25 329
Wijziging van de Wet Infrastructuurfonds in verband met de herindeling van de begroting van het Infrastructuurfonds

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 24 maart 1997 en het nader rapport d.d. 24 april 1997, aangeboden aan de Koningin door de minister van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 13 januari 1997, no. 97.000061, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, mede namens de Minister van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet Infrastructuurfonds in verband met de herindeling van de begroting van het Infrastructuurfonds.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 13 januari 1997, nr. 97.000061, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 maart 1997, nr. W09.97.0011, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met zijn opmerkingen rekening zal zijn gehouden.

Ondergetekende merkt het volgende op naar aanleiding van het advies van de Raad.

1. Het voorgestelde artikel I, onderdeel A, wijzigt onder meer de definitie van het begrip «infrastructuur». Door de wijziging kunnen voortaan ook onroerende voorzieningen ten behoeve van waterkeren en waterbeheren uit het Infrastructuurfonds (hierna: het fonds) worden bekostigd. Volgens de memorie van toelichting vallen ook waterkwaliteitsvoorzieningen onder het begrip infrastructuur (toelichting op artikel I, onderdeel A).

Nu de betekenis van het begrip waterkwaliteitsvoorzieningen niet op voorhand duidelijk is (en het begrip ook niet als zodanig wordt gedefinieerd in enige regeling) adviseert de Raad van State aan te geven op welke voorzieningen precies wordt gedoeld.

1. In de memorie van toelichting zijn enkele voorbeelden opgenomen van waterkwaliteitsvoorzieningen.

2. De voorgestelde wijziging van de definitie van het begrip «infrastructuur» (artikel I, onderdeel A) roept ook op een ander punt enige onduidelijkheid op. Volgens de toelichting wordt door de wijziging van de definitie de reikwijdte van het fonds uitgebreid met de natte infrastructuur (toelichting op artikel I, onderdeel A). Blijkens de toelichting worden als sectoren van de natte infrastructuur beschouwd de «waterkeren» en de «waterbeheren en vaarwegen» (paragraaf 2.2, tweede alinea). Dit wekt de indruk dat het begrip «vaarwegen» niet reeds nu onder de werkingssfeer van het fonds valt. Blijkens de memorie van toelichting, behorend bij de Wet Infrastructuurfonds (hierna: de wet) vallen vaarwegen wel onder de werkingssfeer van het fonds (kamerstukken II 1990/91, 21 912, nr. 3, blz. 3). Nu de vaarwegen enerzijds worden gerekend tot de sector die wordt toegevoegd aan het fonds, maar anderzijds het woord «vaarwegen», anders dan de woorden «waterkeren» en «waterbeheren» niet voorkomt in de definitie, kan de indruk ontstaan dat vaarwegen buiten de voorgestelde definitie van het begrip infrastructuur en daarmee buiten het bereik van het fonds zouden vallen.

De Raad adviseert in de toelichting expliciet tot uitdrukking te brengen dat een vaarweg reeds onder de huidige definitie van het begrip «infrastructuur» valt en om die reden niet als zodanig behoeft te worden opgenomen in de nieuwe, uitgebreide, definitiebepaling.

2. De door de Raad van State voorgestelde verduidelijking is in de memorie van toelichting aangebracht.

3. Met de wijziging van artikel 10 wordt de reikwijdte van deze bepaling beperkt tot de uitgaven en bijdragen ten behoeve van het verkeer of vervoer. Een, naar de Raad aanneemt, onbedoeld gevolg hiervan is dat in de wet niet is bepaald dat een beslissing over het doen van een uitgave of het verstrekken van een bijdrage uit het fonds ten behoeve van de andere kerntaken geschiedt onder inachtneming van de volgens de begroting van het fonds beschikbare middelen. De Raad adviseert de redactie van artikel 10 aan te passen.

3. De zinsnede in artikel 10, eerste lid, dat een beslissing over het doen van een uitgave geschiedt «onder inachtneming van de volgens de begroting van het fonds beschikbare middelen» vervalt in het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet Infrastructuurfonds aan de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet derde tranche Awb II). Dit wetsvoorstel is op 22 april 1997 aan de Raad van State gezonden. Deze zinsnede vervalt in verband met de regeling van het subsidieplafond in het Besluit Infrastructuurfonds en het nieuwe artikel 10a in de Wet Infrastructuurfonds. Bij het onderhavige wetsvoorstel is er van uitgegaan dat de aanpassing van de Wet Infrastructuurfonds aan de Awb volgens plan per 1 januari 1998 in werking treedt, of althans niet later dan het onderhavige wetsvoorstel.

4. Door de nieuwe begrotingsindeling ondergaat het fonds onder meer een uitbreiding in de «lengte»: de werksoorten bediening en basisinformatie worden toegevoegd (memorie van toelichting, paragraaf 1, laatste alinea). De uitgaven voor deze werksoorten zullen als gevolg hiervan op het fonds drukken. Volgens de toelichting zijn hiervan de middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) uitgezonderd, aangezien deze niet voor exploitatie kunnen worden gebruikt (paragraaf 2.3, onder «werksoorten»). De Raad gaat ervan uit dat hiermee bedoeld is aan te geven dat de criteria voor het financieren van projecten uit het FES, genoemd in artikel 3 van de Wet Fonds economische structuurversterking, hieraan in de weg staan. Het college adviseert het verband met laatstgenoemde wet in de toelichting duidelijk tot uitdrukking te brengen.

4. De door de Raad van State voorgestelde verduidelijking is in de memorie van toelichting aangebracht.

5. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

5. De door de Raad van State voorgestelde redactionele kanttekeningen zijn in het wetsvoortel en de memorie van toelichting verwerkt.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Financiën, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 24 maart 1997, no. W09.97.0011, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel I, onderdeel C, in het voorgestelde artikel 3, vierde lid, «(hoofd)beleidsterrein» vervangen door: hoofdbeleidsterrein.

– In artikel I, onderdeel D, onder 2, naast de voorgestelde wijziging van artikel 4, vierde lid, eerste volzin, tevens de tweede volzin van het vierde lid van artikel 4 in gelijke zin wijzigen.

– In de memorie van toelichting aanwijzing 219 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in acht nemen.

– In de memorie van toelichting, paragraaf 2.3, onder «werksoorten», «Fonds Economische Structuurversterking» voluit schrijven met de afkorting daarachter tussen haakjes.

– In de memorie van toelichting, paragraaf 3.3, «Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport» de eerste maal voluit schrijven met de afkorting daarachter tussen haakjes.

Naar boven