25 323
Asbestproblematiek Cannerberg

nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 mei 1997

De vaste commissie voor Defensie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Defensie over diens brief van 23 april 1997 over de asbestproblematiek in het voormalige Navo-complex «de Cannerberg» (25 323, nr. 1).

De staatssecretaris van Defensie heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 mei 1997.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Korthals

De griffier van de commissie,

Teunissen

1

In het verleden is bij één militair een relatie gelegd tussen zijn overlijden en het werken in de Cannerberg. Hoe is ten opzichte van deze militair gehandeld? Wordt alleen een verhoogd nabestaandenpensioen uitgekeerd of is er verder flankerend beleid?

Op welke manier komt Defensie bij ziekte c.q. overlijden in verband met uitoefening van de dienst tegemoet aan betrokkenen? Welk beleid is c.q. wordt hieromtrent gevoerd?

Indien sprake is van ziekte c.q. overlijden in verband met de uitoefening van de dienst bestaat aanspraak op een pakket rechtspositionele aanspraken waarvan het niveau uitstijgt boven de reguliere aanspraken bij ziekte/arbeidsongeschiktheid dan wel overlijden indien geen verband met de uitoefening van de dienst wordt aangenomen. Voor het militair personeel zijn deze aanspraken verankerd in de Algemene militaire pensioenwet. Indien er voor een ziekte verband met de uitoefening van de militaire dienst is aangenomen bestaat aanspraak op een invaliditeitspensioen. Afhankelijk van de mate van invaliditeit bedraagt dit pensioen 10 tot 140% van de laatstgenoten bezoldiging. Indien sprake is van overlijden ten gevolge van de uitoefening van de militaire dienst heeft de nabestaande aanspraak op een verhoogd nabestaanden pensioen. Dit bedraagt 5/7 van de laatstgenoten bezoldiging. Het reguliere nabestaandenpensioen bedraagt 5/7 van 70% van de laatstgenoten bezoldiging. (Voor een nadere uitwerking van de aanspraken voor militair personeel wordt verwezen naar de brief van minister Ter Beek van 16 maart 1992 (kamerstukken II 1991/92, 22 300X, nr. 69). Voor het burgerpersoneel zijn de aanvullende aanspraken neergelegd in het Burgerlijk ambtenaren reglement defensie. Afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt de WAO-conforme uitkering aangevuld. Bij volledige arbeidsongeschiktheid wordt de WAO-conforme uitkering aangevuld tot 90,02% van de laatstgenoten bezoldiging. Bij overlijden heeft de nabestaande recht op een aanvulling op het nabestaandenpensioen ten bedrage van 18% van dat pensioen.

Voor immateriële begeleiding kan, voor zolang betrokkene in werkelijke dienst is, een beroep worden gedaan op de Maatschappelijke Dienst Defensie. Na ontslag vindt begeleiding plaats vanuit de Uitvoeringsinstelling sociale zekerheid voor overheid en onderwijs.

Uit nader dossieronderzoek van de in het antwoord van 23 april 1997 op vraag 4 van het Tweede Kamerlid R.J.L. Poppe (Aanhangsel van de Handelingen II 1996/97, nr. 1079) genoemde 29 ingediende claims is gebleken dat er sprake is van één persoon met longkanker. Deze claim is in 1993 afgewezen wegens het ontbreken van verwijtbaarheid en het ontbreken van causaliteit tussen het verblijf in de Cannerberg en het letsel. Zeer recent heeft betrokkene Defensie wederom aangesproken.

In de afgelopen drie weken zijn er door Defensie wederom 30 claims ontvangen. Het betreft 6 claims van voormalig medewerkers van Defensie en 24 claims afkomstig van (oud) medewerkers van de N.V. Nutsbedrijven Maastricht. Uit de groep van voormalig defensiemedewerkers heeft één persoon een mesothelioom. Het is overigens nog niet duidelijk of hier een relatie kan worden gelegd met de Cannerberg omdat betrokkene daar niet feitelijk werkzaam is geweest. Bij de overige personen is nog geen sprake van een typische aan asbest gerelateerde aandoening.

2

Is gedefinieerd welke ziektes dertig jaar en later gerelateerd kunnen worden aan het werken in een asbest-omgeving? Welke ziektes zijn dit?

Het mesothelioom is een typisch asbestgerelateerde aandoening waarvan de latentieperiode doorgaans 20 tot 40 jaar bedraagt. Bij de andere asbestgerelateerde aandoeningen is de latentietijd doorgaans minder dan 30 jaar.

3, 93, 94, 95, 121, 122 en 125

Is het juist dat asbest-gerelateerde ziektes zich vaak pas na 20 tot 40 jaar manifesteren? Zo ja, waarom wordt dan de verjaringstermijn van 30 jaar gehanteerd? Is de regering bereid om voor asbest gerelateerde ziektes de verjaringstermijn te laten vervallen? Wat zijn hiervan de consequenties?

Nu u namens de staat aansprakelijkheid heeft erkend, hoe valt dan daarmee te rijmen dat u toch blijft vasthouden aan de verjaringstermijn van 30 jaar?

Is het u bekend dat prof. mr. J. de Ruiter in zijn rapport aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het instellen van een apart instituut voor de afdoening van asbestclaims bepleit dat de overheid goed bestudeert of in dit soort zaken de verjaringstermijn wel toegepast moet worden? Zo ja, waarom heeft u dan al beslist dat deze verjaringstermijn door u wordt gehanteerd om vorderingen die u in principe erkent af te wijzen?

Hoe valt uw erkenning van aansprakelijkheid te rijmen met de stroeve opstelling van de staat in (asbest)procedures aangespannen door voormalig marinepersoneel?

Ziekte door inademing van asbest openbaart zich dikwijls (zeer) lang na de blootstelling. Hoe zal het Ministerie van Defensie omgaan met de wettelijke verjaringstermijn van 30 jaar?

Op welke termijn is een regeringsstandpunt te verwachten over de algemene verjaringstermijn in het licht van de commissie-De Ruiter? Welk standpunt is dit?

Is het samenvallen van het «dertig jaar» bestaan van het Cannerberg-dossier en de thans geldende verjaringstermijn toeval?

De kwaadaardige asbestgerelateerde aandoening mesothelioom openbaart zich gemiddeld 20 tot 40 jaar na de blootstelling aan asbest. De verjaring van 30 jaar is gebaseerd op het Burgerlijk Wetboek. Deze termijn houdt in dat een vordering tot schadevergoeding in ieder geval verjaart 30 jaar na de schadetoebrengende gebeurtenis. Bij blootstelling aan asbest vangt deze termijn aan na de laatste blootstelling. Gelet op de lange incubatietijd bij de asbestziekte mesothelioom kan het derhalve voorkomen dat een schadeclaim voortvloeiend uit asbestcontact is verjaard voordat de vordering opeisbaar wordt. De problematiek van de verjaring is een algemeen probleem, dat niet alleen bij Defensie speelt. Het is ook een van de aspecten waar prof. mr. J. de Ruiter in zijn rapport «Asbestslachtoffers» aandacht voor vraagt. Het kabinet zal ter zake op korte termijn zijn standpunt bekend maken. In antwoord op vragen gesteld vanuit de media heb ik laten weten mij in het kabinet in te zetten voor het loslaten, danwel het verruimen van de verjaringstermijn van 30 jaar. Mocht het kabinet daartoe niet besluiten, dan zal ik bezien op welke wijze ik als werkgever, zonder precedentwerking voor andere departementen, bij verjaarde vorderingen kan afzien van een beroep op deze verjaringstermijn. De op dit moment bij Defensie in behandeling zijnde asbestclaims, waar de verjaringstermijn een afwijzingsgrond zou kunnen zijn, worden daarom voorshands aangehouden.

4, 5, 6, 44, 65a, 71 en 75

Aan welke groepen/individuen zijn indertijd gezichtsmaskers ter bescherming uitgedeeld? Welke criteria werden hierbij gehanteerd?

Welke instructies c.q. aanwijzingen zijn gegeven voor het gebruik van gezichtsmaskers? Welke orders zijn hieromtrent gegeven vanuit het Nederlandse ministerie van Defensie als werkgever van de Nederlandse militairen en burgers?

Waarom werd DGW&T-personeel wel opgedragen bescherming te dragen en ander personeel niet?

Was bij het Nederlandse ministerie van Defensie bekend dat de in 1977 en 1991 aangeschafte beschermende kleding en maskers niet of nauwelijks werd gebruikt? Zo ja, waarom is van Nederlandse zijde geen contact opgenomen met de NAVO-commandant van het JOC om het dragen van maskers en/of beschermende kleding dwingend voor te schrijven voor Cannerberg-werknemers van alle nationaliteiten?

Wie bij de Nederlandse overheid heeft besloten om af te zien van het verplichten van Nederlandse militairen die onder NAVO-commando werkzaam waren in de Cannerberg, om de halfgelaatsmaskers tijdens hun verblijf in de gangen te dragen?

In februari 1977 adviseerde de Dienst GWT tot het dragen van beschermingsmaskers en wegwerpoveralls. Waarom werd dat advies niet opgevolgd?

Kunt u specificeren wanneer welke beschermingsmiddelen zijn aangeschaft? Wanneer zijn welke beschermingsmiddelen precies voorgeschreven voor het burger- en militair personeel? Kunt u vervolgens specificeren welke beschermingsmiddelen wanneer precies zijn gebruikt?

Tot wiens verantwoordelijkheid behoorde de bescherming van het burger- en militair personeel? Welke rol speelt in deze de NAVO, het ministerie van Defensie en de Arbeidsinspectie?

In een bespreking op 5 december 1991 met alle betrokken instanties stelt de heer Van Putten van de Dienst GWT dat het gangenstelsel tot de hoogste gevarencategorie behoort, en dat het personeel met beschermingsmiddelend moet worden uitgerust. Wat is er precies met die conclusie gedaan, welke maatregelen zijn er voorgeschreven en welke zijn daadwerkelijk uitgevoerd? Is hier nog onderscheid gemaakt tussen het burger- en militair personeel? Zo ja, om welke reden?

In 1977 zijn 25 maskers en beschermende kleding aangeschaft voor geniepersoneel en technisch personeel van de Cannerberg.

De maskers zijn gebruikt als stofmaskers en waren (achteraf gezien) niet geschikt om asbestvezels afdoende tegen te houden. De beschermende kleding is nooit in de Cannerberg aangekomen. Wat ermee gebeurd is, is niet bekend.

In november 1991 zijn voor geniepersoneel en het technische onderhoudspersoneel in de Cannerberg overalls en volgelaatsmaskers met aanjager aangeschaft en uitgereikt.

In januari 1992 zijn 450 halfgelaatsmaskers besteld tezamen met P-3 filters. Deze maskers waren bedoeld voor het overige personeel.

Of er in de 70-er jaren instructies zijn gegeven m.b.t. het gebruik van het masker is niet meer met zekerheid vast te stellen. Wel is er uitgebreid instructie geweest in het hanteren van beschermingsmiddelen in 1991.

Het dragen van beschermingsmiddelen was voor DGW&T (Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen)-personeel verplicht. Ook gold de verplichting voor Nederlands civiel personeel. Nederlands militair personeel had de verplichting ook opgelegd kunnen worden, doch hier is door de (toenmalige) Staatssecretaris van Defensie van afgezien, omdat dit internationaal slecht zou vallen volgens de Commandant JOC. Alle militairen vielen onder Navo-commando. Het Ministerie van Defensie noch de Arbeidsinspectie hadden hier jurisdictie, doch de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen (DGW&T) heeft er bij de Commandant JOC wel op aangedrongen de 450 door DGW&T aangeschafte maskers te gebruiken. Hoewel de Nederlandse overheid de Nederlandse militairen die onder Navo-commando werkzaam waren in de Cannerberg wel kon verplichten de halfgelaatsmaskers tijdens hun verblijf in de gangen te dragen, is besloten hiervan af te zien om uiteenlopende regels voor het Navo-personeel te vermijden.

De maskers waren verplicht voor DGW&T-personeel, omdat deze mensen door de aard van hun werkzaamheden (onderhoudswerkzaamheden) aan veel hogere asbestconcentraties blootstonden dan het overige personeel. De 450 halfgelaatsmaskers uit 1992 zijn door niet-DGW&T personeel niet of nauwelijks gebruikt. Dit was, behoudens bij DGW&T, op het Ministerie niet bekend.

5

Welke instructies c.q. aanwijzingen zijn gegeven voor het gebruik van gezichtsmaskers? Welke orders zijn hieromtrent gegeven vanuit het Nederlandse ministerie van Defensie als werkgever van de Nederlandse militairen en burgers?

Waarom werd DGWT-personeel wel opgedragen bescherming te dragen en ander personeel niet?

Zie beantwoording vraag 4.

6

Was bij het Nederlandse ministerie van Defensie bekend dat de in 1977 en 1991 aangeschafte beschermende kleding en maskers niet of nauwelijks werd gebruikt? Zo ja, waarom is van Nederlandse zijde geen contact opgenomen met de NAVO-commandant van het JOC om het dragen van maskers en/of beschermende kleding dwingend voor te schrijven voor Cannerberg-werknemers van alle nationaliteiten?

Zie beantwoording vraag 4.

7

Wat waren de conclusies en aanbevelingen van de TNO-rapporten uit 1977 en 1979? Welke maatregelen zijn toen genomen? Is de regering bereid deze rapporten openbaar te maken?

De conclusie van het TNO-rapport uit november 1977 luidde: «Alle gemeten concentraties liggen ruim onder laatstgenoemde waarde (= Maximaal Aanvaardbare Concentratie of MAC-waarde), zodat de situatie acceptabel kan worden genoemd.»

De conclusie van het TNO-rapport uit 1979 luidde: «Resumerend kan worden gesteld dat alle gevonden vezelconcentraties onder de thans geldende MAC blijven»

Beide rapporten zijn openbaar en aan de Kamer toegestuurd.

8 en 120

Zijn er anti-asbestfilters geplaatst in de periode 1977–1979, zoals aan de vakbonden was gemeld? Zo nee, waarom niet? Wat voor filters zijn dan wel geplaatst als nu opgemerkt wordt dat «ten onrechte wordt geconcludeerd dat deze filters bestemd waren voor de bescherming tegen asbest» (brief 23 april 1997)?

Hoe is het mogelijk dat interne adviezen, naar achteraf bleek ten onrechte, hebben geconcludeerd dat de filters die geplaatst werden in de periode tussen 1977 en 1979 asbestwerend waren?

In bijlage 24 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1) is een toestandsrapport JOC Maastricht terug te vinden. Hierin is sprake van het plaatsen van absoluutfilters en grofstoffilters. Waarschijnlijk is er abusievelijk van uitgegaan dat deze filters (mede) een functie zouden hebben gehad bij de oplossing van de asbestproblematiek. Dit soort filters hadden deze functie ook inderdaad kunnen hebben, maar nadere bestudering leert dat de plaatsing aan de buitenkant van de berg alleen maar kan betekenen dat er buitenlucht wordt gefilterd. Dat heeft geen invloed op de asbestdeeltjes binnen de berg. De filters worden dan ook onder het kopje «NBC (Nucleaire, Biologische en Chemische)-beveiliging» opgevoerd.

9 en 72

Op welke wijze en met welk materiaal zijn de leidingen tussen 1967 en 1971 geïsoleerd?

In 1978 worden leidingen met glaswol en aluminiumfolie omwikkeld. Waren dit nu de leidingen welke van asbestisolatie waren voorzien? Of zijn juist deze met asbest bespoten leidingen slechts voorzien van aluminiumplaten?

Zijn alle met asbest bespoten leidingen van glaswol en aluminiumfolie respectievelijk aluminiumplaten voorzien, of alleen de zichtbare leidingen?

Is het juist dat de leidingen welke onzichtbaar waren en bijvoorbeeld boven op plafonds van de kantoorruimten, kantine, eetzaal lagen in het geheel niet zijn omwikkeld?

De leidingen zijn in de periode 1967 t/m 1971 geïsoleerd d.m.v. het bespuiten met asbestcementspecie.

Van 1975 tot 1979 zijn al deze leidingen, dus ook de leidingen boven kantoorruimten, kantine en eetzaal, bekleed: voor ongeveer 90% van de totale lengte met aluminiumbeplating, voor naar schatting 10% met glaswol én aluminiumbeplating.

10, 32, 65 en 68

Waren de Britse rapporten van 1976, 1983, 1985 en 1987 bekend bij de Nederlandse regering? Zo ja, wat is hiermee gedaan? Wat waren exact de conclusies van deze rapporten? Is er op enig moment internationaal overleg geweest over de asbest-problematiek met betrokken NAVO-partners?

Is ook bekend waarom er «weinig gevolg is gegeven aan de adviezen» uit het Britse rapport van 1984?

De Britse R.A.F. verricht reeds in mei 1975 onderzoek. Naar aanleiding daarvan doet de R.A.F. een aantal aanbevelingen, onder andere het dragen van beschermingsmiddelen (met name maskers).

Kunt u aangeven welke van die aanbevelingen zijn opgevolgd en welke niet? Om welke reden was dat? Wie bepaalde dat nu, wie was destijds daarvoor verantwoordelijk?

Door de RAF zijn in 1981, 1983, 1985 en 1987 metingen gedaan. Kunt u per onderzoek specificeren welke de resultaten daarvan waren? Kunt u per onderzoek specificeren welke aanbevelingen er door de R.A.F. zijn gedaan en kunt u per onderzoek aangeven wat er met die aanbevelingen is gedaan. Heeft Defensie schriftelijk doen weten dat geen maatregelen genomen behoefden te worden?

De Britse rapporten van 3 augustus 1976 en 2 april 1985 zijn bekend bij de Nederlanse regering; voor de conclusies verwijs ik u naar de bijlagen 3 en 36 van mijn brief van 23 aril 1997.

– Rapport 23 juli 1976 (bijlage 3 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1)) was niet gericht aan Nederlandse geadresseerden en was bij mijn Ministerie indertijd waarschijnlijk niet bekend.

Het rapport concludeerde als volgt:

«The results above show that asbestos was present in all samples, many of which contained crocodolite (blue asbestos). Measurements of concentrations of airborne asbestos fibres should be made before drawing any conclusions regarding possible health hazards.»

Naar nu valt na te gaan, is hierover geen overleg geweest.

– Rapport 21 september 1976 (bijlage 12 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1)) was ook niet gericht aan Nederlandse geadresseerden, doch dit onderzoek was bij het Ministerie van Defensie wel bekend. Het is de aanleiding geweest voor de eerste schoonmaakactie in de berg.

De conclusie van het rapport:

«De gevonden waarden blijven onder de MAC-waarde van 0,2 vezels per cc lucht. Echter, de hoeveelheid asbeststof die is aangetroffen op de daken van de kantoren en het feit dat de metingen werden uitgevoerd zonder dat het asbeststof werd beroerd, geven aanleiding tot de conclusie dat er in het JOC, speciaal voor het personeel dat zich op de daken van de kantoren moet bevinden, een zeer hoog risico bestaat. Geconstateerd werd dat dit personeel in het verleden geen beschermingsmiddelen kregen uitgereikt. Ook als er bij oefeningen veel mensen in de berg aanwezig zouden zijn, en het ventilatiesysteem slechts recirculeert, dan zou er sprake zijn van een potentieel risico voor een grote groep mensen.»

Over deze conclusies is contact geweest met de commandant TWOATAF en commandant JOC. Zie ook de bijlagen 13, 14 en 15 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr 1). Aangezien de gemeten concentraties beneden de MAC-waarden bleven, wordt richting de Navo aangegeven dat er geen gezondheidsrisico's bestaan.

In bijlage 15 wordt aangegeven dat, ondanks het feit dat de MAC-waarden niet worden overschreden «I am of the opinion that a further reduction should be attempted – also in the intrest of labour peace – to the extent this will be financially possible.» Deze boodschap is internationaal wijd verspreid. De volgende maatregelen worden daarom genomen:

* er wordt een onderzoeksgroep in het leven geroepen om de mogelijkheden om de asbestconcentratie terug te brengen in beeld te brengen;

* TNO wordt benaderd om regelmatig luchtmonsters te nemen.

– Een Brits rapport uit 1981 is mij niet bekend.

– Een Brits rapport uit 1983 is mij niet bekend.

– Rapport 2 april 1985 (bijlage 36 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1)) is 28 augustus 1985 aangeboden aan het Ministerie van Defensie.

De conclusie van het rapport:

«Hoewel de concentraties asbestvezels binnen de huidige maximale normen blijven, deze een significante stijging vertonen ten opzichte van de resultaten van het laatste onderzoek dat op 7 november 1983 is gehouden».

Uit de (handgeschreven) aantekening op de aanbiedingsbrief van het rapport blijkt dat een DGW&T-medewerker dit rapport zou bespreken met het JOC. Hiervoor was het rapport al aangeboden aan de Navo-commandant van het JOC (zie hiervoor bijlage 35 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr 1)). Deze werd gevraagd om voor het Joint War HQ Committee te bekijken in hoeverre de aanbevelingen uit het rapport haalbaar zijn en hoeveel deze kosten. Het Joint War HQ Steering Committee zou dan de commandanten van NORTHAG (Northern Army Group) en TWOATAF (Second Allied Tactical Air Force) adviseren. De verdere afhandeling binnen Navo is niet bekend.

– Een Brits rapport uit 1987 is mij niet bekend.

Met betrekking tot de verantwoordelijkheden binnen de Cannerberg verwijs ik u naar het antwoord op vraag 21.

11, 38, 66 en 113

Welke buitenlandse instituten hebben metingen gedaan in de Cannerberg? Waarom kwamen deze buitenlandse instituten voor 1991 wel met aanbevelingen betreffende beschermende maatregelen en de Nederlandse instanties niet?

Kunt u aangeven door welke buitenlandse instituten wanneer, in opdracht van wie en met welke bevindingen onderzoeken zijn gedaan naar de asbestconcentraties in de Cannerberg?

In maart 1977 verrichtten TNO alsmede de Duitse Wehrbereichsverwaltung metingen in de berg. Laatstgenoemd Duitse instituut deed een reeks aanbevelingen. Wat is er met die aanbevelingen gedaan?

Waarom werden beschermende maatregelen van buitenlandse instituten wel aanbevolen, maar niet doorgevoerd?

De volgende buitenlandse instituten hebben in de Cannerberg onderzoek uitgevoerd:

* Royal Air Force Germany, PMO Branch, Groot Brittanië (bijlage 3 en 12)

* RAF institute of Community Medicine, Groot Brittanië (bijlage 36)

* Wehrbereichsverwaltung III, Duitsland (bijlage 26)

Naast deze buitenlandse instanties worden ook in de Nederlandse onderzoeken (bijlagen 21, 24, 61 en 62 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1)) aanbevelingen gedaan betreffende beschermende maatregelen.

Uit het dossier blijkt dat het feit dat de gemeten asbestconcentraties beneden de internationale normen bleven, zwaar gewogen heeft. Indertijd (1976–1977) heeft dit ertoe geleid dat het vrijzwevende asbeststof in de gangen niet als een gezondheidsprobleem werd gezien. Desondanks is er in 1977 vanwege de onrust opdracht gegeven tot nader onderzoek van de mogelijkheden tot verbetering van de situatie.

12

Welke maatregelen zijn er in 1991 ter bescherming van het personeel genomen naar aanleiding van de brief van 20 december 1991 aan de Kamer, in afwachting van de sluiting van de Cannerberg?

Met mijn brief d.d. 3 april 1992 (Kamerstukken 22 300 nr. 72) is de Kamer bericht dat in overleg met de arbeidsinspectie de werkzaamheden in de Cannerberg zouden worden gestaakt, vanwege het feit dat de Navo had besloten de Cannerberg binnen enkele maanden te verlaten. Desondanks zijn de volgende maatregelen getroffen:

– plaatsing absoluutfilters in de AC (Airconditioning)-leidingen naar de kantoren;

– aanschaf van volledig beschermende kleding en maskers voor het onderhoudspersoneel;

– aanschaf van halfgelaatsmaskers voor het overige personeel (in januari 1992 verstrekt);

– aanleg decontaminatie-unit voor het onderhoudspersoneel.

De volgende maatregelen werden gecontinueerd:

– het beperken van het rijden met voertuigen;

– het zo min mogelijk uit/aanzetten van installaties;

– het niet houden van grote oefeningen.

13, 23, 26 en 28

In de brief van de Staatssecretaris van 20 december 1991 wordt gesteld dat «volgens TNO geen verontrustende asbestconcentraties zijn aangetroffen».

Welke normen werden toen gehanteerd? Hoe worden de toen aangetroffen asbestconcentraties volgens de huidige normen gekwalificeerd?

Er wordt aangegeven dat «Defensie steeds rekening heeft gehouden met de van overheidswege gestelde normen voor de blootstelling aan asbest». Waaruit blijkt dat; heeft dat op enigerlei wijze geleid tot maatregelen en zo ja, tot welke maatregelen dan?

Is na te gaan waarom er voor 1991 in de Cannerberg niet regelmatig controles werden gehouden? Er wordt melding gemaakt van het feit dat «veel metingen» beneden de toen geldende waarden bleven. Dat betekent, dat dit niet voor alle metingen gold («soms werden plaatselijk te hoge concentraties gemeten»). «Vaak konden deze worden gerelateerd aan werkzaamheden of activiteiten». Kennelijk niet altijd. Voor welke metingen was dat niet het geval; wat was dan de overschrijding; heeft dat toen niet tot maatregelen geleid; zo neen, is na te gaan waarom niet en is na te gaan waarom niet tot regelmatige controles is geconcludeerd?

Moet uit de gekozen formuleringen in de brief worden afgeleid, dat op dit moment niet duidelijk vast staat waarom naar aanleiding van onderzoeken, buitenlandse aanbevelingen en aanschaf van beschermend materieel desalniettemin geen strikter beleid is gevoerd en voorbijgegaan lijkt te zijn aan een maatregel uit het asbestbesluit? Acht u het zinvol en mogelijk om door middel van een nader onderzoek alsnog na te gaan wat daarvoor de redenen waren? Bent u bereid om een dergelijk onderzoek te doen plaatsvinden?

Ten tijde van het door TNO in 1991 uitgevoerde onderzoek waren de volgende normen voor blootstelling aan asbest van belang:

– Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet 1988 (Stb. 1988, 560). De hierin vastgestelde normen zijn bij ministeriële beschikking vastgesteld (Stcrt. 1988, 245). Het gaat daarbij om zogenaamde «actieniveaus» en «grenswaarden». Bij werkzaamheden waarbij gevaar voor blootstelling van werknemers aan asbest bestaat, moet dit gevaar beoordeeld worden. Blijkt uit deze beoordeling dat de concentratie asbeststof in de lucht lager is dan het actieniveau, dan moeten bepaalde in het Asbestbesluit aangegeven maatregelen worden genomen. Is sprake van blootstelling boven het actieniveau, dan gelden tevens aanvullende voorschriften.

* grenswaarde concentratie asbeststof in de lucht: 1,0 vezel/cm3

* grenswaarde concentratie crocidolietstof in de lucht: 0,2 vezel/cm3

* actieniveau concentratie asbeststof in de lucht: 0,25 vezel/cm3

– Wijziging Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet 1988 (Stb. 1991, 685), waarbij een sloopregeling in het besluit wordt opgenomen. De sloopregeling schrijft o.a. voor dat er een meldingsplicht geldt voor iedere voorgenomen sloop van asbesthoudende constructies, dat de (sloop)werkzaamheden onder toezicht van erkende deskundigen dienen plaats te vinden en dat de (sloop)werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd volgens een tevoren schriftelijk opgesteld werkplan. Tevens wordt de zogenaamde «vrijgavenorm» geïntroduceerd: na reiniging van een ruimte (na de sloopwerkzaamheden) wordt een verplichte meting uitgevoerd, teneinde vast te stellen of de concentratie van asbeststof resp. crocidolietstof in de lucht niet hoger is dan 1/20 van de grenswaarde. Dat wil zeggen:

* vrijgavenorm concentratie asbeststof in de lucht: 0,05 vezel/cm3

* vrijgavenorm concentratie crocidoliet in de lucht: 0,01 vezel/cm3

Met ingang van 1-1-1993 (Stcrt. 1992/242) zijn strengere normen van kracht geworden:

* grenswaarde concentratie asbeststof in de lucht: 0,3 vezel/cm3

* grenswaarde concentratie crocidolietstof in de lucht: 0,1 vezel/cm3

* actieniveau concentratie asbeststof in de lucht: 0,1 vezel/cm3

* vrijgavenorm concentratie asbeststof in de lucht: 0,015 vezels/cm3

* vrijgavenorm concentratie crocidoliet in de lucht: 0,005 vezels/cm3

– Door het Ministerie van VROM worden de volgende twee risicogrenzen gehanteerd (Beleidsstandpunt Asbest in het Milieu, juli 1991):

* maximaal toelaatbaar risiconiveau: 0,1 vezels/cm3

* maximale milieuhygiënische waarde: 0,01 vezels/cm3

* de streefwaarde (verwaarloosbaar risiconiveau): 0,001 vezels/cm3.

Bij het TNO-onderzoek zijn de evengenoemde VROM-normen gehanteerd. Deze VROM-normen zijn sindsdien niet meer veranderd. De in 1991 aangetroffen asbestconcentraties zouden op grond van de huidige normen derhalve hetzelfde worden gekwalificeerd.

De door TNO gehanteerde (VROM-)normen zijn veel strenger dan de tot dan toe gehanteerde MAC-waarden. De metingen in het gangenstelsel, de metingen in de kantoorvertrekken en de metingen in de luchtkanalen tonen desondanks geen overschrijding van de norm aan. Ook volgens de huidige normen zijn de toen gevonden waarden onder de norm. Het BM&E rapport dat een maand later uitkwam, toonde zelfs helemaal geen meetbare concentratie asbestvezels in de lucht aan. Toch werd ook hier persoonlijke bescherming en technische maatregelen geadviseerd, vanwege de potentiële risico's, zoals het aanwezig zijn van zichtbaar asbest.

Van de 22 metingen zijn er drie boven de recente normen van ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het betrof metingen boven de plafonds. Hier komt normaliter alleen technisch onderhoudspersoneel. Dit werd voorzien van volledige bescherming.

In die zin was de conclusie van de toenmalige Staatssecretaris, «geen verontrustende asbestconcentraties», bedoeld.

Dit staat los van de potentiële bedreigingen waar het rapport gewag van maakt, zoals asbeststof in de ventilatiekanalen en zichtbaar asbest(stof). Dit laatste is niet conform de ARBO-regelgeving en noopte tot versnelde sluiting van de Cannerberg.

De genomen maatregelen:

In 1971 is, bij het spuiten van asbest, de vraag opgekomen of dit niet gevaarlijk kon zijn. Defensie heeft daarop een onderzoek gevraagd van de Arbeidsinspectie (bijlage 1 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr 1)). Hieruit bleek dat de medewerkers van het bedrijf dat de asbest aanbracht, blootstonden aan hoge asbestconcentraties. Hierop heeft Defensie het aanbrengen van asbest gestaakt en aangedrongen op een vervolgonderzoek naar het voorkomen van asbest in de binnenlucht in de Cannerberg (bijlage 2). Voor zover bekend heeft de Arbeidsinspectie niet gereageerd.

In 1976 wordt dit verzoek aan de Arbeidsinspectie nog eens herhaald. De Arbeidsinspectie vraagt om nadere documentatie (bijlage 6). De Bedrijfsgeneeskundige dienst wordt verzocht om mee te doen met een eventueel onderzoek van de Arbeidsinspectie (bijlage 7).

In bijlage 5 wordt besproken wat er aan de asbest gedaan kan worden. Ook komt voorlichting aan het personeel ter sprake.

Op 13 september 1976 brengt de Arbeidsinspectie een werkbezoek aan het JOC (bijlage 9). Geconcludeerd werd dat het asbestgevaar gekwantificeerd zou moeten worden. Bij de Centrale Directie van de Arbeidsinspectie zou worden aangedrongen op een onderzoek. Dit TNO-onderzoek kwam er op 21-9-'76 en 27-10-'76.

Op 29 september 1976 (bijlage 10) verbiedt de Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen het gebruik van asbest in het onroerend goed van Defensie, tenzij er geen vervangend middel gevonden kan worden. Toepassen van blauw asbest wordt totaal verboden binnen het onroerend goed van Defensie.

De conclusie van het TNO-onderzoek wordt per brief van 13 januari 1977 aan de Navo en de relevante bondgenoten bekendgesteld, vergezeld van de conclusie dat er geen gevaar voor de gezondheid van de medewerkers te duchten zou zijn, want de waarden blijven ver onder de MAC-waarde.

Op 14 tot 25 februari 1977 wordt, vanwege mogelijke onrust onder het personeel, begonnen met het verwijderen van grote plukken asbest en het schoonzuigen van delen van de berg door een gespecialiseerd bedrijf.

Op 1 maart 1977 worden metingen verricht met het doel om te bekijken of de voorafgaande schoonmaakwerkzaamheden tot gevolg hadden dat er asbest in de lucht kwam. Dit bleek niet het geval.

Het DGW&T-personeel is op 15 april 1977 voorgelicht over gevaren van asbest. Bij de gemeten concentraties zou het niet gevaarlijk zijn om in de Cannerberg te werken.

In mei 1977 vraagt de Commandant JOC om beschermende kleding en maskers voor technisch onderhoudspersoneel. In juni zijn maskers aanwezig. In juli wordt aan Navo schriftelijk bevestigd dat deze gekocht zijn. Wat er met de pakken is gebeurd, is niet bekend.

Op 5 oktober 1977 laat de Inspectie Geneeskundige Dienst van de Koninklijke Landmacht TNO luchtmonsters nemen om te bekijken wat het lange-termijneffect van de schoonmaakactie is geweest en of een «closed door-situatie» verhoogde concentraties asbest met zich meebrengt. De gevonden concentraties liggen ruim onder de MAC-waarde en zijn lager dan in september 1976 en vergelijkbaar met oktober 1976 (closed door en verhoogde activiteit) en de meting na het schoonmaken.

In april 1978 wordt TNO gevraagd of er een apparaat is dat de asbestconcentratie onmiddelijk kan meten. Zo'n apparaat bestaat niet.

In mei 1978 wordt aan de Commandant JOC aangekondigd dat het asbeststof in het JOC in een twee-jarenplan zal worden geneutraliseerd of verwijderd, deels op kosten van Defensie.

In december 1978 wordt door Defensie aan Staf JOC aangegeven dat alle nog niet in aluminium gevatte asbestbespoten leidingen alsnog in aluminium zullen worden gevat. In april 1979 zijn de pijpen ommanteld en zijn de schoonmaakwerkzaamheden beëindigd.

Op 21 augustus 1979 verricht TNO metingen om de schoonmaakwerkzaamheden te controleren. Er is geen significante afwijking van de metingen van een jaar daarvoor. Gevonden waarden blijven ruim onder de MAC-waarde.

Naar aanleiding van een Brits onderzoek gaat de kwestie weer spelen in 1985. De Commandant JOC stuurt het Britse rapport naar DGW&T en vraagt om advies inzake de aanbevelingen en de kosten ervan. Dit heeft niet geleid tot verdere maatregelen.

In 1991 wordt de zaak weer opgepakt, omdat is geconstateerd dat bij het starten van de airconditioningsinstallatie er stof de vertrekken ingeblazen wordt. Gevreesd wordt voor asbesthoudend stof. Dus wordt TNO door DGW&T in samenspraak met de Bedrijfsgezondheidsdienst opgedragen onderzoek te doen.

De gevonden waarden zijn lager dan ooit, maar TNO hanteert nu een (concept)binnenluchtkwaliteitsnorm die veel strenger is dan de grenswaarde. De meeste metingen voldoen aan de strengere norm, doch de metingen tijdens activiteiten op plafonds niet. TNO adviseert beschermingsmaatregelen voor het personeel dat technische werkzaamheden moet uitvoeren. Deze worden nog in 1991 genomen. TNO constateert verder zichtbaar asbest en asbeststof in de luchtkanalen. Technisch zijn deze problemen moeilijk oplosbaar en TNO adviseert daarom de berg binnen 1 tot 2 jaar te sluiten (4 december 1991).

Op 14 november 1991 (het concept TNO-rapport is dan inmiddels bekend) wordt een concept-plan van aanpak aangeboden aan de Arbeidsinspectie. Dit plan van aanpak bevat tijdelijke (snel door te voeren) maatregelen en definitieve maatregelen (minstens een jaar nodig voor implementatie). De Arbeidsinspectie toont zich verontrust over de duur van de implementatie van de definitieve maatregelen en wil graag een onderbouwde urgentiebepaling ervan. Hiertoe wordt door het externe bureau BM&E een onderzoek uitgevoerd naar de binnenluchtkwaliteit. Het onderzoek richt zich voornamelijk, doch niet uitsluitend, op de kantoren van het JOC. Dit onderzoek is op 9 december 1991 afgerond. Er kunnen geen asbestvezels meer worden aangetoond in de binnenlucht. Toch bestaan er potentiële risico's omdat er nog zichtbaar asbest op de wanden aanwezig is en de airconditioningskanalen asbesthoudend zijn.

In november 1991 krijgt het onderhoudspersoneel de beschikking over pakken en maskers. Er worden 450 maskers aangeschaft voor het overige personeel. Er vindt overleg met de Arbeidsinspectie plaats. Er wordt een decontaminatie-unit ingericht.

Op 16 december 1991 dringt het Ministerie van Defensie er bij de Navo op aan dat het JOC binnen enkele maanden zou worden gesloten in plaats van binnen enkele jaren.

In februari 1992 worden absoluutfilters geplaatst om te voorkomen dat de veilige kantoorruimten besmet kunnen worden vanuit de airconditioning. Ook wordt TNO ingeschakeld om alle ruimten in de Cannerberg te onderzoeken op zichtbaar asbest (afgerond 14 februari 1992). De voorbereiding van een omvangrijke schoonmaakoperatie gaat door.

In maart 1992 bericht de Navo het Ministerie van Defensie dat de Navo de Cannerberg nog in 1992 zal verlaten.

Op 24 juni 1992 zijn de laatste controlemetingen naar asbest in de binnenlucht van het JOC gedaan. Wederom werden er geen meetbare concentraties asbest aangetroffen.

De Cannerberg wordt op 4 september 1992 officieel buiten gebruik gesteld.

Gezien het bovenstaande acht ik voldoende bekend wat er in de Cannerberg is gebeurd. Een nader onderzoek acht ik daarom niet zinvol.

14

Wat waren precies de aanbevelingen van TNO in 1991? Hoe luidde het advies van de Arbeidsinspectie in 1991?

In bijlage 61 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1) vindt u het TNO-rapport 1991.

De volgende aanbevelingen werden gedaan:

– verwijderen van de (asbest-)bronnen;

– inkapselen van de (asbest-)bronnen;

– compartimenteren van de besmette ruimten.

Van bovenstaande maatregelen werd gemeld dat deze technisch moeilijk en wellicht onmogelijk waren uit te voeren. In dat geval zou het gebruik van de Cannerberg op korte termijn gestaakt moeten worden. Gedacht werd aan een termijn van één tot twee jaar. In deze periode zouden de werknemers tijdens werkzaamheden op de plafonds adembeschermende middelen moeten dragen. Tevens werd aanbevolen dat tijdens stofverwekkende werkzaamheden de betreffende ruimtes niet door andere werknemers zouden worden betreden.

Zoals bekend is de Cannerberg binnen een jaar gesloten.

Uit bijlage 70 blijkt dat de Arbeidsinspectie voor personen die zich enkel en alleen in het gangenstelsel bevinden op weg naar hun werkplek en geen werkzaamheden verrichten een halfgelaatsmasker voorzien van een P3-filter beschouwd wordt als een adequaat ademhalingsbeschermingsmiddel. Indien de situatie niet door calamiteiten verstoord is, is het dragen van een wegwerpoverall niet noodzakelijk. Er zijn 450 van zulke maskers en filters aangeschaft, doch deze zijn nauwelijks gebruikt. Voor personeel dat in technische ruimten werkzaamheden moest uitvoeren zijn volgelaatsmaskers met aanjager en wegwerp-overalls aangeschaft en is hierover voorlichting gegeven. Van bedoelde maskers en pakken is sindsdien steeds gebruik gemaakt.

In bijlage 50 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1) vindt u de conclusie van de Arbeidsinspectie. Zij acht de situatie in de Cannerberg er een met een «verhoogd risico». De Arbeidsinspectie vraagt om in overleg met haar maatregelen te treffen om de blootstelling aan asbest te beëindigen.

Zowel de maatregelen als het overleg met de Arbeidsinspectie (bijlage 73) zijn toen geïnitieerd.

15 en 35

In de brief van 23 april 1997 wordt gesteld dat «er momenten zijn geweest dat Defensie zorgvuldiger had kunnen handelen». Welke momenten zijn dit precies geweest en op welke wijze had Defensie zorgvuldiger moeten handelen?

Moet uit de formulering dat «in het algemeen maatregelen zijn genomen die pasten bij de toen bestaande inzichten» worden afgeleid, dat er in het verleden geen sprake zou zijn geweest van een nalatige en verwijtbare opstelling van Defensie?

Dezelfde vraag geldt ten aanzien van de laatste zin van de brief.

Na het Duitse rapport van 1977 was duidelijk dat bij onderhoudswerkzaamheden verhoogde concentraties asbest konden voorkomen. Het personeel dat deze werkzaamheden uitvoerde had achteraf bezien (structureel) moeten worden voorgelicht en voorzien moeten worden van adequate persoonlijke beschermingsmiddelen. Het personeel van de PTT dat onderhoudswerkzaamheden verrichtte aan de verbindingsapparatuur en onderhoudspersoneel dat afkomstig was van andere (niet in asbestbe- of verwerking gespecialiseerde) bedrijven, is niet gewezen op de risico's van blootstelling aan asbest en beschermende maatregelen zijn ook voor hen niet getroffen of geëffectueerd. Van het personeel van de gespecialiseerde bedrijven die asbest aanbrachten of verwijderden, mocht worden aangenomen dat het op de hoogte was van de gevaren en dat door de eigen werkgever daartegen beschermende maatregelen waren getroffen.

In 1977 werd het Asbestbesluit gepubliceerd; daarin werd aangegeven dat het streven erop gericht moest zijn een zo laag mogelijke concentratie van asbeststof in de lucht te bewerkstelligen. Na saneringswerkzaamheden tussen 1977 en 1979 hadden ter controle daarvan ook na 1979 systematisch metingen kunnen worden verricht danwel verdere maatregelen ter verbetering kunnen worden doorgevoerd.

Toen na het TNO-rapport van 1991 ook voor niet-onderhoudspersoneel beschermende maatregelen werden aanbevolen tijdens het verblijf in de gangen, was de betrokken Navo-commandant verantwoordelijk voor het treffen van beschermende maatregelen en de handhaving daarvan (zie ook het antwoord op vraag 4).

Daar waar adviezen van Defensie gericht op maatregelen door Navo-commandanten niet werden overgenomen had Defensie meer druk op Navo kunnen uitoefenen, gericht op het toch doorvoeren van de adviezen van Defensie.

Gelet op het bovenstaande moet worden geconstateerd dat Defensie niet altijd adequaat heeft gehandeld en dat dit handelen in dit opzicht als nalatig en verwijtbaar kan worden beschouwd.

16 en 29

Zijn er pogingen van het personeel geweest om eerder met deze zaak naar buiten te komen? Zo ja, hoe is de reactie van Defensie op dat moment geweest? Heeft Defensie getracht om het naar buiten treden van het personeel tegen te houden zoals gesuggereerd is in diverse kranten-artikelen? (Bijv. Haagse Courant 25 april 1997).

Zijn de berichten in de pers juist, dat betrokken militairen in het verleden aandacht hebben gevraagd voor deze problematiek en op de gevaren en risico's hebben gewezen en dat hen te verstaan is gegeven hierover te zwijgen, dan wel zijn overgeplaatst?

Mij is daarvan niets bekend.

17, 54 en 111

Welke afspraken heeft de Staatssecretaris van Defensie in 1991 en 1992 gemaakt met de personeelsbonden over o.a. medische registratie, onderzoek (op vrijwillige basis) en verdere follow-up na sluiting van de Cannerberg.

Is de door minister Ter Beek toegezegde registratie in medische dossiers van allen die werkten in het JOC Cannerberg volledig uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?

Kenden alle werkenden in het JOC-Cannerberg een zogenoemde asbestverklaring in hun medisch dossier? Welke betekenis heeft deze verklaring?

Afgesproken is dat van alle Nederlandse militairen die in de Cannerberg op dat moment werkzaam waren (of daarna nog zouden zijn) een aantekening zou worden gemaakt in het medisch dossier. Voor de militairen van de Koninklijke luchtmacht die in 1991 of daarna in de Cannerberg hebben gewerkt, is een verklaring opgemaakt in de vorm van het zogeheten Proces Verbaal van Ongeval. Een afschrift daarvan is verstrekt aan betrokkenen en een exemplaar is opgeslagen in het medisch dossier. Deze verklaring kan gezien worden als een aantekening van tewerkstelling in de Cannerberg met de mogelijkheid van blootstelling aan asbest. Voor de miltairen behorend tot de Koninklijke landmacht is op verzoek van betrokkenen een verklaring opgemaakt en opgenomen in het medisch dossier. Ik merk daarbij op dat deze verklaringen niet leiden tot een andere uitgangpositie dan degenen hebben die ook in de Cannerberg werkten en waarvan geen verklaring is opgesteld. Mochten er zich asbestgerelateerde aandoeningen voordoen dan kan de plaats van tewerkstelling in de personeelsdossiers worden nagegaan en zal aansprakelijkheid worden erkend.

Verder is in het overleg met de bonden gesproken over medisch onderzoek van degenen die in de Cannerberg werkzaam waren of werkzaam geweest waren. Uitgelegd is dat nooit met zekerheid kan worden vastgesteld of er asbestvezels in de longen aanwezig zijn danwel of er absoluut geen longaandoening aanwezig is als er bij medisch onderzoek niets gevonden wordt. Daarbij komt dat het hier soms gaat om zeer belastende onderzoeken die ook nog eens weinig tot geen therapeutische consequenties hebben. Daarom is afgesproken dat militairen en burgers die daaraan toch zelf behoefte hebben zich op vrijwillige basis op kosten van Defensie kunnen laten onderzoeken.

18, 19 en 88

Waarom zijn de bestanden van personeel dat in de Cannerberg heeft gewerkt niet te achterhalen? Bestaat er geen overzicht van de personeelsbestanden, behalve in de genoemde duizenden dozen? Zijn hier indertijd afspraken over gemaakt met de bonden?

Hoeveel dienstplichtig personeel heeft in de Cannerberg gewerkt? Zijn in ieder geval deze personeelsbestanden niet gemakkelijk te achterhalen, gezien het registratie-systeem van dienstplichtigen?

Zal dienstplichtig personeel op dezelfde wijze worden behandeld als beroepspersoneel bij het indienen van claims?

Is er een lijst van personen die ooit, althans in elk geval sinds 1967, in de Cannerberg hebben gewerkt? Zo nee, bent u bereid een dergelijke lijst samen te stellen? Bent u bereid die lijst openbaar te maken?

De duizenden dozen waarvan in de vraagstelling sprake is, bestrijken het hele defensieterrein en kunnen dus ook archiefmateriaal bevatten dat mogelijk (mede) betrekking heeft op de Cannerberg. Van personeelsleden worden personeelsdossiers bewaard en is sprake van geautomatiseerde registratie. Probleem daarbij is dat plaatsing in de Cannerberg in de meeste gevallen handmatig moet worden herleid met als ingangscriterium de naam en het registratienummer. Dit is met name het geval voor het personeel dat nu niet meer in actieve dienst is. Slechts een aantal personeelsbestanden, dat in de latere jaren geautomatiseerd is opgeslagen, is toegankelijk middels een code voor het onderdeel van tewerkstelling. Het is dan ook niet mogelijk een volledige lijst samen te stellen van alle personen die ooit in de Cannerberg hebben gewerkt. Wel zijn er enkele lijsten bekend die een beperkte periode bestrijken. Zo is er een lijst van luchtmachtpersoneel dat tot 1983 in het JOC heeft gewerkt en een lijst van luchtmachtpersoneel waarvan na 1991 een aantekening is gemaakt in het medisch dossier. Ook is er een lijst van personeel van DGWT dat vanaf 1985 tot de datum van sluiting in de Cannerberg heeft gewerkt. Voor het personeel dat nog in actieve dienst is kan (bij de KL vanaf 1978) nog nagegaan worden wie in de Cannerberg heeft gewerkt of bij een onderdeel geplaatst is geweest van waaruit mensen in de Cannerberg werkten. Lijsten met namen van personen kunnen omwille van het respect voor de privacy van betrokkenen niet openbaar gemaakt worden.

Ook van dienstplichtigen is (indien naam en registratienummer bekend zijn) terug te vinden of zij gedurende hun dienstplicht geplaatst waren in de Cannerberg. Bij het indienen van schadeclaims zal voor dienstplichtig personeel op dezelfde wijze worden gehandeld als voor beroepspersoneel.

Met de bonden zijn indertijd geen afspraken gemaakt over het achterhalen van alle personeelsleden die ooit in de Cannerberg hebben gewerkt. Zoals ik in antwoord op de vragen van de heer R.J.L.Poppe (Aanhangsel van de Handelingen II 1996/97, nr. 1079) reeds heb aangegeven hebben vele duizenden militairen gedurende korte tijd in de Cannerberg deelgenomen aan oefeningen. Het is onmogelijk deze militairen via de beschikbare registratiesystemen te achterhalen.

Over de kwestie van de registratie is onlangs door de Directeur-Generaal Personeel met de bonden gesproken. Daarbij is aangegeven dat ook al zou thans een poging worden gedaan al het militair en burgerpersoneel dat ooit in de Cannerberg heeft gewerkt via de registratiesystemen te achterhalen, geen zekerheid bestaat dat de registratie sluitend is. Afgesproken is dat deze kwestie over enige maanden opnieuw in discussie zal komen doch van de zijde van Defensie is toegezegd dat het al dan niet sluitend zijn van welke vorm van registratie dan ook, geen reden voor Defensie zal zijn zich aan haar verantwoordelijkheid en eventuele aansprakelijkheid te onttrekken. Met andere woorden: voor een personeelslid dat niet als zodanig staat geregistreerd maar een typisch aan asbest gerelateerde ziekte krijgt en aannemelijk kan maken dat dit verband houdt met het verblijf in de Cannerberg zal door Defensie aansprakelijkheid worden aanvaard.

Het heeft overigens mijn voorkeur thans geen definitieve stappen te onder nemen m.b.t. de registratie, doch deze kwestie op te brengen bij de bespreking over het regeringsstandpunt naar aanleiding van het advies van professor De Ruiter.

19

Hoeveel dienstplichtig personeel heeft in de Cannerberg gewerkt? Zijn in ieder geval deze personeelsbestanden niet gemakkelijk te achterhalen, gezien het registratie-systeem van dienstplichtigen?

Zal dienstplichtig personeel op dezelfde wijze worden behandeld als beroepspersoneel bij het indienen van claims?

Zie het antwoord op vraag 18.

20

Hoe zal worden omgegaan met nu reeds ingediende claims van mensen die op dit moment gezond zijn? Wat is de juridische status van deze claims?

De nu reeds ingediende claims van personeelsleden die op dit moment gezond zijn worden afgedaan in die zin dat niet tot schadevergoeding wordt overgegaan aangezien er geen sprake is van schade. Defensie zal zich ter zake van deze claims wel op het standpunt stellen dat door het indienen van de claim de verjaringstermijn van 30 jaar wordt gestuit indien deze termijn nog niet is voltooid. In gevallen waarbij Defensie in het verleden een andersluidend standpunt heeft ingenomen zal hierop nu worden teruggekomen.

De claims zullen worden geregistreerd bij het betreffende krijgsmachtdeel waar betrokkene werkzaam is (geweest). Zie ook het antwoord op vraag 3.

21, 28, 42 en 116

Welke instantie was binnen de Defensie-organisatie verantwoordelijk voor de naleving van het Asbest-besluit uit 1978, waarin staat dat voor bewerking en verwijdering van blauw asbest ontheffing van de Arbeidsinspectie nodig is? Hoe is met deze richtlijn omgegaan?

Moet uit de gekozen formuleringen in de brief worden afgeleid, dat op dit moment niet duidelijk vast staat waarom naar aanleiding van onderzoeken, buitenlandse aanbevelingen en aanschaf van beschermend materieel desalniettemin geen strikter beleid is gevoerd en voorbijgegaan lijkt te zijn aan een maatregel uit het asbestbesluit? Acht u het zinvol en mogelijk om door middel van een nader onderzoek alsnog na te gaan wat daarvoor de redenen waren? Bent u bereid om een dergelijk onderzoek te doen plaatsvinden?

Wie draagt de verantwoordelijkheid voor het voorbijgaan voor 1991 aan het asbestbesluit van 1978 waar het gaat om een ontheffing vragen aan de arbeidsinspectie als bewerking van produkten met blauwe asbest aan de orde was?

Hoe kon het gebeuren dat voor 1991 voorbijgegaan werd aan de bepaling uit het Asbestbesluit 1978 dat ontheffing nodig is voor het bewerken van blauwe asbesthoudend materiaal?

De verantwoordelijkheid voor het aanvragen van een ontheffing voor de bewerking en verwijdering voor blauw asbest ligt bij het bedrijf dat de werkzaamheden uitvoert. Defensie heeft hier toentertijd aannemers voor ingehuurd.

22 en 53

Welke afspraken zijn gemaakt met de gemeente Maastricht over schoonmaak van de Cannerberg? In antwoord op vragen van M. Vos wordt gesteld dat nog onderzoek gaande is naar mogelijke sanering. Wanneer wordt dit onderzoek afgerond? Wat is precies de onderzoeks-opdracht?

Kunt u aangeven wanneer het gerichte onderzoek naar de totale milieuproblematiek van de Cannerberg (zie antwoord 3 op kamervraag 1100 van vergaderjaar 1996–1997) waar al in 1995 sprake van is, zal zijn afgerond?

In nauw overleg met o.a. de gemeente Maastricht wordt momenteel onderzoek uitgevoerd naar de milieuproblematiek in de Cannerberg. De onderzoekingen bestaan uit een historisch onderzoek, een grondwateronderzoek, een proefscheiding van afvalstortlokaties, onderzoek naar olieverontreiniging en de asbestproblematiek. Zodra deze lopende onderzoeken zijn afgerond (naar verwachting eind 1997) zullen de resultaten met het bevoegd gezag worden besproken. Indien het op basis van de gegevens noodzakelijk is tot sanering over te gaan, zal deze uiteraard in opdracht van het ministerie van Defensie worden uitgevoerd.

23

Er wordt aangegeven dat «Defensie steeds rekening heeft gehouden met de van overheidswege gestelde normen voor de blootstelling aan asbest». Waaruit blijkt dat; heeft dat op enigerlei wijze geleid tot maatregelen en zo ja, tot welke maatregelen dan?

Zie beantwoording vraag 13.

241 , 36, 37, 98, 104 en 126

Waarom is «het volledig uitbannen van asbest op korte termijn binnen de defensie-organisatie niet haalbaar» en wat zijn de consequenties daarvan voor de mogelijke blootstelling van personeel aan asbest? Is er absolute zekerheid over de plaatsen waar van aanwezigheid van asbest sprake is en op welke wijze wordt blootstelling voorkomen?

In de brief staat: «de plaatsen waar de gevaarlijkste vormen van asbest aanwezig zijn, worden het eerst aangepakt». Kunt u een overzicht van deze gevaarlijkste plaatsen aan de Kamer doen toekomen en de volgorde van aanpak?

Bent U bereid om de inventarisatie van alle locaties binnen Defensie waar de asbestproblematiek speelt, die op 18 mei 1992 gedeeltelijk bekend is gemaakt, volledig openbaar te maken, zoals de VBM gevraagd heeft?

Is het juist dat er asbest is gebruikt in gebouwen en materieel van Defensie, zoals tanks, pantservoertuigen, marineschepen?

Kunt u per onderdeel verduidelijken waar precies asbest is gebruikt?

Bent u bereid een inventarisatie te maken van alle gebouwen en materieel van Defensie waarin in het verleden asbest is verwerkt respectievelijk nu nog asbest zit? Bent u bereid een plan van aanpak te maken ter verwijdering van deze asbest?

In welke andere werksituaties en op welke andere Defensie-onderdelen is sprake (geweest) van asbestgevaar voor werknemers?

Het sedert 1990 geformuleerde beleid m.b.t. asbest in gebouwen gaat uit van een driedeling:

a. asbest of asbesthoudende materialen in losse vezelstructuur die na een technisch onderzoek als gezondheidsbedreigend voor de gebruiker worden gekarakteriseerd, dienen zo spoedig mogelijk te worden verwijderd;

b. asbest of asbesthoudende materialen, die deugdelijk zijn geïmmobiliseerd door middel van speciale coatings of geconserveerd als gesloten plaat of anderszins, en volgens technisch onderzoek niet of vrijwel niet als gezondheidsbedreigend voor de gebruiker worden gekenmerkt, moeten in de groot-onderhoudscyclus (eens in de 8–15 jaar) verwijderd of vervangen worden door asbestvrije produkten.

c. voor alle asbest of asbesthoudende produkten, die deugdelijk opgesloten zijn en zeer moeilijk toegankelijk en geen enkele directe bedreiging voor de gezondheid van de gebruiker met zich meebrengen, is de noodzaak tot verwijdering niet aanwezig tenzij tot algehele amotie van de inrichting wordt overgegaan.

Dit beleid spoort met de huidige regelgeving.

Het op korte termijn volledig uitbannen van alle asbest zou, bij de categorieën b. en c. tot hoge en onnodige kosten leiden, aangezien dat asbest de gezondheid van gebruikers niet bedreigt. Absolute zekerheid over alle plaatsen waar asbest voorkomt is alleen te verkrijgen wanneer ook destructief onderzoek (slopen van delen van gebouwen) wordt gebruikt voor de opgesloten en moeilijk bereikbare plaatsen (categorie c); deze asbest vormt per definitie echter geen gevaar voor gebruikers.

Het meest recente overzicht m.b.t. het voorkomen van asbest in gebouwen dateert van 1996; de prioritering is in het overzicht aangegeven. Conform het hierboven vermelde beleid wordt momenteel gefaseerd asbest uit gebouwen verwijderd.

Defensiegebouwen onderscheiden zich voor wat betreft het gebruik van asbest overigens niet van de overige gebouwen in Nederland.

Roerend goed

In aanvulling op de verstrekte documentatie over onroerend goed vindt een uitgebreid dossier-onderzoek plaats naar stukken met betrekking tot het voorkomen/gebruik van asbest in Defensie materieel, met name in relatie tot de woon-, leef- en werksituaties binnen Defensie. Gezien het uitgebreide karakter van dit onderzoek zal dit nog enige maanden in beslag nemen. Ik zal tezijnertijd de kamer informeren over de resultaten.

Zeker is echter dat asbesthoudende materialen zijn gebruikt voor o.a. isolatie van leidingen aan boord van schepen, voor isolatie van stoomketels, in remvoeringen van voertuigen en in enkele onderdelen van zware voertuigen.

25 en 26

Naar aanleiding van de mededeling dat «wanneer bij metingen te hoge asbestconcentraties werden geconstateerd, maatregelen werden getroffen» luidt de vraag of een overzicht kan worden gegeven van de momenten en plaatsen van te hoge concentraties en de genomen maatregelen, waarbij bovendien de vraag is of die maatregelen ook daadwerkelijk werden geëffectueerd?

Is na te gaan waarom er voor 1991 in de Cannerberg niet regelmatig controles werden gehouden? Er wordt melding gemaakt van het feit dat «veel metingen» beneden de toen geldende waarden bleven. Dat betekent, dat dit niet voor alle metingen gold («soms werden plaatselijk te hoge concentraties gemeten»). «Vaak konden deze worden gerelateerd aan werkzaamheden of activiteiten». Kennelijk niet altijd. Voor welke metingen was dat niet het geval; wat was dan de overschrijding; heeft dat toen niet tot maatregelen geleid; zo neen, is na te gaan waarom niet en is na te gaan waarom niet tot regelmatige controles is geconcludeerd?

In het Duitse onderzoek uit 1977 worden op twee meetpunten veel te hoge asbestconcentraties in de lucht aangetroffen. De metingen werden verricht bij werkzaamheden aan een niet ommantelde met asbest bespoten leiding.

De meting gaf 0,36 mg/M3 (MAC blauwe asbest= 0,2 vezels per cc lucht = 0,01 mg/M3) en 9,8 mg/M3.(MAC overige asbest = 2 vezels per cc lucht = 0,1 mg/M3). De gemeten waarden zijn duidelijk te hoog.

Hierop zijn stofmaskers aangeschaft (met een ontoereikend filter voor asbest).

De leidingen zijn verder ommanteld. Er zijn plannen ontwikkeld voor een omvangrijke asbestverwijderingsoperatie.

In het TNO-rapport van november 1991 worden op drie locaties in de Cannerberg hogere concentraties asbestvezels geconstateerd dan de ontwerp-binnenluchtkwaliteitsdoelstelling van het Ministerie van VROM. De gevonden waarden blijven echter ruim onder de grenswaarden van het Asbestbesluit Arbeidsomstandigheden. Toch zijn, op grond van die bevindingen, maatregelen genomen.

Bovengenoemde drie metingen zijn uitgevoerd bij het verrichten van technische werkzaamheden op de plafonds. De volgende waarden werden gevonden:

0,014 vezels/cm3

0,118 vezels/cm3

0,033 vezels/cm3 (via electronenmicroscopisch onderzoek: > 0,1 vezels/cm3, waarvan 65 –90% asbestvezels)

Een overzicht van de normen en de maatregelen zijn te vinden bij de beantwoording van vraag 13.

26

Is na te gaan waarom er voor 1991 in de Cannerberg niet regelmatig controles werden gehouden? Er wordt melding gemaakt van het feit dat «veel metingen» beneden de toen geldende waarden bleven. Dat betekent, dat dit niet voor alle metingen gold («soms werden plaatselijk te hoge concentraties gemeten»). «Vaak konden deze worden gerelateerd aan werkzaamheden of activiteiten». Kennelijk niet altijd. Voor welke metingen was dat niet het geval; wat was dan de overschrijding; heeft dat toen niet tot maatregelen geleid; zo neen, is na te gaan waarom niet en is na te gaan waarom niet tot regelmatige controles is geconcludeerd?

Zie beantwoording vraag 25.

27 en 110

Kan in het algemeen worden aangegeven in welke gremia en op welke niveaus binnen de defensieorganisatie de problematiek van het asbest door de jaren heen een onderwerp van aandacht was?

Wie was er op het Ministerie van Defensie, op welk niveau door de jaren heen – en in het bijzonder eind jaren 80 – op de hoogte van het asbestgevaar in de Cannerberg?

Onderstaand de functionarissen die op enig moment als geadresseerde of afschriftnemer staan vermeld bij (interne) correspondentie inzake de Cannerberg. Het jaartal geeft aan het tijdstip dat de betreffende functionaris voor het eerst als geadresseerde of afschriftnemer wordt vermeld.

1971 Directoraat (nu: Dienst) Gebouwen, Werken en Terreinen

1976 Inspecteur Militaire Geneeskundige Dienst KL

1976 Voorzitter Materieelraad (Directeur-Generaal Materieel)

1976 Directeur Juridische Zaken

1976 Chef Luchtmachtstaf

1976 Secretaris-Generaal

1976 Chef Defensiestaf

1977 Directeur Militair Geneeskundige Dienst

1991 Luchtmachtstaf Grond/Bedrijfsveiligheid

1991 Staatssecretaris

1991 Directie Voorlichting

1991 Directeur-Generaal Personeel

1991 Directeur Militair Geneeskundig Beleid

1991 Directeur Algemene Beleidszaken

1991 Commandant Commando Verbindingen KL

1992 Minister

1992 Directeur-Generaal Economie en Financiën

1992 Coördinator Arbeidsomstandighedenbeleid

28

Moet uit de gekozen formuleringen in de brief worden afgeleid, dat op dit moment niet duidelijk vast staat waarom naar aanleiding van onderzoeken, buitenlandse aanbevelingen en aanschaf van beschermend materieel desalniettemin geen strikter beleid is gevoerd en voorbijgegaan lijkt te zijn aan een maatregel uit het asbestbesluit? Acht u het zinvol en mogelijk om door middel van een nader onderzoek alsnog na te gaan wat daarvoor de redenen waren? Bent u bereid om een dergelijk onderzoek te doen plaatsvinden?

Na de brief van 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1) is nader onderzoek naar wat er in het verleden is gebeurd of nagelaten doorgegaan. Inmiddels is een nauwkeuriger beeld gekregen van de geschiedenis van de Cannerberg sinds 1971. De antwoorden op deze kamervragen zijn hiervan de weerslag. Het archiefonderzoek wordt voortgezet. Mocht daaruit nog relevante informatie komen, dan zal ik u daarover zo spoedig mogelijk informeren.

M.b.t. maatregelen: zie antwoord op vraag 13.

M.b.t. het voorbijgaan aan het asbestbesluit: zie antwoord op vraag 21.

29

Zijn de berichten in de pers juist, dat betrokken militairen in het verleden aandacht hebben gevraagd voor deze problematiek en op de gevaren en risico's hebben gewezen en dat hen te verstaan is gegeven hierover te zwijgen, dan wel zijn overgeplaatst?

Zie antwoord vraag 16.

30, 52, 71, 79, 80, 117

Na het TNO-onderzoek van 1991 werd op basis van strengere normen geadviseerd tot bescherming van personeel onder bepaalde omstandigheden. Waarom is wel geadviseerd en niet verplicht gesteld? Is bij de NAVO-commandant op verplichtstelling aangedrongen? In hoeverre was het mogelijk geweest, gezien de in de brief gememoreerde verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten voor infrastructuur en arbeidsomstandigheden, om de noodzakelijke verplichtingen tot bescherming van het personeel voor te schrijven met voorbijgaan van de NAVO-commandant?

Hoe rijmt u het standpunt van de toenmalige minister van Defensie in een brief van 25 november 1991 aan de ACOM: «Het betreft hier een commandocentrale van de NAVO, waarover ik geen rechtstreekse zeggenschap heb» met de opmerking in uw brief dat de Nederlandse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de infrastructuur en de voorzieningen in verband met arbeidsomstandigheden?

Kunt u specificeren wanneer welke beschermingsmiddelen zijn aangeschaft? Wanneer zijn welke beschermingsmiddelen precies voorgeschreven voor het burger- en militair personeel? Kunt u vervolgens specificeren welke beschermingsmiddelen wanneer precies zijn gebruikt?

Tot wiens verantwoordelijkheid behoorde de bescherming van het burger- en militair personeel? Welke rol speelt in deze de NAVO, het ministerie van Defensie en de Arbeidsinspectie?

In uw brief van 23 april 1997 zegt u dat Nederland verantwoordelijk was voor de infrastructuur en de voorzieningen in verband met arbeidsomstandigheden. Waarom heeft Defensie er dan niet op toegezien dat de NAVO-commandant alle aanbevolen beschermende maatregelen ook daadwerkelijk verplicht stelde, en dat die aanbevelingen ook daadwerkelijk werden uitgevoerd?

In diezelfde brief zegt u dat om te voorkomen dat er «uiteenlopende regels» zouden gaan gelden voor NAVO-personeel u ervan heeft afgezien Nederlandse militairen onder NAVO-commando te verplichten halfgelaatsmaskers te dragen. Kunt u nader motiveren hoe dat belang (geen uiteenlopende regels) zich verhoudt tot het risico waaraan u vervolgens mensen in de berg bewust heeft blootgesteld, te weten besmetting met asbestvezels.

Het TNO-rapport uit 1991 achtte de situatie in de Cannerberg «zeer urgent». Aanbevolen werd het gebruik op «korte termijn te staken». Waarom zijn niet onmiddelijk drastische maatregelen genomen om het asbestgevaar te stuiten? Waarom is het gebruik van maskers voor in ieder geval de Nederlandse medewerkers niet op z'n minst verplicht gesteld? Hoe kon het gebeuren dat het gebruik van het JOC pas werd gestaakt 4 jaar na het rapport?

Met betrekking tot door Navo gebruikte infrastructuur – zoals in het geval Cannerberg – liggen de verantwoordelijkheden als volgt:

Het Ministerie van Defensie (de zg. «host nation») is bij oprichting van een faciliteit verantwoordelijk voor het ter beschikking stellen van grondgebied, het ontwerp van de voorzieningen, het aanvragen van fondsen, de aanbesteding en de begeleiding van de uitvoering.

Tijdens de gebruiksfase is de «host nation» verantwoordelijk voor de advisering ten aanzien van het onderhoud aan het vastgoed. De gebruiker («user nation», in casu Navo) is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering in de faciliteit.

In beide gevallen (oprichting en gebruiksfase) ligt de verantwoordelijkheid voor het fourneren van de fondsen voor de arbeidsomstandigheden, en daarmee de beslissing welke voorstellen wel of niet kunnen worden uitgevoerd, bij Navo. Dit geldt ook voor het onderhoud aan het onroerend goed. De Host Nation dient de Navo te adviseren omtrent de te nemen maatregelen, de Navo toetst aan «legal requirement» (= wettelijke noodzaak) om de gelden ter beschikking te stellen. Indien de maatregelen worden uitgevoerd, dient de Host Nation toe te zien op de uitvoering.

M.b.t. bedrijfvoeringsaspecten, zoals het dragen van maskers, kon het ministerie van Defensie slechts adviseren; de uiteindelijke beslissing lag bij de NAVO-commandant, behalve daar waar het gaat om eigen DGW&T-personeel en de Nederlandse militairen.

Door DGW&T is bij deze commandant meerdere malen aangedrongen op het dragen van de door de DGW&T aangeschafte halfgelaatsmaskers. Toch heeft Defensie geen nadere stappen genomen, omdat het risico voor het militaire personeel dat in een kantooromgeving werkt, gering werd geschat. De gevonden concentraties bleven immers onder de nieuwe (strengere) normen van VROM. Zie ook het antwoord op vraag 4.

31

Is het juist, dat toenmalige bewindspersonen naar aanleiding van het TNO-rapport heeft uitgesproken dat de concentraties binnen de toegestane waarden bleven, zolang niet in de technische ruimten werd gewerkt?

Ja.

32

Is ook bekend waarom er «weinig gevolg is gegeven aan de adviezen» uit het Britse rapport van 1984?

Zie beantwoording vraag 10.

33 en 78

«Interne adviezen zullen niet altijd zijn opgevolgd, bijvoorbeeld omdat er ook andere adviezen waren». Is het mogelijk die uitspraak met voorbeelden te verduidelijken.

In uw brief van 23 april 1997 aan de Kamer zegt u dat interne adviezen niet altijd zijn opgevolgd. Kunt u verduidelijken welke interne adviezen niet zijn opgevolgd en om welke reden niet?

DGW&T adviseert in 1977 het onverwijld verwijderen van asbestisolatiematerialen en asbeststof op de plafonds. Hoewel hiervoor een plan van aanpak is gemaakt en er daadwerkelijk asbestisolatie en asbeststof verwijderd is, constateer ik dat er nu nog steeds zichtbaar asbest(stof) voorkomt in de Cannerberg.

De Commandant JOC vraagt in mei 1977 om beschermende kleding en maskers. DGW&T bericht dat deze besteld zijn. De maskers zijn geleverd (maar waren niet geschikt om asbest volledig uit te filteren) en de pakken zijn nooit in de Cannerberg aangekomen.

Ik beschik niet over informatie die zou kunnen verklaren waarom bovenstaande feiten zich hebben voorgedaan.

De definitieve oplossing die in 1991 als een optie wordt gepresenteerd, wordt door de DGW&T niet reëel geacht vanwege de hoge kosten (mf 27) afgezet tegen de nog korte tijd dat het JOC na 1991 nog open zou blijven. De DGW&T beschikte over informatie dat het JOC eerder dan voorzien zou kunnen worden gesloten.

34, 51, 55, 56 en 123

In de brief wordt aangegeven waarom bij het sturen ervan de documentatie in bijlagen vertrouwelijk is toegezonden. Kan alsnog worden nagegaan welke informatie openbaar kan worden gemaakt?

Bent u bereid om zo snel mogelijk alle documenten te toetsen aan de Wet openbaarheid van bestuur, zodat ze openbaar gemaakt kunnen worden? Zo ja, hoelang gaat dat duren? Zo nee, waarom niet?

Waarom worden de bijlagen bij de brief van 23 april 1997 alleen vertrouwelijk ter inzage gegeven? Kunt u aangeven welke van de bijlagen geheime informatie bevatten, en om welke reden deze niet openbaar gemaakt mag worden?

Bent u bereid het complete dossier aan de Kamer ter inzage te geven? Zo nee, waarom niet?

Bent u bereid zo snel mogelijk de nu vertrouwelijke documenten openbaar te maken na toetsing aan de WOB?

Aan de Kamer is het dossier zoals dat thans beschikbaar is ter inzage gegeven. Dit heeft aanvankelijk, met het oog op de bepalingen van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), op vertrouwelijke wijze plaatsgevonden. De Wob brengt beperkingen aan in de informatieplicht b.v. waar het gaat om betrekkingen met andere landen of persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren in stukken ten behoeve van intern beraad.

In het dossier bevinden zich brieven of andere documenten van NAVO-partners (deels gerubriceerd) en stukken ten behoeve van intern beraad (eveneens deels gerubriceerd) waarin veelal persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren zijn opgenomen.

Het (ongeclausuleerd) informeren van de Kamer brengt mee dat de documentatie algemeen toegankelijk wordt. Daarmee komt b.v. het bepaalde in artikel 11 van de Wob in het geding. Artikel 11 Wob zegt dat geen informatie wordt verstrekt ten aanzien van persoonlijke beleidsopvattingen. Waar nodig zou informatie moeten worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm of zouden degenen die de opvatting hebben geuit moeten instemmen met verstrekking in wel tot personen herleidbare vorm. Deze beperking in de openbaarheid beoogt te bewerkstelligen dat de bij de primaire vormgeving van het beleid betrokkenen in vrijheid hun gedachten en opvattingen kunnen uiten en niet in een publieke en politieke discussie worden betrokken.

Veelal zijn de stukken voor intern beraad zodanig opgesteld dat een bewerking waarbij persoonlijke beleidsopvattingen gescheiden worden van feitelijke gegevens en het omvormen tot niet tot personen te herleiden documenten ondoenlijk is. Het aanbieden aan de Kamer van zodanig bewerkte stukken zou bovendien afbreuk doen aan het uitgangspunt de Kamer, overeenkomstig artikel 68 Grondwet, zo volledig mogelijk te informeren.

Van de documenten die gerubriceerd waren is, mede gelet op de inhoud, inmiddels gebleken dat zij voor derubricering in aanmerking komen. Om die reden is er tegen ongeclausuleerde openbaarmaking geen bezwaar meer. Wel zijn de documenten om de hiervoor aangegeven redenen geanonimiseerd.

Bij brief van 20 mei 1997, nr. V97000497, zijn alle documenten die openbaar gemaakt kunnen worden aan u aangeboden. Thans wordt nog onderzoek verricht naar de aanwezigheid van nog meer materiaal over asbest en de Cannerberg in het bijzonder. Ook deze zullen, met in achtneming van o.a. de Wet Openbaarheid van Bestuur en de bescherming van het individu, t.z.t. aan de Kamer worden aangeboden.

35

Moet uit de formulering dat «in het algemeen maatregelen zijn genomen die pasten bij de toen bestaande inzichten» worden afgeleid, dat er in het verleden geen sprake zou zijn geweest van een nalatige en verwijtbare opstelling van Defensie?

Dezelfde vraag geldt ten aanzien van de laatste zin van de brief.

Zie het antwoord op vraag 15.

36

In de brief staat: «de plaatsen waar de gevaarlijkste vormen van asbest aanwezig zijn, worden het eerst aangepakt». Kunt u een overzicht van deze gevaarlijkste plaatsen aan de Kamer doen toekomen en de volgorde van aanpak?

Zie beantwoording vraag 24.

37

Bent U bereid om de inventarisatie van alle locaties binnen Defensie waar de asbestproblematiek speelt, die op 18 mei 1992 gedeeltelijk bekend is gemaakt, volledig openbaar te maken, zoals de VBM gevraagd heeft?

Zie beantwoording vraag 24.

38

Kunt u aangeven door welke buitenlandse instituten wanneer, in opdracht van wie en met welke bevindingen onderzoeken zijn gedaan naar de asbestconcentraties in de Cannerberg?

Zie beantwoording vraag 11.

39

U schrijft dat te hoge asbestconcentraties vaak gerelateerd konden worden aan bovenmatige activiteiten ter plaatse. Kunt u aangeven in welke gevallen dat «vaak» niet opging en kunt u aangeven wat onder bovenmatige activiteiten moet worden verstaan?

«Vaak» dient hier gelezen te worden als «altijd».

De term «bovenmatige activiteiten» is gehanteerd om de indruk weg te nemen dat in de Cannerberg overal en altijd hoge asbestconcentraties in de lucht aanwezig waren. Het is bedoeld om aan te geven dat er een verklaring is voor een tijdelijk en plaatselijk verhoogde asbestconcentratie bij het betreffende meetpunt.

«Bovenmatige activiteiten» zijn bijvoorbeeld:

– het langsrijden van meerdere jeeps;

– het verrichten van onderhoudswerkzaamheden in een stoffige omgeving;

– het in- en uitschakelen van de airconditioning;

– het houden van grote oefeningen.

40, 73 en 114

U schrijft: «voor zover nu bekend zijn in 1977 beschermende kleding en maskers aangeschaft voor onderhoudspersoneel, maar deze zijn om onduidelijke redenen waarschijnlijk niet gebruikt». Kunt u aangeven welke aantallen beschermen materiaal voor welk bedrag zijn aangeschaft. Kunt u aangeven wie verantwoordelijk was voor het op de hoogte brengen van het onderhoudspersoneel en in hoeverre dat is gebeurd? Zo nee, waarom niet?

Waren de in 1977 aangeschafte halfgelaatsmaskers van het merk Trilix II niet geschikt om te beschermen tegen asbestvezels nu het voorgeschreven anti-asbestfilter ontbrak?

Waarom werden de in 1977 aangeschafte beschermende kleding en maskers «om onduidelijke redenen» nooit gebruikt?

Er zijn in 1977 25 maskers aangeschaft van het merk Trilix II. Dit masker was (achteraf bezien) inderdaad niet in staat om asbestvezels volledig uit te filteren. De aangeschafte kleding is nooit in de Cannerberg aangekomen. Hoe dit gebeurd is, is niet bekend.

Navraag leerde dat de maskers als stofmasker werden gebruikt, dus alleen als de ademhaling door stof werd bemoeilijkt.

Het hoofd Dienstkring JOC was verantwoordelijk voor de voorlichting met betrekking tot Arbeidsomstandigheden van DGW&T-personeel.

In 1977 heeft voorlichting plaatsgevonden voor DGW&T-personeel in de Cannerberg. Navraag leerde dat deze voorlichting door een externe instantie verzorgd is. Welke, is niet meer bekend. Conclusie van de voorlichting was dat asbest niet erg gevaarlijk was.

41 en 59

U schrijft dat pas geleidelijk het inzicht gegroeid is dat asbestvezels zeer schadelijk voor de gezondheid kunnen zijn. Bent u van mening dat sinds de publikatie in 1971 van het Publicatieblad «Werken met asbest» (P116, Arbeidsinspectie 1971) de mogelijkheid van schadelijkheid in volle omvang bekend was aan de overheid? Zo ja, moet de aangehaalde opmerking dan gezien worden als bedoeld voor de periode tot 1971? Zo nee, waarom niet?

Kunt u bevestigen dat de Arbeidsinspectie vanaf 1971 in de P-bladen heeft gewaarschuwd voor de gevaren van asbest, en dat diezelfde Arbeidsinspectie zich met betrekking tot het risico van mesothelioom op het standpunt heeft gesteld dat daarvoor geen enkele veilige MAC-waarde geldt?

Het Publicatieblad-116 uit 1971 geeft aan dat van de relatie tussen de totale expositie (blootstelling aan asbest) en het optreden van mesothelioom nog te weinig bekend is om daarop een preventiebeleid te baseren.

Het gebruik van asbest is toen niet verboden en er is een MAC-waarde voor asbest vastgesteld, waarvan toen werd aangenomen dat deze een veilige grenswaarde aangaf ten opzicht van het ontstaan van andere aandoeningen dan het mesothelioom.

In 1977 is middels het Asbestbesluit Silicosewet een wettelijke grenswaarde voor de beroepsmatige blootstelling aan asbest van kracht verklaard met de verplichting daarbij om daarnaast altijd te blijven streven naar een zo laag mogelijke blootstelling vanwege het risico op een mesothelioom. Kort daarna werd de toepassing van blauwe asbest verboden en zijn nadere regels gesteld over de werkzaamheden daarmee. In 1988 zijn in het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet veel meer beperkingen aangegeven rondom het gebruik van en het werken met asbest en werden veel strengere grenswaarden van toepassing veklaard.

Naar mijn mening was dus in 1971 de volle omvang van het risico op een mesothelioom bij asbestblootstelling niet bekend.

42

Wie draagt de verantwoordelijkheid voor het voorbijgaan voor 1991 aan het asbestbesluit van 1978 waar het gaat om een ontheffing vragen aan de arbeidsinspectie als bewerking van produkten met blauwe asbest aan de orde was?

Zie beantwoording vraag 21.

43

Waarom heeft defensie geen ingrijpende maatregelen getroffen nadat zij in december 1989 met het eerste dodelijke slachtoffer ten gevolge van asbest in de Cannerberg werd geconfronteerd?

De in december 1989 overleden militair was in de periode november 1970–juli 1977 blootgesteld geweest aan asbest in de Cannerberg. Naar aanleiding van een verzoek van de moeder van betrokkene van medio 1990 werd een postuum Militair Geneeskundig Onderzoek ingesteld naar een eventueel verband tussen het overlijden en de uitoefening van de militaire dienst. In maart 1991 werd een verband tussen de asbestblootstelling in genoemde periode en het overlijden in 1989 aangenomen. Gezien het tijdsverloop sinds 1977 en de sindsdien getroffen saneringsmaatregelen in de Cannerberg, werd in 1991 deze uitspraak niet als aanleiding gezien voor verder ingrijpen.

44

Wie bij de Nederlandse overheid heeft besloten om af te zien van het verplichten van Nederlandse militairen die onder NAVO-commando werkzaam waren in de Cannerberg, om de halfgelaatsmaskers tijdens hun verblijf in de gangen te dragen?

Zie beantwoording vraag 4.

45, 46, 47 en 48

Moet uit uw opmerkingen over het archief geconcludeerd worden dat het archief ook bij iedere andere mogelijke kwestie, die over een aantal jaren speelt, niet in staat is om complete dossiers op te leveren?

Hoeveel mensuren zijn ongeveer gemoeid met het handmatig onderzoeken van het archief op verdere documentatie over asbest en de Cannerberg?

Bent u op de hoogte van de Archiefwet 1962 en het op artikel 49 daarvan gebaseerde besluit uit 1968 (St K425) dat bepaalt dat archieven op onderwerp toegankelijk moeten zijn? Zo ja, hoe verklaart u dan dat het defensie-archief niet toegankelijk is op onderwerp?

Als u niet weet welke stukken er zijn uit het archief, op welke objectieve criteria baseert u dan de opmerking dat u de overtuiging heeft dat de belangrijkste stukken er wel zijn? Graag een argumentatie per toegepast criterium.

In de regelgeving is o.a. bepaald dat bescheiden na ontvangst direct worden geregistreerd en worden voorzien van een kenmerk. Uitgaande en interne bescheiden worden op overeenkomstige wijze behandeld. De registratie dient zodanig te zijn dat elk stuk kan worden teruggevonden waarvan slechts bekend is: het onderwerp, of de afzender, of datum en afzenderskenmerk, of het nummer waaronder het stuk is geregistreerd. Van de geregistreerde bescheiden wordt de afdoening bewaakt.

Vernietiging van archiefbescheiden geschiedt overeenkomstig de vastgestelde «lijst van te vernietigen archiefbescheiden van het ministerie van Defensie» (laatstelijk gewijzigd dd. 11 juni 1987 en de vastgestelde «lijst van te vernietigen archiefbescheiden van de onder het ministerie van Defensie ressorterende krijgsmachtdelen Koninklijke landmacht (incl. KMAR), Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke marine» (laatstelijk gewijzigd dd. 21 november 1988).

Correspondentie over voorbereiding en oplevering van bouwwerken waaronder begrepen onderhoudsbestekken m.b.t. bouwtechnische voorzieningen, en die van invloed zijn op de contructie van het gebouw worden bewaard voor een termijn van 20 jaar na eindoplevering. Van de bestekken en tekeningen betreffende ingrijpende bouwtechnische voorzieningen en nieuwbouw wordt één exemplaar bewaard.

Archiefbescheiden gevormd door en gearchiveerd bij de Geniedienst JOC (Cannerberg), onderdeel van de DGW&T, zijn overeenkomstig de genoemde vernietigingslijsten beheerd. Geconstateerd is dat bij het JOC op grond hiervan enkele keren een vernietiging heeft plaatsgevonden. Van de vernietiging is echter geen «verklaring van vernietiging» opgemaakt. Er is niet meer te achterhalen welke bescheiden zijn vernietigd.

Nato-bescheiden vallen niet onder de nationale wet- en regelgeving (Archiefwet en Archiefbesluit). Nato-bescheiden mogen worden vernietigd indien zij niet langer zijn benodigd. Van deze mogelijkheid is regelmatig gebruik gemaakt. Van de vernietigingen zijn geen aantekeningen bijgehouden.

Het handmatig onderzoeken van aanwezige archieven en documentatie over asbest en de Cannerberg gaat nog steeds door. Om alle archiefbescheiden en documentatie bij het ministerie van Defensie en de Krijgsmachtdelen inzichtelijk te krijgen vergt het, naar schatting, een inspanning van ongeveer twee tot drie maanden. Van invloed zijn de abstractie of juist concreetheid van de vraagstelling, de lengte van de te onderzoeken periode en het aantal en de omvang van de archiefbestanden (ca. 1200 archieven, 13 000 strekkende meter). Vroeger werden documenten chronologisch gearchiveerd. Dit gebeurde per organisatie-eenheid. Door de onderwerpaanduiding op de afzonderlijke documenten zijn deze over een bepaald onderwerp terug te vinden. Soms zijn ze samengevoegd tot een dossier. De mate van diepgang van de ontsluiting is veelal gerelateerd aan de kwaliteit van de archiefvormer en het toegepaste ordeningsstelsel. In het geval archiefbestanden met gebrekkige toegangsmiddelen werden ingeleverd bij het semi-statisch archief kan dat van invloed zijn op de zoektijd. Het semi-statisch archief hanteert uit efficiency-overweging de opvraagfrequentie als norm voor het wel of niet herordenen en opnieuw ontsluiten van dergelijke bestanden. In het belang van de volledigheid van elk archiefonderzoek wordt in de archieven nagegaan welke disciplines maar enigzins inbreng zouden kunnen hebben gehad. Dit betekent dat ook wordt gezocht op secondaire onderwerpen die niet in de toegangsmiddelen worden aangegeven. Daarnaast worden ook vergaderverslagen nagekeken.

46

Hoeveel mensuren zijn ongeveer gemoeid met het handmatig onderzoeken van het archief op verdere documentatie over asbest en de Cannerberg?

Zie beantwoording vraag 45.

47

Bent u op de hoogte van de Archiefwet 1962 en het op artikel 49 daarvan gebaseerde besluit uit 1968 (St K425) dat bepaalt dat archieven op onderwerp toegankelijk moeten zijn? Zo ja, hoe verklaart u dan dat het defensie-archief niet toegankelijk is op onderwerp?

Zie beantwoording vraag 45.

48

Als u niet weet welke stukken er zijn uit het archief, op welke objectieve criteria baseert u dan de opmerking dat u de overtuiging heeft dat de belangrijkste stukken er wel zijn? Graag een argumentatie per toegepast criterium.

Zie beantwoording vraag 45.

49

Welke stappen heeft u ondernomen ten aanzien van andere NAVO-partners van wie personeel werkzaam is geweest in de Cannerberg?

Zo u nog geen stappen heeft ondernemen, wanneer en hoe neemt u die dan?

Er is recent een brief verstuurd aan autoriteiten van de overige Navo-landen die structureel personeel in de Cannerberg hadden geplaatst. In deze brief wordt het standpunt van Defensie ter zake van de afhandeling van schadeclaims van personeel van de overige Navo-landen weergegeven zoals ook opgenomen in het antwoord op vraag 10 van het Tweede-Kamerlid R. J. L. Poppe d.d. 23 april 1997(Aanhangsel van de Handelingen II 1996/97, nr. 1097).

Aan de betrokken autoriteiten wordt in deze brief gevraagd om een reactie op dit standpunt.

50

Zijn er ook NAVO-lokaties in het buitenland waar Nederlandse militairen verblijven of verbleven hebben waar eenzelfde asbestprobleem zich heeft voorgedaan of kan gaan voordoen? Zo ja, welke lokaties zijn dat?

Er zijn mij geen NAVO-lokaties bekend in het buitenland waar Nederlandse militairen verblijven of verbleven hebben en waar eenzelfde asbestprobleem zich heeft voorgedaan of kan gaan voordoen.

51

Bent u bereid om zo snel mogelijk alle documenten te toetsen aan de Wet openbaarheid van bestuur, zodat ze openbaar gemaakt kunnen worden? Zo ja, hoelang gaat dat duren? Zo nee, waarom niet?

Zie beantwoording vraag 34.

52

Hoe rijmt u het standpunt van de toenmalige minister van Defensie in een brief van 25 november 1991 aan de ACOM: «Het betreft hier een commandocentrale van de NAVO, waarover ik geen rechtstreekse zeggenschap heb» met de opmerking in uw brief dat de Nederlandse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de infrastructuur en de voorzieningen in verband met arbeidsomstandigheden?

Zie beantwoording vraag 30.

53

Kunt u aangeven wanneer het gerichte onderzoek naar de totale milieuproblematiek van de Cannerberg (zie antwoord 3 op kamervraag 1100 van vergaderjaar 1996–1997) waar al in 1995 sprake van is, zal zijn afgerond?

Zie beantwoording vraag 22.

54

Is de door minister Ter Beek toegezegde registratie in medische dossiers van allen die werkten in het JOC Cannerberg volledig uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 17.

55

Waarom worden de bijlagen bij de brief van 23 april 1997 alleen vertrouwelijk ter inzage gegeven? Kunt u aangeven welke van de bijlagen geheime informatie bevatten, en om welke reden deze niet openbaar gemaakt mag worden?

Zie het antwoord op vraag 34.

56

Bent u bereid het complete dossier aan de Kamer ter inzage te geven? Zo nee, waarom niet?

Zie beantwoording vraag 34.

57, 63 en 64

Op 23 februari 1971 verricht de Arbeidsinspectie op verzoek van Defensie een onderzoek in de Cannerberg. De gemeten – hoge tot zeer hoge – concentraties asbestvezels zijn voor de Arbeidsinspectie geen aanleiding verdere stappen te ondernemen.

Hoe verklaart u dit tegen de achtergrond van de kennis die de Arbeidsinspectie op dat moment reeds had over de schadelijkheid van asbest?

Waarom heeft Defensie niets gedaan met de resultaten van het onderzoek van de Arbeidsinspectie van 23 februari 1971?

Op 21 augustus 1971 vraagt de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen een nader onderzoek naar asbest in de Cannerberg. Waarom is Defensie niet op dat verzoek ingegaan?

Over de periode 1971–1975 is weinig archiefmateriaal beschikbaar. Het is niet duidelijk welke stappen de Arbeidsinspectie heeft ondernomen.

De activiteiten die Defensie heeft ondernomen, blijken uit de brief aan het Districtshoofd van de Arbeidsinspectie van 31 augustus 1971, waarin de Eerstaanwezend Ingenieur der Genie uit Roermond (verantwoordelijk voor de advisering over en de uitvoering van werkzaamheden op infrastructureel gebied) verklaart verder in de Cannerberg geen asbestisolatie meer toe zullen te passen. Tevens verzoekt hij de Arbeidsinspectie langdurige metingen te verrichten teneinde te kunnen constateren of binnen het gangenstelsel gevaarlijke concentraties asbest in de lucht aanwezig zijn. Mij is niet bekend waarom de Arbeidsinspectie daarop niet heeft gereageerd.

58, 59 en 60a

Kunt u verduidelijken wat volgens u de betekenis van een MAC-waarde is? Sluit toepassing van de MAC-waarde uit dat mensen besmet worden door asbestvezels?

Kunt u bevestigen dat de Arbeidsinspectie vanaf 1971 in de P-bladen heeft gewaarschuwd voor de gevaren van asbest, en dat diezelfde Arbeidsinspectie zich met betrekking tot het risico van mesothelioom op het standpunt heeft gesteld dat daarvoor geen enkele veilige MAC-waarde geldt?

Indien U bevestigend antwoordt waarom heeft defensie zich dan steeds beroepen op de MAC-waarde?

Volgens de definitie van de Arbeidsinspectie is een MAC-waarde «een door de overheid vastgestelde Maximale Aanvaarde Concentratie van een gas, damp, nevel of van een stofvormig agens in de lucht op een werkplek. Bij de vaststelling van een MAC-waarde wordt als uitgangspunt gehanteerd dat die concentratie bij herhaalde expositie ook gedurende een langere tot zelfs een arbeidsleven omvattende periode – voor zover de huidige kennis reikt – in het algemeen de gezondheid van zowel de werknemers als van hun nageslacht niet benadeelt».

Vanaf 1977 geldt een wettelijke grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aan asbest (Asbestbesluit Silicosewet). Het Asbestbesluit stelde toen dat voor het risico van mesothelioom door asbest geen drempel aan de blootstelling was vast te stellen. In een dergelijk geval moet een MAC-waarde worden beschouwd als een uiterste blootstellingsgrens, waarbij de verplichting bestaat te streven naar een zo laag mogelijke blootstelling aan de betreffende stof. Bij de toepassing van de MAC-waarde voor asbest kunnen dus mensen in contact komen met asbestvezels.

Omdat asbest in zeer lage concentraties in het natuurlijke milieu voorkomt is het onmogelijk een concentratie van 0 te bewerkstelligen. In het TNO-rapport van 1991 wordt (vooruitlopend op formele richtlijnen van het ministerie van VROM) voor het eerst het begrip «binnenlucht doelstelling» gehanteerd. Volgens deze doelstelling moet voor personen die niet beroepsmatig met asbest werken de blootstelling zo dicht mogelijk tot nul worden teruggebracht. Hierbij worden normen geïntroduceerd voor de milieuhygiënisch maximale waarde en de streefwaarde (voor «witte» asbest 0,01 respectievelijk 0,001 vezel/ml en voor blauwe asbest een factor tien lager). Bij de laatste waarde worden de risico's op ongewenste effecten verwaarloosbaar geacht. Vanaf 1991 worden dus verschillende normen gehanteerd voor beroepsmatige (industriële) blootstelling, de MAC-waarde, en de niet beroepsmatige blootstelling, de milieunorm.

59

Kunt u bevestigen dat de Arbeidsinspectie vanaf 1971 in de P-bladen heeft gewaarschuwd voor de gevaren van asbest, en dat diezelfde Arbeidsinspectie zich met betrekking tot het risico van mesothelioom op het standpunt heeft gesteld dat daarvoor geen enkele veilige MAC-waarde geldt?

Zie vraag 41 en vraag 58.

60

Bent u op de hoogte van «the state of the art» met betrekking tot asbest? Kunt u bevestigen dat tussen 1929 en 1953 reeds bekend was dat contact met asbestvezels asbestose kon veroorzaken, dat tussen 1953 en 1964 bekend was dat asbest tevens longkanker kon veroorzaken en tenslotte dat al vanaf 1964 bekend was dat contact met asbestvezels tot mesothelioom kon leiden?

Ja, waarbij het volgende kan worden opgemerkt. In 1924 werd al een relatie gelegd tussen asbest en een aandoening van de longen. Deze aandoening, asbestose genoemd, is vanaf 1931 als beroepsziekte bekend en sinds 1971 zijn daarvoor MAC-waarden voor de blootstelling aan asbest vastgesteld door het Directoraat-Generaal voor de Arbeid van het Ministerie van SZW. In 1949 is een publicatie verschenen waaruit blijkt dat bij asbestose ook een verhoogde frequentie van longkanker voorkomt.

60a

Indien U bevestigend antwoordt waarom heeft defensie zich dan steeds beroepen op de MAC-waarde?

Zie het antwoord op vraag 58.

61

Bent u op de hoogte van de rechtspraak over asbest? Is het u bekend dat de rechter inmiddels aanneemt dat het al vanaf 1949 bekend was dat contact met asbestvezels gevaarlijk was en tot asbestose zou kunnen leiden?

Ja.

Asbestose is in 1949 formeel erkend als beroepsziekte. Dat wil zeggen: een asbestoseslachtoffer komt, indien erkend, in aanmerking voor een schadeloosstelling in het kader van de ongevallenwet 1921.

62

Hoe is het mogelijk dat, wanneer in een verslag van een bespreking op 5 december 1991 met alle betrokkenen over de Cannerberg, opgemaakt door de Arbeidsinspectie (nr. 9108905), wordt gezegd dat «het hele gangenstelsel niet betreedbaar is» en dat «mensen die zich daar moeten verplaatsen beschermd moeten worden», gelet op de stand van de wetenschap en de rechtspraak op dat moment door de Arbeidsinspectie niet wordt aangedrongen op onmiddellijke sluiting van de Cannerberg? Waarom trekt Defensie niet zelf die conclusie?

Ik kan niet voor de Arbeidsinspectie spreken. Defensie had geen bevoegdheid om het JOC te sluiten. Dat zou, gezien de operationele functie van het JOC, ook niet mogelijk zijn geweest. Bovendien waren de gevonden waarden ten opzichte van de geldende normen niet zodanig dat sluiting urgent was bij het toepassen van de geadviseerde beschermingsmiddelen.

63

Waarom heeft Defensie niets gedaan met de resultaten van het onderzoek van de Arbeidsinspectie van 23 februari 1971?

Zie het antwoord op vraag 57.

64

Op 21 augustus 1971 vraagt de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen een nader onderzoek naar asbest in de Cannerberg. Waarom is Defensie niet op dat verzoek ingegaan?

Ik ga er vanuit dat gedoeld wordt op het verzoek tot nader onderzoek van 31 augustus 1971, zie hiervoor het antwoord op vraag 57.

65

De Britse R.A.F. verricht reeds in mei 1975 onderzoek. Naar aanleiding daarvan doet de R.A.F. een aantal aanbevelingen, onder andere het dragen van beschermingsmiddelen (met name maskers).

Kunt u aangeven welke van die aanbevelingen zijn opgevolgd en welke niet? Om welke reden was dat? Wie bepaalde dat nu, wie was destijds daarvoor verantwoordelijk?

Zie beantwoording vraag 10.

65a

In februari 1977 adviseerde de Dienst GWT tot het dragen van beschermingsmaskers en wegwerpoveralls. Waarom werd dat advies niet opgevolgd?

Zie beantwoording vraag 4.

66

In maart 1977 verrichtten TNO alsmede de Duitse Wehrbereichsverwaltung metingen in de berg. Laatstgenoemd Duitse instituut deed een reeks aanbevelingen. Wat is er met die aanbevelingen gedaan?

Zie beantwoording vraag 11.

67

Het TNO-onderzoek uit 1979 wees uit dat op minstens een punt zeer hoge concentraties asbeststof aanwezig waren. Als «excuus» wordt aangevoerd dat asbeststof werd opgeworpen door een voorbijrijdende jeep. Waarom werd er met dit gegeven niets gedaan nu er de gehele dag in de berg jeeps en trolleys reden?

Dat negen voorbijrijdende jeeps de oorzaak waren van een niet te bepalen meting (door verhoogde concentraties stof) is door TNO niet als een «excuus» bedoeld, maar als achtergrondinformatie bij het mislukken van de meting.

Waarom met dit gegeven niets is gedaan, valt niet meer te achterhalen. Mogelijk heeft de geruststellende conclusie van het TNO-rapport hieraan bijgedragen.

68

Door de RAF zijn in 1981, 1983, 1985 en 1987 metingen gedaan. Kunt u per onderzoek specificeren welke de resultaten daarvan waren? Kunt u per onderzoek specificeren welke aanbevelingen er door de R.A.F. zijn gedaan en kunt u per onderzoek aangeven wat er met die aanbevelingen is gedaan? Heeft Defensie schriftelijk doen weten dat geen maatregelen genomen behoefden te worden?

Zie beantwoording vraag 10.

69 en 119

Er bestaat een verschil tussen de concept-conclusies van het TNO-rapport van december 1991 en de definitieve versie. Wilt u de concept-versie alsnog overleggen? Of in elk geval verduidelijken waarin precies het verschil bestond? Om welke reden werd de eindconclusie gewijzigd?

In welke zin heeft het TNO in 1991 «kennelijk aanleiding gezien» om het rapport aan te passen?

In bijlage 41 en 42 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1) zijn concepten van het rapport van TNO meegezonden. In bijlage 61 van genoemde brief vindt u de definitieve versie.

In bijlage 67 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1) staat onder punt 1 waarom de conclusies van het concept-rapport niet aanvaardbaar waren:

– de normstelling werd onvoldoende genuanceerd;

– er werden te weinig technische adviezen gegeven;

– sluiting op korte termijn werd niet gespecificeerd.

Ook in bijlage 52 (notitie d.d. 1-11-1991) worden de bezwaren tegen het TNO-rapport verwoord. Hierin staat dat de metingen beduidend lager uitvallen dan in 1977 en 1979 en binnen de toen geldende normen bleven, met uitzondering van een drietal metingen tijdens het uitvoeren van technische werkzaamheden op plafonds en nabij de airco-filters. De conclusies die TNO hieraan verbond waren veel vergaander dan vroeger, voorbarig en niet juist onder meer omdat geen onderscheid werd gemaakt naar de normen van het ministerie van SoZaWe en ontwerp-normen van het mininsterie van VROM.

Deze rapporten zijn openbaar.

70

In september 1976 dringt de staf van het JOC aan op verwijdering van de blauwe asbest. Wat is er met dat verzoek gedaan en waarom?

De staf van het JOC heeft in een vergadering op 25 augustus 1976 aangedrongen op het verwijderen van het blauwe asbest.

Op 13 september is de Arbeidsinspectie rondgeleid in de Cannerberg. Overeengekomen werd dat het gevaar voor de gezondheid eerst gekwantificeerd moest worden voor maatregelen konden worden voorgesteld. Dit hing waarschijnlijk samen met de nogal stringente voorwaarden voor het beschikbaar komen van Navo-financiering («legal requirement»).

Zie verder het antwoord op vraag 13.

71

Kunt u specificeren wanneer welke beschermingsmiddelen zijn aangeschaft? Wanneer zijn welke beschermingsmiddelen precies voorgeschreven voor het burger- en militair personeel? Kunt u vervolgens specificeren welke beschermingsmiddelen wanneer precies zijn gebruikt?

Tot wiens verantwoordelijkheid behoorde de bescherming van het burger- en militair personeel? Welke rol speelt in deze de NAVO, het ministerie van Defensie en de Arbeidsinspectie?

Zie beantwoording vraag 4 en 30.

72

In 1978 worden leidingen met glaswol en aluminiumfolie omwikkeld. Waren dit nu de leidingen welke van asbestisolatie waren voorzien? Of zijn juist deze met asbest bespoten leidingen slechts voorzien van aluminiumplaten?

Zijn alle met asbest bespoten leidingen van glaswol en aluminiumfolie respectievelijk aluminiumplaten voorzien, of alleen de zichtbare leidingen?

Is het juist dat de leidingen welke onzichtbaar waren en bijvoorbeeld boven op plafonds van de kantoorruimten, kantine, eetzaal lagen in het geheel niet zijn omwikkeld?

Zie beantwoording vraag 9.

73

Waren de in 1977 aangeschafte halfgelaatsmaskers van het merk Trilix II niet geschikt om te beschermen tegen asbestvezels nu het voorgeschreven anti-asbestfilter ontbrak?

Zie beantwoording vraag 40.

74

Zijn er ooit asbestpakken voorgeschreven, en zijn deze ook daadwerkelijk gebruikt? Waren er steeds voldoende asbestpakken voorradig? Kunt u bevestigen dat «vuile» pakken weer werden gebruikt bij gebrek aan «schone»?

Was er in verband met het gebruik van die pakken een decontaminatie-unit tussen het besmette deel van de gangen en het «schone» c.q. minder besmette deel aanwezig en functioneerde deze ook?

Wie was belast met het toezicht op het juiste gebruik van de pakken?

Is het juist dat eerst in 1992 voor het burgerpersoneel een tweetal douches werd geplaatst? Functioneerden deze ook? Wie zag er toe op het juiste gebruik van deze douches?

Ja, in 1991 zijn pakken ter bescherming tegen asbest voorgeschreven en daarna ook daadwerkelijk gebruikt door het onderhoudspersoneel. Er waren steeds voldoende schone pakken voorradig. Vanaf 1992 is er ook een functionerende decontaminatie-unit aanwezig en werden functionerende douches geplaatst.

Het hoofd dienstkring JOC was verantwoordelijk voor het toezicht op het juiste gebruik van de pakken en douches.

75

In een bespreking op 5 december 1991 met alle betrokken instanties stelt de heer Van Putten van de Dienst GWT dat het gangenstelsel tot de hoogste gevarencategorie behoort, en dat het personeel met beschermingsmiddelend moet worden uitgerust. Wat is er precies met die conclusie gedaan, welke maatregelen zijn er voorgeschreven en welke zijn daadwerkelijk uitgevoerd? Is hier nog onderscheid gemaakt tussen het burger- en militair personeel? Zo ja, om welke reden?

Zie beantwoording vraag 4.

76

Is u bekend of er voor 1967 in de Cannerberg asbesthoudend materiaal is verwerkt, b.v. asbestplaten? Zo ja, wat precies en wat is er met die zaken gebeurd?

Ja. In bijlage 94 bij mijn brief van 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1) treft u een overzicht aan waaruit blijkt dat er zich in de Cannnerberg asbestcementleidingen bevinden ten behoeve van het luchtbehandelingssysteem. Deze leidingen zijn vanaf 1954 geïnstalleerd en zijn in de periode 1975–1979 omkleed met aluminiumbeplating.

77

Kunt u bevestigen dat in alle bestekken welke in de Cannerberg werden gebruikt materialen werden voorgeschreven waarin asbest was verwerkt? Is het juist dat dit tot in 1992 werd voorgeschreven? Wilt u de bestekken voor de Kamer ter inzage leggen?

Of in alle bestekken asbest is voorgeschreven, is niet te achterhalen. De meeste bestekken zijn ouder dan 20 jaar en reeds vernietigd. Voor zover de overige bestekken nog aanwezig zijn, ben ik bereid deze ter inzage te leggen. Overigens werd asbest niet tot 1992 voorgeschreven.

78

In uw brief van 23 april 1997 aan de Kamer zegt u dat interne adviezen niet altijd zijn opgevolgd. Kunt u verduidelijken welke interne adviezen niet zijn opgevolgd en om welke reden niet?

Zie beantwoording vraag 33.

79

In uw brief van 23 april 1997 zegt u dat Nederland verantwoordelijk was voor de infrastructuur en de voorzieningen in verband met arbeidsomstandigheden. Waarom heeft Defensie er dan niet op toegezien dat de NAVO-commandant alle aanbevolen beschermende maatregelen ook daadwerkelijk verplicht stelde, en dat die aanbevelingen ook daadwerkelijk werden uitgevoerd?

Zie beantwoording vraag 30.

80

In diezelfde brief zegt u dat om te voorkomen dat er «uiteenlopende regels» zouden gaan gelden voor NAVO-personeel u ervan heeft afgezien Nederlandse militairen onder NAVO-commando te verplichten halfgelaatsmaskers te dragen. Kunt u nader motiveren hoe dat belang (geen uiteenlopende regels) zich verhoudt tot het risico waaraan u vervolgens mensen in de berg bewust heeft blootgesteld, te weten besmetting met asbestvezels?

Zie beantwoording vraag 30.

81 en 117

Kunt u verduidelijken welke «internationale verplichtingen» onmiddellijke sluiting eind 1991 in de weg stonden?

Hoe hebt u die verplichtingen afgewogen tegen de risico's waaraan de mensen in de Cannerberg werden blootgesteld?

Het TNO-rapport uit 1991 achtte de situatie in de Cannerberg «zeer urgent». Aanbevolen werd het gebruik op «korte termijn te staken». Waarom zijn niet onmiddelijk drastische maatregelen genomen om het asbestgevaar te stuiten? Waarom is het gebruik van maskers voor in ieder geval de Nederlandse medewerkers niet op z'n minst verplicht gesteld? Hoe kon het gebeuren dat het gebruik van het JOC pas werd gestaakt 4 jaar na het rapport?

Nederland had niet de macht om de Cannerberg te sluiten. Hoogstens kon een advies tot sluiting worden gegeven. Op 16 december 1991 heeft het ministerie van Defensie dit advies gegeven.

Naar aanleiding van het TNO-rapport zijn de volgende acties verricht.

– Aanschaf van nieuwe beschermende kleding voor het personeel dat technische werkzaamheden moet uitvoeren.

– Aanschaf van 450 halfgelaatsmaskers (bijlage 79 van mijn brief van 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1)).

– Overleg met de Inspecteur Militaire Gezondheidszorg.

– Overleg met het Ministerie van Sociale Zaken, Directoraat-Generaal van de Arbeid en de Arbeidsinspectie.

– Onderhoud aan leidingstelsel strikt beperken.

– bepaalde gebieden en ruimten markeren als VERBODEN.

– onderhoudswerkzaamheden aan installatie alleen nog uitvoeren met deskundig en beschermd personeel (masker en kleding).

– Maken van een plan van aanpak voor nieuwe technische maatregelen (BME-onderzoek). Zie hiervoor bijlagen 53, 54, 60 en 62 van mijn brief van 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr 1).

– Uitwerken van een pakket maatregelen ter grootte van f 27 miljoen (zie hiervoor bijlage 79 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr 1)). Dit werd, vanwege de nog geringe tijd dat het JOC in gebruik zou zijn, geen reële optie gevonden.

– Uitwerken van een pakket maatregelen ter grootte van f 15 miljoen (zie bijlage 69 van mijn brief van 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr 1))

– Uitwerken van een pakket maatregelen ter grootte van f 6 miljoen (zie hiervoor bijlage 81 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr 1)). In bijlagen 86 en 92 valt te lezen dat de Navo, gezien de wellicht nog korte gebruiksduur, niet van zins was nog veel geld in de Cannerberg te investeren.

– Reinigen/afsluiten van gangen met luchtkanalen.

Kosten f 5 (zie bijlage 79 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr 1)).

– Inspectie van de gangen zonder luchtkanalen op visueel asbest (zie bijlage 79 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr 1)).

– Herstel van lekkages in luchtkanalen (zie bijlage 79 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr 1)).

– Plaatsen van absoluutfilters (zie bijlage 79 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr 1)).

De volgende maatregelen werden voortgezet:

– beperking van rijden met voertuigen;

– zo min mogelijk uit/aanzetten van installaties;

– geen grote oefeningen.

Het Nederlands civiel personeel werd verplicht een masker te dragen. Het verplichten van Nederlands militair personeel om maskers te dragen werd overwogen, maar niet besloten omdat dit «internationaal slecht zou vallen» en omdat de gemeten asbestconcentaties onder de Nederlandse Maximaal toelaatbaare waarde bleven (zie bijlage 79 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1)). Hierbij moet worden aangetekend dat uit bijlage 43 (bespreekverslag 14 november 1991) van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1) blijkt dat het «slecht vallen» van de maatregel op de werkvloer al een realiteit was. Er wordt geklaagd over een onheuse bejegening van het geniepersoneel omdat er door hen persoonlijke beschermingsmiddelen worden gedragen.

In bijlage 43 (Navo-correspondentie december '91 inzake maatregelen ten aanzien van asbest in JOC) van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1) staan de overwegingen te lezen die binnen de Navo gespeeld hebben bij de uitvoering van maatregelen die het asbestgevaar moesten wegnemen. Hierin wordt gesteld dat sluiting binnen 1 jaar onaanvaardbare consequenties heeft voor onder andere de commandovoering binnen de Navo. Toch is de Cannerberg, onder andere vanwege druk van het Ministerie van Defensie, binnen een jaar gesloten.

De veronderstelling dat het na het verschijnen van het TNO-rapport nog 4 jaar duurde vooraleer de Cannerberg gesloten werd is niet juist. Uit bijlage 110 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1) blijkt dat (overigens onder druk van het Nederlandse Ministerie van Defensie; zie achterkant van bijlage 63 van mijn brief d.d. 23 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 322, nr. 1)) ongeveer een jaar na verschijnen van het TNO-rapport de Cannerberg is gesloten.

82

Is het juist dat de directe aanleiding tot de – versnelde – sluiting van de Cannerberg was het hoogopgelopen conflict met de PTT?

Nee.

83, 84 en 85

Getuigt de opstelling van Defensie, in het bijzonder de directie Juridische Zaken, nota bene nog in maart 1992 in het conflict met de PTT niet van een volstrekt ontoereikende kennis van de stand van de wetenschap over de grote gevaren van blootstelling aan asbest?

Kunt u bevestigen of de Staat door de PTT aansprakelijk is gesteld? Zo ja, hoe heeft de staat daarop gereageerd, en hoe is deze kwestie dan afgelopen? Is er een civiele procedure aangespannen, en zo ja hoe is de stand van zaken.

Heeft vervolgens de staat de PTT aansprakelijk gesteld? Zo ja, op grond waarvan? Hoe is die aansprakelijkstelling afgelopen?

Is er een civiele procedure aanhangig gemaakt? Zo ja, hoe is de stand van zaken daarin?

Was Defensie in maart 1992 niet op de hoogte van de ingrijpend gewijzigde rechtspraak (sinds Janssen/Nefabas, 1990) waar het betreft de voorzorgsmaatregelen die een werkgever moet treffen teneinde te voorkomen dat zijn werknemers aan asbest worden blootgesteld?

Zo ja, hoe valt dan de opstelling van de directie Juridische Zaken te verklaren?

De Staat (Defensie) is in 1991 aansprakelijk gesteld door de PTT. Defensie heeft daarop afwijzend gereageerd op basis van de stelling dat Defensie geen onverantwoord of onrechtmatig handelen kon worden verweten. Defensie was op de hoogte van de ingrijpend gewijzigde asbestrechtspraak die zich overigens met name richt op de relatie werkgever–werknemer. Defensie ging er bij het afwijzen van de aansprakelijkheid – naar nu blijkt ten onrechte – vanuit dat altijd tijdig voldoende beschermende maatregelen waren getroffen op basis van de geldende normen teneinde de veiligheid te garanderen van het personeel dat in de Cannerberg werkzaamheden moest verrichten. Daarnaast bleek er geen sprake te zijn van schade als gevolg van typisch aan asbest gerelateerde aandoeningen bij PTT-personeel. De PTT is hierop verder niet teruggekomen. Er is geen civiele procedure aangespannen.

Defensie heeft de PTT op basis van de met de PTT bestaande contractuele relatie in oktober 1992 gesommeerd de onderhoudswerkzaamheden in de Cannerberg te hervatten met behulp van de de door Defensie ter beschikking gestelde beschermingsmiddelen.

De PTT heeft de onderhoudswerkzaamheden niet hervat na de brief van Defensie van 9 oktober 1992. De Cannerberg is eind 1992 gesloten. Er is geen civiele procedure aangespannen.

84

Kunt u bevestigen of de Staat door de PTT aansprakelijk is gesteld? Zo ja, hoe heeft de staat daarop gereageerd, en hoe is deze kwestie dan afgelopen? Is er een civiele procedure aangespannen, en zo ja hoe is de stand van zaken.

Heeft vervolgens de staat de PTT aansprakelijk gesteld? Zo ja, op grond waarvan? Hoe is die aansprakelijkstelling afgelopen?

Is er een civiele procedure aanhangig gemaakt? Zo ja, hoe is de stand van zaken daarin?

Zie beantwoording vraag 83.

85

Was Defensie in maart 1992 niet op de hoogte van de ingrijpend gewijzigde rechtspraak (sinds Janssen/Nefabas, 1990) waar het betreft de voorzorgsmaatregelen die een werkgever moet treffen teneinde te voorkomen dat zijn werknemers aan asbest worden blootgesteld?

Zo ja, hoe valt dan de opstelling van de directie Juridische Zaken te verklaren?

Zie beantwoording vraag 83.

86

Bestaat er een relatie tussen het uitblijven van een algeheel asbestverbod in Nederland, en het uitblijven van een bevel tot sluiting van de Cannerberg?

Nee.

87

Oud-minister van Sociale Zaken J. Boersma zei in 1988, sprekende over het uitblijven van een asbestverbod: «ik heb zelf ook boter op mijn hoofd». Is er een relatie tussen de gevoerde asbestlobby en het uitblijven van sluiting van de Cannerberg? Behoorde Defensie wellicht ook tot de asbestlobby?

Zo er al een asbestlobby heeft bestaan heeft Defensie daartoe niet behoord.

88

Is er een lijst van personen die ooit, althans in elk geval sinds 1967, in de Cannerberg hebben gewerkt? Zo nee, bent u bereid een dergelijke lijst samen te stellen? Bent u bereid die lijst openbaar te maken?

Zie het antwoord op vraag 18.

89

Is er een overzicht van de bedrijven die ooit, althans in elk geval sinds 1967, in de Cannerberg hebben gewerkt? Zo nee, bent u bereid een dergelijke lijst te laten opstellen? Bent u bereid deze lijst openbaar te maken?

Een dergelijke lijst is er niet. Ik acht de kans zeer klein dat nog volledig na te gaan valt welke bedrijven ooit in de Cannerberg hebben gewerkt. Ik ben echter bereid om te onderzoeken of een dergelijke lijst te maken valt en hoe volledig deze kan zijn.

Indien een dergelijke lijst gemaakt kan worden, ben ik bereid deze openbaar te maken.

90

Klopt het dat in elk geval werknemers van PTT, Hago en Hertel in de berg hebben gewerkt? Zijn er ooit maatreglen getroffen om deze mensen te beschermen tegen asbestvezels? Zo ja, welke en ten aanzien van wie?

Ja. Na 1991 waren ook voor deze werknemers beschermingsmiddelen in de Cannerberg aanwezig. In overleg met de PTT is een decontaminatieruimte ingericht. Deze kwam er ook. De PTT ging echter niet akkoord met de locatie ervan.

91

In de beantwoording van de vragen van het kamerlid Poppe erkent u aansprakelijkheid voor het geval zich een typisch aan asbest gerelateerde aandoening mocht openbaren. Kunt u aangeven aan welke soort schadevergoeding u denkt? Aan welke bedragen denkt u?

Voorop staat, dat bij het aanvaarden van verband met de uitoefening van de dienst het totale pakket aan rechtspositionele voorzieningen, zoals weergegeven in antwoord op vraag 1, een volledige schadeloosstelling beoogt te bieden. Er kunnen zich situaties voordoen dat de totale schade hoger is. Ook deze restschade komt voor vergoeding in aanmerking. De beoordeling hiervan zal zoveel mogelijk analoog aan de in het civiele recht geldende normen geschieden. Bij deze restschade kunnen schadeposten in verband met inkomen, immateriële schade, verzorging, huishoudelijke hulp, juridische en medische bijstand etc. worden meegewogen. Aangezien in elk geval de schade individueel wordt bepaald en rekening dient te worden gehouden met de rechtspositionele aanspraken kan ik geen exacte bedragen noemen.

92

Nu u namens de staat de aansprakelijkheid voor een onrechtmatige daad heeft erkend bent u bereid een claim wegens psychische schade te honoreren? Zo nee, waarom niet?

Psychische schade kan uitsluitend voor vergoeding in aanmerking komen indien er daadwerkelijk schade is geleden. Van immateriële schadevergoeding kan daarbij slechts sprake zijn indien er verschijnselen optreden die in de psychiatrie erkenning hebben gevonden. Dat betekent dat op basis van literatuur en jurisprudentie angst om ziek te worden op zich niet voldoende is om voor schadevergoeding in aanmerking te komen.

93

Nu u namens de staat aansprakelijkheid heeft erkend, hoe valt dan daarmee te rijmen dat u toch blijft vasthouden aan de verjaringstermijn van 30 jaar?

Zie het antwoord op vraag 3.

94

Is het u bekend dat prof. mr. J. de Ruiter in zijn rapport aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het instellen van een apart instituut voor de afdoening van asbestclaims bepleit dat de overheid goed bestudeert of in dit soort zaken de verjaringstermijn wel toegepast moet worden? Zo ja, waarom heeft u dan al beslist dat deze verjaringstermijn door u wordt gehanteerd om vorderingen die u in principe erkent af te wijzen?

Zie het antwoord op vraag 3.

95

Hoe valt uw erkenning van aansprakelijkheid te rijmen met de stroeve opstelling van de staat in (asbest)procedures aangespannen door voormalig marinepersoneel?

Indien bij voormalig marine personeel een typisch aan asbest gerelateerde ziekte zich voordoet en er onvoldoende veiligheidsmaatregelen ter bescherming van het personeel zijn genomen, dan is en wordt de aansprakelijkheid erkend. Uitgangspunt daarbij is dat ingediende claims met voortvarendheid worden afgedaan. Ook hier kan echter de problematiek van de verjaring een rol spelen. Zie ook het antwoord op vraag 3.

96

Is het u bekend dat prof. mr. De Ruiter de overheid als werkgever wenst uit te zonderen van het door hem bedachte instituut? Is het niet beter – gelet op de te verwachten toename van claims tegen de overheid – ook de overheid te laten participeren in het bedoelde instituut?

Ja. Het kabinetsstandpunt inzake het rapport asbestslachtoffers van prof. mr. J. de Ruiter wordt binnenkort verwacht.

97

Nu het optreden van de overheid in de Cannerberg mede is bepaald door de verplichtingen jegens de NAVO, vindt u niet dat er dan op zijn minst sprake is van mede-aansprakelijkheid van de NAVO? Is de Nederlandse staat op haar beurt bereid de NAVO aansprakelijk te stellen, en te proberen de schade op de NAVO te verhalen?

Voor (mede)aansprakelijkheid van Navo/Afcent is juridisch vereist dat er sprake is geweest van een onrechtmatig handelen of nalaten van Navo/Afcent. Momenteel wordt onderzocht of Navo/Afcent in deze iets valt te verwijten. Indien het antwoord hierop bevestigend mocht zijn, zal worden bezien welke verhaalsmogelijkheden ter beschikking staan.

98

Is het juist dat er asbest is gebruikt in gebouwen en materieel van Defensie, zoals tanks, pantservoertuigen, marineschepen?

Kunt u per onderdeel verduidelijken waar precies asbest is gebruikt?

Zie beantwoording vraag 24.

99

Kunt u aangeven tot wanneer in gebouwen en voertuigen asbest is gebruikt en wanneer en op welke wijze dit is verwijderd.

Net als in de civiele sector is ook binnen Defensie voor bepaalde toepassingen van asbesthoudende materialen geen alternatief voorhanden.

In bepaalde onderdelen van zware voertuigen is nog steeds asbest verwerkt; deze onderdelen zijn vaak goed afgeschermd van de buitenwereld en aanbrengen of verwijderen vindt plaats onder strikte condities. Voor asbesthoudende remvoeringen is inmiddels een alternatief voorhanden; zodra een voertuig wordt aangeboden voor onderhoud van het remsysteem worden in voorkomend geval oude asbesthoudende voeringen (onder goede voorzorgen) verwijderd.

Het gebruik van asbest in gebouwen is gestaakt aan het eind van de 80er jaren. Het verwijderen van asbest uit gebouwen gebeurt in het algemeen bij groot onderhoud, tenzij sprake is van loszittend asbest.

100

Kunt u aangeven hoeveel personeel op deze manier binnen Defensie in contact is gekomen met asbest, betrokken is geweest bij de reparatie van materieel waarin asbest was verwerkt, respectievelijk betrokken is geweest bij de verwijdering van asbest?

Nee, zelfs als meer bekend wordt over alle documenten waarin sprake is van asbesthoudende materialen in woon-, werk- en leefomgeving van het personeel, kan dit niet worden aangegeven.

Vraag 101

Kunt u bevestigen dat inmiddels 6 ex-marinemensen die destijds in machinekamers werkten zijn overleden als gevolg van blootstelling aan asbestvezels?

Door 69 (ex) medewerkers van de Koninklijke Marine danwel hun nabestaanden zijn claims ingediend gebaseerd op asbest blootstelling tijdens werkzaamheden bij de Koninklijke Marine. Sinds 1980 zijn 35 van deze (ex) medewerkers overleden. Daarbij is op dit moment niet na te gaan of in al deze gevallen het overlijden een gevolg was van een typisch aan asbest gerelateerde aandoening. Een aantal vorderingen is namelijk afgewezen op grond van verjaring waarbij er vervolgens geen verder onderzoek is gedaan naar de medische causaliteit. Van de gevallen waarin de medische causaliteit is vastgesteld is het merendeel werkzaam geweest op de Rijkswerf en is een beperkter aantal werkzaam geweest in machinekamers.

102

Is het juist dat personeel, werkzaam op de marinewerf in Den Helder in het verleden blootgesteld is aan asbestvezels? Zo ja, tot wanneer?

In het verleden is personeel, werkzaam op de Rijkswerf te Den Helder blootgesteld aan asbestvezels zoals dat ook het geval is op veel civiele scheepswerven. Door de Rijkswerf zijn in de loop der tijd wel steeds maatregelen genomen ter bescherming van het personeel tegen asbestbesmetting.

Ter zake van asbestwerkers lijkt de bescherming vanaf 1988 goed te zijn geweest. Tot 1993 is het mogelijk dat ander personeel van de Rijkswerf risico heeft gelopen op blootstelling aan asbest.

103

Bij elk legeronderdeel is er meestal een brandbestrijdingsploeg. Bij dergelijke ploegen worden asbestpakken gebruikt. Tot wanneer zijn die gebruikt, hoeveel mensen hebben die gedragen, hoe vaak?

Voorzover op dit moment valt na te gaan: is binnen Defensie bij de beschermende kleding van brandweerploegen van de Koninklijke landmacht en van de Koninklijke luchtmacht nooit gebruik gemaakt van asbest. Wat betreft het Korps Marinebrandweer is in ieder geval vanaf 1983 geen gebruik gemaakt van asbest in de beschermende kleding.

104

Bent u bereid een inventarisatie te maken van alle gebouwen en materieel van Defensie waarin in het verleden asbest is verwerkt respectievelijk nu nog asbest zit? Bent u bereid een plan van aanpak te maken ter verwijdering van deze asbest?

Zie beantwoording vraag 24.

105

Mensen die in de Cannerberg hebben gewerkt, en daar in contact zijn gekomen met asbestvezels, moeten die dit mededelen aan de verzekeringsmaatschappij als zij b.v. een levensverzekering willen afsluiten? Als een maatschappij hen om die reden weigert, bij wie kunnen zij hun schade verhalen?

Niet duidelijk is of mensen die in de Cannerberg hebben gewerkt een dergelijke mededeling moeten doen aan een verzekeringsmaatschappij als zij bijvoorbeeld een levensverzekering willen afsluiten. Nagegaan moet worden of dit inderdaad het geval is. Deze problematiek is overigens niet beperkt tot Defensie-werknemers.

106

Is aan de mensen die in de Cannerberg werkten ooit meegedeeld dat er asbestvezels in de lucht voorkwamen en dat inademing van die vezels een groot risico inhield. Zo ja, wanneer is dat gebeurd en aan wie precies is dat verteld?

Ja. Naar mondelinge informatie van (oud) personeelsleden van de Cannerberg heeft er op 15 april 1977 voorlichting plaatsgevonden voor het DGW&T-personeel in het JOC. De voorlichting werd verzorgd door een externe instantie. Welke, is niet meer bekend. De conclusie van de voorlichting was dat asbest niet erg gevaarlijk was bij de gemeten concentraties.

In 1991 is de geniedienst JOC uitgebreid voorgelicht over asbest en de gevolgen ervan.

De Commandant JOC heeft op 31 oktober 1991 al zijn personeel middels een rondschrijven voorgelicht. Zijn conclusie was dat er geen onmiddelijk gevaar te duchten was voor het personeel.

107

Kunt u bevestigen dat aan burgerpersoneelsleden die informeerden naar het voorkomen van asbestvezels in de berg, en naar de schadelijkheid daarvan, steeds als antwoord werd gegeven dat de concentraties toelaatbaar waren, en dat er geen schade voor de gezondheid was te vrezen? Is het juist dat dit tot aan het moment van sluiting werd volgehouden door Defensie?

Ja, tot in 1991 was dit het geval.

108

Is het juist dat aan burgerpersoneel na het bekend worden van het asbestprobleem een extra-vergoeding is toegekend vanwege «bezwarende arbeidsomstandigheden»? Zo ja, om welke reden? Was die vergoeding bedoeld als een soort afkoop van de ontstane onrust onder het personeel?

De reden van de extra vergoeding was dat het werken in beschermende kleding compleet met volgelaatsmaskers als bezwarende omstandigheid werd gezien.

De vergoeding was niet bedoeld als een soort afkoop van de ontstane onrust onder het personeel. Wel was de vergoeding bedoeld om de bezwarende arbeidsomstandigheden te compenseren en zo het personeel dat in zulke omstandigheden moest werken financieel tegemoet te komen.

Ook elders komt het voor dat aan personeel dergelijke vergoedingen worden gegeven.

109

Bent u ervan op de hoogte dat uw voorganger na een bezoek aan de Cannerberg op 22 november 1991 heeft verklaard, dat de onrust is weggenomen, dat er alleen een theoretisch gevaar was «als er iets mis ging met de airconditioning»? Waren deze uitlatingen gerechtvaardigd gelet op de ernst van de situatie, de stand van de wetenschap op dat moment over de gevaren van asbest en de stand van de rechtspraak?

Ja, zeker bij het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen (november 1991 voor DGW&T en januari 1992 voor overig personeel) en na het plaatsen van de absoluutfilters in februari 1992.

110

Wie was er op het Ministerie van Defensie, op welk niveau door de jaren heen – en in het bijzonder eind jaren 80 – op de hoogte van het asbestgevaar in de Cannerberg?

Zie beantwoording vraag 27.

111

Kenden alle werkenden in het JOC-Cannerberg een zogenoemde asbestverklaring in hun medisch dossier? Welke betekenis heeft deze verklaring?

Zie het antwoord op vraag 17.

112

Hoe beoordeelt u de grief geuit door kapitein Oellers b.d. (Limburgs Dagblad, 26 april 1997) als zou hij door de medische dienst zijn genegeerd en vervolgens overgeplaatst? Wie was daar in die tijd eindverantwoordelijk?

Uit de bij Defensie voorhanden zijnde gegevens is niets terug te vinden omtrent de door de heer Oellens in de Haagsche Courant van 25 april 1997 geuite grieven, zie ook de beantwoording van vraag 16.

113

Waarom werden beschermende maatregelen van buitenlandse instituten wel aanbevolen, maar niet doorgevoerd?

Zie beantwoording vraag 11.

114

Waarom werden de in 1977 aangeschafte beschermende kleding en maskers «om onduidelijke redenen» nooit gebruikt?

Zie beantwoording vraag 40.

115

Het gevaar van asbest bestaat vooral bij werkzaamheden aan asbesthoudend materiaal, aldus de brief van 23 april. In antwoord op vragen van de heer Poppe verhaalt de Staatssecretaris van Defensie ook van de aanschaf van maskers voor kantoorpersoneel. Kan nader ingegaan worden op het type werkzaamheden in het JOC-Cannerberg dat gevaar opleverde voor asbestvervuiling?

De genoemde maskers voor kantoorpersoneel waren slechts bestemd voor verplaatsing door de gangen van en naar de veilige kantoorruimten.

Als werkzaamheden, die gevaar opleverden voor besmetting, kunnen worden geclassificeerd:

* inspectie en werkzaamheden aan aardingen en kabels;

* werkzaamheden aan de met asbest geïsoleerde leidingen;

* werkzaamheden gericht op verwijdering asbesthoudend stof;

* betreden van de stortlocaties in de Cannerberg.

116

Hoe kon het gebeuren dat voor 1991 voorbijgegaan werd aan de bepaling uit het Asbestbesluit 1978 dat ontheffing nodig is voor het bewerken van blauwe asbesthoudend materiaal?

Zie beantwoording vraag 21.

117

Het TNO-rapport uit 1991 achtte de situatie in de Cannerberg «zeer urgent». Aanbevolen werd het gebruik op «korte termijn te staken». Waarom zijn niet onmiddelijk drastische maatregelen genomen om het asbestgevaar te stuiten? Waarom is het gebruik van maskers voor in ieder geval de Nederlandse medewerkers niet op z'n minst verplicht gesteld? Hoe kon het gebeuren dat het gebruik van het JOC pas werd gestaakt 4 jaar na het rapport?

Zie beantwoording vraag 30 en 81.

118

Welke instructies hebben andere NAVO-partners hun personeel in het JOC gegeven om blootstelling aan asbest te beperken?

Dit is mij niet bekend.

119

In welke zin heeft het TNO in 1991 «kennelijk aanleiding gezien» om het rapport aan te passen?

Zie beantwoording vraag 69.

120

Hoe is het mogelijk dat interne adviezen, naar achteraf bleek ten onrechte, hebben geconcludeerd dat de filters die geplaatst werden in de periode tussen 1977 en 1979 asbestwerend waren?

Zie beantwoording vraag 8.

121

Ziekte door inademing van asbest openbaart zich dikwijls (zeer) lang na de blootstelling. Hoe zal het Ministerie van Defensie omgaan met de wettelijke verjaringstermijn van 30 jaar?

Zie beantwoording vraag 3.

122

Op welke termijn is een regeringsstandpunt te verwachten over de algemene verjaringstermijn in het licht van de commissie-De Ruiter? Welk standpunt is dit?

Zie beantwoording vraag 3.

123

Bent u bereid zo snel mogelijk de nu vertrouwelijke documenten openbaar te maken na toetsing aan de WOB?

Zie beantwoording vraag 34.

124

Op welke asbestziekten kunnen claims betrekking hebben?

Geldt dat ook voor longkanker?

Claims kunnen betrekking hebben op ziektebeelden waarvan is vastgesteld dat deze een gevolg zijn van blootstelling aan asbestvezels.

Er zijn een aantal aandoeningen of afwijkingen te onderscheiden, waarvan enkele goedaardig zijn en in de regel onopgemerkt blijven (geen longfunctiestoornissen of andere klachten veroorzakend). Dit zijn:

– pleurale plaques; goed begrensde grijs-witte verdikkingen van de pleura (longvlies) die in de regel geen klachten of longfunctiestoornissen veroorzaken;

– asbestpleuritis (longvliesontsteking) en pachypleura (verdikking van longvliezen); meestal verloopt deze aandoening onopgemerkt en veroorzaakt geen pijn of andere klachten.

Een enkele maal zijn er pleurale pijnen.

Daarnaast zijn er ziekten die wel klachten of medische beperkingen geven:

– asbestose, deze aandoening veroorzaakt longfunctiestoornissen;

– mesothelioom, dit is een zeer kwaadaardige aandoening van longvlies, of soms het buikvlies.

Met betrekking tot longkanker het volgende:

Asbest wordt genoemd als factor die kan bijdragen tot de ontwikkeling van longkanker. Er is echter onzekerheid over de relatie tussen geïnhaleerde asbestvezels en een verhoogd risico op longkanker, ondanks het feit dat asbest na tabak de meest onderzochte oorzaak voor longkanker is. Uit de onderzoeken komt naar voren dat er een verhoogde kans op de ontwikkeling van longkanker lijkt te zijn bij het ziektebeeld asbestose en dan met name als er daarbij wordt gerookt (de toename is groter dan dat de toename bij een optelsom van de risico's afzonderlijk zou zijn, een synergistisch effect). Indien zich na een asbestcontact geen asbestose heeft ontwikkeld dan is een verhoogd risico op een longcarcinoom niet éénduidig wetenschappelijk aangetoond. Een longcarcinoom zou, op grond van deze studies, moeten worden beschouwd als een complicatie van de asbestose.

De longkanker komt frequent voor zonder dat er sprake is van asbestcontacten. Inhalatie van tabak wordt als voornaamste oorzaak genoemd. Daarnaast speelt bijvoorbeeld ook luchtverontreiniging een rol en zijn er tal van andere stoffen bekend die een factor zijn in het ontstaan van longkanker. Ook longziekten, zoals CARA, vergroten de kans op een longkanker.

De mate waarin asbest de kans op een longkanker vergroot, is duidelijk dosisgebonden. Bij zware asbestblootstelling werd 25 jaar geleden een vijfvoudige toename van het risico gevonden. Bij lichtere blootstellingen was er een toename van 10% tot 20%. Bij toepassing van de strenge industriële normen (MAC-waarde) is de vergrote kans epidemiologisch niet meer aan te tonen, waarbij niet mag worden verondersteld dat er in het geheel geen toename van het risico zou zijn.

Bovenstaande houdt in dat op het niveau van de individuele patiënt met longkanker vaak geen causaal verband gelegd kan worden met een asbestcontact, zeker wanneer er geen sprake was van een asbestose.

125

Is het samenvallen van het «dertig jaar» bestaan van het Cannerberg-dossier en de thans geldende verjaringstermijn toeval?

Ja. Zie beantwoording vraag 3.

126

In welke andere werksituaties en op welke andere Defensie-onderdelen is sprake (geweest) van asbestgevaar voor werknemers?

Zie beantwoording vraag 24.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Mateman (CDA), Wolters (CDA), Korthals (VVD), voorzitter, Weisglas (VVD), H. Vos (PvdA), Van den Berg (SGP), Van Traa (PvdA), Van Gelder (PvdA), Van de Camp (CDA), Zijlstra (PvdA), Hillen (CDA), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Van Hoof (VVD), Hoekema (D66), ondervoorzitter, Leerkes (U55+), De Koning (D66), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Van Waning (D66), Sterk (PvdA), Van den Doel (VVD), vacature (CD).

Plv. leden: Terpstra (CDA), Beinema (CDA), Van Rey (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Dijksman (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Houda (PvdA), Middel (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Van Gijzel (PvdA), Verhagen (CDA), Woltjer (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Hoogervorst (VVD), Ter Veer (D66), Stellingwerf (RPF), Visser-van Doorn (CDA), Blaauw (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Wingerden (AOV), Roethof (D66), Rehwinkel (PvdA), Keur (VVD), Marijnissen (SP).

XNoot
1

De bijlagen zijn ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven