van provinciale staten tot vaststelling van het streekplan buiten werking.

D

Voor de tekst van artikel 5 wordt het cijfer 1. geplaatst; toegevoegd wordt een lid, luidende:

2. Ten aanzien van de herziening en de intrekking van een streekplan zijn de artikelen 4a en 4b van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel 6, vijfde lid, komt te luiden:

5. Een ieder die bedenkingen heeft tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid en aanwijzingen als bedoeld in het tweede lid, kan deze gedurende de in artikel 4a, derde lid, bedoelde termijn van terinzageligging van het ontwerp voor het streekplan, dat strekt ter uitvoering van dat besluit en die aanwijzingen, als onderdeel van zijn bedenkingen omtrent dat ontwerp bij provinciale staten of, indien toepassing wordt gegeven aan het zesde lid, bij Onze Minister inbrengen.

ARTIKEL III

1. Bepalingen van verordeningen van gemeenten die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in de verordening zijn opgenomen, voor zover deze in strijd zijn met de Huisvestingswet zoals deze vanaf de inwerkingtreding van deze wet is komen te luiden, vervallen met ingang van de eerste dag van de zevende kalendermaand na de datum van inwerkingtreding van deze wet indien op dat tijdstip strijd met de Huisvestingswet bestaat.

2. Op bepalingen in overeenkomsten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Huisvestingswet, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in de overeenkomst zijn opgenomen, voor zover deze in strijd zijn met de Huisvestingswet zoals deze vanaf de inwerkingtreding van deze wet is komen te luiden, kunnen partijen met ingang van de eerste dag van de zevende kalendermaand na de datum van inwerkingtreding van deze wet geen beroep meer doen indien op dat tijdstip strijd met de Huisvestingswet bestaat.

3. Op bedingen in overeenkomsten tot verkoop van woonruimte of van grond waarop woonruimte tot stand komt of bij het in erfpacht geven daarvan, en die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in de overeenkomst zijn opgenomen, voor zover deze in strijd zijn met de Huisvestingswet zoals deze vanaf de inwerkingtreding van deze wet is komen te luiden, kan de gemeente met ingang van de eerste dag van de zevende kalendermaand na de datum van inwerkingtreding van deze wet, geen beroep meer doen indien op dat tijdstip strijd met de Huisvestingswet bestaat.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven