25 333
Wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving

nr. 22
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 december 1998

In uw Kamer is op 10 maart en 14 april van dit jaar gesproken over woonwagens en standplaatsen. Daarbij is de regering gevraagd uw Kamer jaarlijks te informeren over de voortgang van de deconcentratie woonwagens en de sanering en de ontwikkeling van het tekort alsmede te bevorderen dat de benodigde middelen met ingang van 1999 in de begroting worden opgenomen (kamerstukken II 1997/98, 25 333, nr. 15). Meer specifiek is in een motie (kamerstukken II 1997/98, 25 333, nr. 21) gevraagd zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 oktober 1998, de Kamer een overzicht te doen toekomen van gemeenten waar zich een aantoonbaar tekort aan standplaatsen voor woonwagens voordoet, inclusief de aantallen. Tijdens de behandeling van de begroting 1999 van VROM heb ik u medegedeeld dat daar meer tijd voor nodig is en dat ik u op korte termijn nadere informatie zou toezenden.

In het licht hiervan deel ik u het volgende mede.

Intrekking woonwagenwet

Het koninklijk besluit waarmee de wet van 1 juli 1998 (Stb 459) tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woonwagenwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving in werking treedt, is op 27 november 1998 (Stb. 656) gepubliceerd. Met dat besluit wordt de wijziging van de Huisvestingswet in verband met die integratie geëffectueerd. In deze wet is onder meer een voorziening opgenomen op grond waarvan gemeenten bij de toewijzing van standplaatsen alsnog op basis van het afstammingsbeginsel voorrang kunnen geven aan de huidige bewoners van woonwagens.

Met de VNG heb ik overleg gepleegd over de datum van invoering (meerdere malen is 1 januari 1999 genoemd). Benadrukt is dat gemeenten zich ordelijk moeten kunnen voorbereiden. Gemeenten moeten niet onnodig met problemen worden geconfronteerd, bijvoorbeeld omdat de huisvestingsverordening niet tijdig kan zijn aangepast of vastgesteld. De VNG heeft om die reden verzocht de gangbare termijn van 3 maanden te hanteren tussen enerzijds de publicatie van het koninklijk besluit en de ministeriële regeling inzake gemeenten met een substantieel tekort aan standplaatsen en anderzijds de datum van inwerkingtreding van de wet en de regeling. De VNG heeft reeds een modelverordening opgesteld en bereidt voorlichting voor.

In het licht van het voorgaande zal de wijziging van de Huisvestingswet en daarmee de intrekking van de Woonwagenwet per 1 maart 1999 een feit zijn.

Gemeenten met een substantieel tekort aan standplaatsen

Voor gemeenten met een substantieel tekort aan standplaatsen is vanaf 1 maart 1999 een huisvestingsverordening verplicht. Zij dienen bij de toewijzing van een standplaats tot 2003 voorrang te verlenen aan de huidige woonwagenbewoners binnen hun gemeente. Deze gemeenten zijn vermeld in genoemde ministeriële regeling, welke bijgesloten is1. Voor hen geldt dat zij uiterlijk 6 maanden na de inwerkingtreding van de wijziging van de Huisvestingswet een huisvestingsverordening moeten hebben aangepast of vastgesteld.

In lijn met voornoemde motie nr. 21 is nader onderzoek verricht naar het tekort aan standplaatsen. Uit dit recente onderzoek blijkt dat het tekort per 1 augustus 1998 landelijk 2 178 standplaatsen bedraagt. Dit is het verschil tussen de 10 927 «standplaatsgerechtigden» conform de Woonwagenwet (vraag) minus 8 749 bestaande standplaatsen (aanbod).

Het hiervoor aangegeven tekort betreft de uitbreiding van de voorraad en is exclusief de aanleg van vervangende standplaatsen vanwege deconcentratie. Het aantal vervangende plaatsen is afhankelijk van de gemeentelijke plan(her)ontwikkeling inzake de deconcentratie en derhalve niet te ramen.

Het aantal van 2 178 is hoger dan de indicatieve 1 450 standplaatsen die vorig jaar bekend waren (DBD 9754351, d.d. 29 augustus 1997). Dit is te verklaren, omdat het vorige cijfer gebaseerd was op het verschil tussen niet (meer) actuele provinciale behoeftebepalingen en het geschatte aantal gerealiseerde standplaatsen. Bij het hiervoor berekende uitbreidingstekort van 2 178 standplaatsen past de kanttekening, dat het ingeschreven standplaatszoekenden betreft. Vanwege de voorgenomen intrekking van de Woonwagenwet zijn betrokkenen door hun organisaties erop gewezen dat men zijn rechten zou kunnen verspelen, indien men zich niet op korte termijn als rechthebbende zou inschrijven. Ik sluit daarom niet uit dat er over enige jaren een aanmerkelijk verschil te constateren is tussen de nu gemeten behoefte en de daadwerkelijke behoefte op dat moment.

Aan de hand van de resultaten uit het onderzoek heb ik een tekort als «substantieel» aangemerkt indien het «meer dan 15 standplaatsen» betreft. Bijgaand treft u het overzicht aan van alle gemeenten met een substantieel tekort aan standplaatsen, inclusief de aantallen. Voorts een totalisering daarvan per provincie.

In een beperkt aantal van 46 gemeenten, die dus de verplichte voorrangsregel moeten hanteren, blijkt 80 % van het landelijk tekort voor te komen.

Na intrekking van de Woonwagenwet is de vaststelling van en het voorzien in de behoefte aan standplaatsen primair een gemeentelijke aangelegenheid.

Brutering

De nog lopende jaarlijkse rijksbijdragen in de exploitatiekosten van huurwoonwagens en standplaatsen en de hiervoor verstrekte rijksleningen kunnen na saldering worden afgekocht. Besloten is eenmalig en generiek de mogelijkheid tot afkoop te geven. In april 1998 zijn de gemeenten, die voor deze afkoopmogelijkheid in aanmerking komen, hierover reeds geïnformeerd.

De huidige bruteringsoperatie inzake de huurwoonwagens en standplaatsen heeft duidelijke raakvlakken met die van de sociale woningbouw. Om praktische redenen is destijds besloten om de brutering van huurwoonwagens en huurstandplaatsen in de tijd naar achteren te schuiven. Vanuit deze invalshoeken kies ik er voor om het huurstijgingspercentage voor de afkoop van de huurwoonwagens en huurstandplaatsen te laten aansluiten bij het percentage dat voor de sociale woningbouw is gehanteerd, inclusief flankerend beleid. Zodoende is het huurstijgingspercentage op 3,8 gesteld. De overige parameters komen overeen met de brutering van de sociale woningbouw en van de zogenoemde Niet-Winstbeoogende Instellingen, zodat het geheel in lijn is met de economische verwachtingen. Aldus wordt zowel ten opzichte van de brutering in de overige sociale sector als in de NWI-sector een evenwichtige situatie bereikt.

De condities, waaronder de afkoop van de nog lopende woonwagen- en standplaatssubsidies verminderd met de nog uitstaande rijksleningen plaatsvindt, zijn als volgt:

– rendement na conversie7%
– inflatie3%
– huurstijging3,8%
– disconteringsvoet6,75%

Voorts heb ik daarbij besloten om de uitbetaling van de afkoopbedragen alsmede eventuele invorderingen van afkoopbedragen in een keer in 1999 te doen plaatsvinden.

In de tweede suppletoire Begrotingswet 1998 is voor de te betalen afkoopbedragen een bedrag van f 173,6 mln opgenomen, plus een bedrag van f 16,5 mln als rentevergoeding tussen de peildatum van 1 januari 1998 en het moment van daadwerkelijke betaling (medio 1999). Bovendien wordt rekening gehouden met circa f 50 mln aan terug te ontvangen leningen. Deze bedragen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat alle betrokken gemeenten van deze laatste mogelijkheid tot brutering gebruik zullen maken.

Voor gemeenten kunnen er derhalve in 1999 middelen ter beschikking komen tot een totaal bedrag van circa f 140 mln. Hoewel het hier niet om nieuwe middelen gaat, kan het beschikbaar zijn van contante middelen toch bevorderend zijn om het proces van overdracht af te ronden. Bekend is dat veel gemeenten reeds afspraken over overdracht van beheer en eigendom met corporaties hebben gemaakt. Met de intrekking van de Woonwagenwet worden de laatste eventuele belemmeringen voor overdracht van eigendom en beheer van standplaatsen opgeheven.

De (vrijwillige) brutering wordt in hoog tempo afgerond. Een en ander stoelt op een ministeriële regeling.

De betreffende gemeenten ontvangen nog in 1998 een brief waarin het aanbod wordt gedaan tot afkoop van de toekomstige bijdragen en uitstaande leningen, vergezeld van een aanvraagformulier om met dit aanbod in te stemmen. Na definitieve acceptatie door de gemeente zal uitbetaling in 1999 volgen.

Deconcentratie en overdracht

De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de wijze waarop zij eventuele onaanvaardbare situaties rondom de regionale centra willen opheffen, bijvoorbeeld inzake milieu, bouw- en woontechnische aspecten, openbare orde, (brand)veiligheid of ruimtelijke ordening. De gebruikelijke eisen en voorwaarden dienen daarbij door hen als toetssteen gehanteerd te worden. Vanuit de reguliere regelgeving, onder meer op het vlak van volkshuisvesting, milieu en ruimtelijke ordening, kunnen gemeenten in het kader van het tweedelijns toezicht door het rijk op de uitvoering van hun (handhavings)taken worden aangesproken.

Medio zeventiger jaren heeft het toenmalige ministerie van CRM het deconcentratiebeleid ontwikkeld voor ca. 50 regionale woonwagencentra. Vanaf 1980 voerde VRO(M), dat inmiddels de beleidsverantwoordelijkheid voor woonwagens had gekregen, ondermeer diverse regelingen voor geldelijke steun voor woonwagens en standplaatsen in. Zo was er specifiek voor het deconcentratiebeleid de «Regeling geldelijke steun ontruiming en opheffing krotstandplaatsen» (subsidie tot f 9 000 per standplaats). Deze regelingen zijn in 1993 vervangen door het BWS. Het resterende budget van de krotopruimingsregeling is vanaf 1993 in het provinciefonds gestort. De provincie kan voor deconcentratie-activiteiten ook andere bijdragen verstrekken, bijvoorbeeld voor bodemsanering. Gemeenten ontvingen tot en met 1997 een specifieke bijdrage per woonwagen via het Gemeentefonds. In 1995 is aan gemeenten meer ruimte voor eigen beleid gegeven om de onaanvaardbare situaties op te heffen voor de laatste 19 grote regionale centra. Nu resteren daarvan nog 17 centra.

In het voorjaar is toegezegd dat getracht zal worden middelen ter beschikking te krijgen voor afronding van de deconcentratie en voor sanering van de exploitatie voorafgaand aan overdracht. Ik heb mij ervan vergewist dat in de afgelopen paar jaar generiek noch specifiek juridisch afdwingbare financiële toezeggingen aan gemeenten zijn gedaan. Voor de opheffing van onaanvaardbare situaties door middel van deconcentratie en voor overdracht van standplaatsen van gemeenten naar corporaties zijn in de begroting 1999 (naast de reguliere budgetten) geen specifieke middelen opgenomen.

Dit leidt tot een nieuwe situatie. Ik heb mij hierover beraden, onder meer in overleg met betrokken partijen, zoals VNG, IPO en AEDES. De VNG heeft mij onlangs er van op de hoogte gesteld dat zij een inventarisatie van mogelijke knelpunten gaat maken. Ik heb toegezegd het overleg met de VNG aan de hand daarvan voort te zetten. Van de resultaten van dat overleg stel ik u te zijner tijd op de hoogte.

Mijn conclusies zijn:

De deconcentratie van de resterende centra laat ik geheel aan de verantwoordelijkheid van de betreffende gemeenten over. Het beleid inzake overdracht naar corporaties valt reeds geheel onder de verantwoordelijkheid van gemeenten.

Ter nadere toelichting op deze conclusies moge het volgende dienen:

Deconcentratie

De doelstelling van het deconcentratiebeleid was het opheffen van onaanvaardbare situaties. In de loop der jaren leek het middel (deconcentratie) steeds meer het doel te worden. Sedert 1995 is daarom aan gemeenten steeds meer ruimte gegeven om op een andere wijze dan door deconcentratie de onaanvaardbare situaties op te heffen. Die lijn wordt door het ontbreken van specifieke rijksmiddelen niet onderbroken.

Er is geïnventariseerd of door de budgettaire omstandigheden problemen ontstaan voor de 16 gemeenten, waarin de laatste 17 grote regionale centra zijn gelegen. Vanwege de beleidswijziging kunnen (en naar verwachting: zullen) gemeenten hun plannen echter geheel naar eigen inzicht herzien: zo kunnen zij het effect van het vervallen van een (ingecalculeerde) rijksbijdrage mitigeren.

Indien door gemeenten reeds investeringen voor bepaalde activiteiten zijn gedaan, zullen zij ook hiervoor zelf naar oplossingen moeten zoeken, bijvoorbeeld door na te gaan in hoeverre fasering mogelijk is, onder meer in relatie tot het toekomstige Investeringsbudget stedelijke vernieuwing.

Ik ga er vanuit dat de betreffende gemeenten intensief afstemming plegen met corporaties, zodat bij de planherziening ook de ideëen, wensen en eisen van corporaties (bijvoorbeeld in het licht van overdracht) kunnen worden meegenomen.

Overdracht

Gebleken is dat gemeenten het eigendom en beheer van ook deze in het BBSH genoemde woonvorm over het algemeen aan (professionele) sociale verhuurders willen overlaten. Voor gemeenten is dat veelal de laatste fase van het lokale normalisatieproces.

Met de intrekking van de Woonwagenwet worden onder meer ook de belemmeringen voor verkoop van standplaatsen aan bewoners opgeheven. In de woonwagensfeer wordt thans bijna 100% van de standplaatsen en 30% van de wagens verhuurd. Ik ga ervan uit dat in gesprekken tussen gemeenten en corporaties nadrukkelijk aandacht wordt geschonken aan (de batenkant van) deze verkoopmogelijkheid. De Gewenningssubsidieregeling eigenwoningbezit voorziet reeds in de mogelijkheid van eigendomsoverdracht van standplaats plus woonwagen.

Ook op dit vlak kunnen gemeenten en corporaties gezamenlijk de huidige omstandigheden en van daar uit de wensen en voorwaarden inventariseren, waaronder overdracht kan plaatsvinden. Ik ga er van uit dat gemeenten en corporaties ter zake prestatie-afspraken zullen maken.

Conclusie

Via de begroting van VROM zijn geen andere middelen voor deconcentratie en overdracht ter beschikking dan de reguliere middelen, zoals het BWS, het toekomstige ISV en de bodemsaneringsbudgetten. Gemeenten kunnen daarin voldoende mogelijkheden vinden om onaanvaardbare situaties op te heffen op een manier die zij zelf het meest adequaat achten. Ik zie geen knelpunten welke per se door middel van een specifieke financiële bijdrage dezerzijds opgelost moeten worden.

Daarom zie ik af van een specifiek rijksbeleid inzake deconcentratie en overdracht. Ik heb de gemeenten inmiddels op de hoogte gesteld van de nieuwe situatie via de bijgevoegde MG.

Voortgangsrapportage deconcentratie, overdracht en ontwikkeling tekort

Ik stel mij voor de door u gevraagde rapportage over deconcentratie, sanering/overdracht en ontwikkeling van het tekort voortaan op te nemen in de Voortgangsbrief Woningbouw.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes

OVERZICHT GEMEENTEN MET EEN SUBSTANTIEEL TEKORT, incl. aantallen

 tekortcumstplD/O
Den Haag153153164D
Apeldoorn85238259D
Maastricht81319232D
Zwolle74393143 
Groningen61454125D
Breda58512143 
Schiedam5256432  
Alkmaar4861233 
Roosendaal4565786  
Arnhem45702139 
Leiden4574795D
Rotterdam41788118 
Weert/Stramproy3982758  
Amsterdam39866269 
's-Hertogenbosch38904151D
Dordrecht37941128D
Utrecht37978123  
Hoogeveen361 01498 
Heemskerk351 04961  
Tiel341 08364 
Zoetermeer341 11752O
Oss331 15072 
Sittard331 183107D
Nuenen c.a.301 21334 
Amersfoort301 243131  
Rijswijk301 27330O
Bergen op Zoom301 30392  
Loon op Zand291 3326 
Rheden281 36020  
Emmen281 388157 
Amstelveen281 41634  
Meerssen271 44318 
Nootdorp251 4685O
Coevorden231 49165 
Harderwijk231 51452  
Haarlem221 53696D
Woensdrecht211 55710  
Venlo201 57749 
Hoorn181 59531  
Heerlen171 612101 
Helmond171 62981  
West Maas en Waal171 64621 
Nijmegen161 662107D
Valkenswaard161 67817 
Voorburg161 69416  
Hulst161 71045D
 1710 3 970 

Totaal 46 gemeenten waarvan 14 dec-/opv-gemeenten met een tekort van 676

1) tekort: absoluut tekort aan standplaatsen

cum: cumulatief tekort

stpl: standplaatsen

D/O: D = deconcentratiegemeente, O = opvanggemeente

OVERZICHT TOTAAL SUBSTANTIEEL TEKORT PER PROVINCIE

PROVINCIEStekortcumstpl23
Zuid-Holland43343364057376
Noord-Brabant31775069266251
Limburg21796756535182
Gelderland2481 21566252196
Noord-Holland1901 40552433157
Overijssel741 479143866
Utrecht671 5462542047
Drenthe871 633320285
Groningen611 694125061
Zeeland161 7104579
      
Nederland1 710 3 9702801 430

1) tekort: tekort aan standplaatsen

cum: cumulatief tekort

stpl: standplaatsen

2) standplaatszoekenden van elders, ofwel dubbeltellingen

3) tekort gecorrigeerd voor 2)


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven