25 329
Wijziging van de Wet Infrastructuurfonds in verband met de herindeling van de begroting van het Infrastructuurfonds

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 25 juni 1997

De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De leden van de CDA-fractie hebben met scepsis kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Hoewel zij een zekere financiële vernieuwing van het infrafonds onderschrijven; vragen zij of met de voorgestelde verruiming van de reikwijdte van het Infrafonds niet tegelijkertijd de sluipende uitholling van de beleidsdoelstellingen met betrekking tot de instelling van dit fonds ingang wordt gezet. Het infrafonds was immers bedoeld om de investering van de aanleg van infrastructuur en het onderhoud daarvan te financieren. Door de nu voorgestelde wijzigingen worden ook de exploitatiekosten en algemene onderzoeken ook direct onder de noemer van infrastructuur gebracht. De leden van de CDA-fractie blijven hier tegenstander van.

Met de toevoeging aan het fonds van de middelen voor waterkeren en waterbeheren wordt impliciet de beperking van het fonds tot verkeer en vervoerinfrastructuur opgeheven. Daarmee wordt de deur opengezet voor een breed scala aan uitgaven, waaronder ook de waterkwaliteitsvoorzieningen. Hoewel een enkel voorbeeld wordt genoemd waarop het begrip «waterkwaliteit» betrekking kan hebben, zijn de leden van de CDA-fractie voorstander van een preciesere omschrijving van de bedoelde voorzieningen.

Zoals hiervoor gesteld zullen volgens de nieuwe indeling voor rijkswegen en rijksvaarwegen ook de uitgaven voor «bediening» en «basis-informatie» op het infrastructuurfonds drukken. Deze «werksoorten» kunnen echter niet gefinancierd worden uit het Fonds Economische Structuurversterking (het FES). Een nadere toelichting op het verloop van de geldstromen (bijdrage uit hoofdstuk XII) ware daarom wenselijk.

Gewenst is ook een nadere toelichting op de werksoort «basis-informatie» verzameld voor een specifiek project of een bepaalde werksoort en algemene informatie?

Het onderscheid in de toerekening van kosten voor infrastructuur uit het Infrastructuurfonds welke door het Rijk zelf worden beheerd ten opzichte van infrastructuur welke door derden wordt beheerd is niet geheel duidelijk. Welke gedragslijn zal worden gevolgd bij die projecten, waarbij het op termijn wel de bedoeling is het beheer door derden te laten plaatsvinden maar vooralsnog het Rijk de gehele verantwoordelijkheid van de aanleg op zich neemt. (Veld. Betuwelijn, HSL)

Tenslotte zijn de leden van de CDA-fractie van oordeel dat, in het licht van de discussies over het afwegingskader en de afwegingen binnen het MIT, dan op zijn minst paralleliteit en vergelijkbaarheid met het nieuwe infrastructuurfonds zou moeten worden nagestreefd. Het buiten het afwegingskader en het MIT plaatsen van de kerntaken «waterkeren en waterbeheer» doet geen recht aan de door de minister zelf aangegeven grote samenhang tussen met name waterbeheer en vaarwegfunctie en zou deze beide nieuwe beleidsterreinen uitzonderen van de onderlinge prioriteitenstelling. Ook dat gegeven brengt de leden van de CDA-fractie tot ernstige twijfels over dit wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige voorstel tot wetswijziging. Zij waarderen inspanningen om de informatieverstrekking in de begroting van Verkeer en Waterstaat aan de Kamer te verbeteren. Zij stellen evenwel vast dat de beoogde overgang van inputsturing naar outputsturing een grote operatie is, die in zijn uitwerking veel energie kost en tevens gepaard gaat met een cultuuromslag. Kan de regering de motieven daarvoor nader uiteenzetten? Spelen behalve een meer transparante wijze van informatieverstrekking ook andere overwegingen een rol?

Verder stellen deze leden vast, dat de genoemde cultuuromslag ook zijn uitwerking zal hebben op de manier van politiek oordelen. Deze zal plaats moeten vinden op basis van gerealiseerde producten en niet meer aan de hand van begrotingsuitputting. Als voordeel zien de VVD-fractieleden dat de wijze van bedrijfsvoering meer transparant kan worden en dat meer inzichtelijk kan worden gemaakt wat er met het geld gebeurt. Indien dit kan leiden tot een meer bewust en efficiënt omgaan met middelen, zien deze leden grote voordelen. Zij vragen of zij deze verwachting mogen koesteren met betrekking tot de presentatie van de informatie aan de Kamer? Een open communicatie en het streven naar de laagste maatschappelijke kosten zien deze leden als belangrijke doelstellingen.

Wel vragen deze leden of de nieuwe wijze van werken niet het gevaar inhoudt van een grotere administratieve lastendruk en interne bureaucratie? Op welke wijze wordt dit tegengegaan?

De overstap naar een outputbegroting heeft tot gevolg dat kosten worden toegerekend aan de producten. Houdt dit in dat werkzaamheden die Rijkswaterstaat nu zelf uitvoert, straks ten laste van het infrafonds komen? Zo ja, kan de regering dan toelichten hoe het MIT nieuwe stijl en het MIT oude stijl zich op dit punt verhouden? Heeft dit tot gevolg dat het uitgavenkader van het nieuwe MIT veel ruimer wordt?

Is het streven erop gericht dat het eerstvolgende MIT al in zijn geheel is toegesneden op de nu voorliggende wetswijzigingen of moet rekening gehouden worden met een gefaseerde uitwerking?

De VVD-fractieleden vragen hoe een outputbegroting zich verhoudt tot de Comptabiliteitswet? Wordt een aanpassing van deze wet overwogen? Is er sprake van een precedent-werking ten aanzien van andere begrotingen?

De leden van de fractie van D66 vragen de regering aan te geven waarom gekozen is voor de term «bescherming van het milieu» in plaats van «milieubelasting verminderen». Wat is het verschil tussen deze zinsneden? Is het laatste niet een concretisering van het eerste en dus te prefereren?

Kan de regering, zo vragen de leden van de fractie van D66, nog eens duidelijk aangeven op welke gronden juist Rijkwaterstaat gaat werken met een outputsturing. Wat moet concreet onder bereikte effecten (outcome) worden verstaan? Gaat het hierbij zowel om, bijvoorbeeld, het daadwerkelijk totstandkomen van verbeteringen aan een vaarweg als ook om het effect dat dit heeft op het aantal schepen dat van die vaarweg gebruik maakt?

Kan de regering verduidelijken waarom het wel noodzakelijk is om een wettelijke verplichting op te leggen als het gaat om een meerjarenprogramma verkeer en vervoer (het MIT) terwijl die noodzaak niet geldt als het gaat om een meerjarenprogramma inzake waterkeren en waterbeheren?

De voorzitter van de commissie,

Biesheuvel

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), ondervoorzitter, Van den Berg (SGP), Lilipaly (PvdA), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Reitsma (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Van Gijzel (PvdA), Leers (CDA), Van Heemst (PvdA), Verbugt (VVD), Van Rooy (CDA), Poppe (SP), Van 't Riet (D66), Duivesteijn (PvdA), H. G. J. Kamp (VVD), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), Roethof (D66), M. B. Vos (GroenLinks), Verkerk (AOV), Van Zuijlen (PvdA), Van Waning (D66), Keur (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA).

Plv. leden: Blauw (VVD), Schutte (GPV), Van Gelder (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Dankers (CDA), Jeekel (D66), Swildens-Rozendaal (PvdA), Terpstra (CDA), Huys (PvdA), Korthals (VVD), Th. A. M. Meijer (CDA), vacature CD, Hillen (CDA), H. Vos (PvdA), Remkes (VVD), Leerkes (U55+), Witteveen-Hevinga (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Valk (PvdA), Hoekema (D66), Klein Molekamp (VVD), Te Veldhuis (VVD) en Van der Linden (CDA).

Naar boven