25 323
Asbestproblematiek Cannerberg

nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 23 april 1997

Bijgaand doe ik u, vertrouwelijk, de tijdens de regeling van werkzaamheden op 8 april 1997 gevraagde documentatie over de asbestproblematiek in het voormalige Navo-complex Cannerberg toekomen1. Voor de goede orde en ter beantwoording van door de heer Marijnissen gestelde vragen merk ik het volgende op.

Het dossier «asbest Cannerberg» beslaat een periode van ongeveer dertig jaar. Asbest is een in de jaren vijftig en zestig veel verwerkte delfstof vanwege haar isolerende en brandwerende eigenschappen. Er komen (zeer lage) achtergrondconcentraties asbest in de lucht voor. In ongeveer 70% van de gebouwen in Nederland is asbest verwerkt, onder meer voor brandwering, isolatie en vloerbedekking. Pas geleidelijk is het inzicht gegroeid dat asbestvezels zeer schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. Zolang asbesthoudende materialen niet worden bewerkt, is het risico van blootstelling aan asbestvezels gering. Directe verwijdering van al het onbeschadigd, asbesthoudend materiaal is dan ook niet noodzakelijk. Defensie heeft steeds rekening gehouden met de van overheidswege gestelde normen voor de blootstelling aan asbest. In het algemeen wordt in het kader van groot onderhoud van gebouwen binnen Defensie asbest geleidelijk verwijderd. De plaatsen waar de gevaarlijkste vormen van asbest aanwezig zijn, worden het eerst aangepakt. Het volledig uitbannen van asbest op korte termijn binnen de defensie-organisatie is niet haalbaar, evenmin als elders in de maatschappij.

De Cannerberg betrof een Navo-Commando-centrum. Hoewel de Navo verantwoordelijk was voor de toedeling van de financiële middelen, waren de Nederlandse autoriteiten verantwoordelijk voor de infrastructuur en voor voorzieningen in verband met arbeidsomstandigheden. Dat is ook met betrekking tot de blootstelling aan asbest gebeurd. Wanneer bij metingen te hoge asbestconcentraties werden geconstateerd, werden maatregelen getroffen om te voldoen aan de geldende normwaarden. Vóór 1991 zijn metingen verricht naar asbestconcentraties in de Cannerberg, zowel door Nederlandse als door buitenlandse instituten. Voorzover bekend zijn deze controles niet regelmatig gehouden, maar werden ze verricht in de perioden dat het personeel erom vroeg. Veel metingen van asbestconcentraties in de lucht bleven beneden de toen geldende waarden, hoewel er altijd sprake was van plaatsen met zichtbaar asbest. Soms werden plaatselijk te hoge asbestconcentraties gemeten. Deze konden vaak gerelateerd worden aan onderhoudswerkzaamheden of bovenmatige activiteiten ter plaatse.

De in het algemeen lage meetwaarden en de aanwijsbare verklaring voor afwijkende bevindingen zijn waarschijnlijk ook de redenen waarom beschermende maatregelen van buitenlandse instituten wel werden aanbevolen, maar niet werden doorgevoerd. Dat gebeurde ook niet voor personeel dat onder rechtstreekse verantwoordelijkheid van Defensie viel. Voor zover nu bekend zijn in 1977 beschermende kleding en maskers aangeschaft voor onderhoudspersoneel, maar deze zijn om onduidelijke redenen waarschijnlijk niet gebruikt. Vooral bij onderhoudswerkzaamheden kon het daarom voorkomen dat het personeel dat dit uitvoerde (waaronder personeel van ingehuurde bedrijven) zich onvoldoende bewust was van de risico's die het liep en ook niet wist dat bepaalde handelingen die risico's konden vergroten. Het is van belang hierbij op te merken dat gevaar van blootstelling aan asbest vooral bestaat bij het verrichten van werkzaamheden aan asbesthoudend materiaal (losraken van vezels) en bij het opdwarrelen van asbestvezels bij andere onderhoudswerkzaamheden. Verder dient hierbij opgemerkt te worden dat vóór 1991 voorbijgegaan lijkt te zijn aan een maatregel uit het Asbestbesluit van 1978, namelijk dat bij enigerlei vorm van bewerking van produkten die blauwe asbest bevatten (dus ook het verwijderen van spuitresten op de wanden) een ontheffing nodig is van de Arbeidsinspectie.

Na het TNO-rapport van 1991 werd op basis van strengere normen geadviseerd om het personeel onder bepaalde omstandigheden tegen asbest te beschermen. Gelaatsmaskers en beschermende kleding werden voor rekening van de Nederlandse overheid aangeschaft. Achteraf moet vastgesteld worden dat de beschermende maatregelen die in het TNO-rapport werden aanbevolen en met de Arbeidsinspectie waren overeengekomen slechts ten dele zijn geëffectueerd omdat de Navo-commandant die niet verplicht heeft gesteld. Hoewel de Nederlandse overheid de Nederlandse militairen die onder Navo-commando werkzaam waren in de Cannerberg wel kon verplichten de halfgelaatsmaskers tijdens hun verblijf in de gangen te dragen, is besloten hiervan af te zien om uiteenlopende regels voor het Navo-personeel te vermijden. Voor onderhoudspersoneel in dienst van het ministerie van Defensie (DGWT) en rechtstreeks vallend onder zijn verantwoordelijkheid, zijn de in het TNO-rapport genoemde beschermende maatregelen wèl verplicht gesteld.

De heer Marijnissen heeft gesuggereerd dat een TNO-onderzoek is beïnvloed door het ministerie van Defensie. Ik merk daarover op dat het meestal gebruikelijk is dat de concept-rapporten van onderzoeksinstituten aan de opdrachtgever ter inzage worden verstrekt en de gelegenheid wordt geboden commentaar te leveren. Daarbij wordt overigens altijd bepaald dat het de verantwoordelijkheid van het onderzoeksinstituut is eventuele commentaren al dan niet te verwerken. Het eindrapport blijft immers in alle gevallen de verantwoordelijkheid van het onderzoeksinstituut. Ik stel vast dat TNO op basis van het commentaar van Defensie kennelijk aanleiding heeft gevonden het rapport aan te passen. Daarbij gaat het uiteraard niet om de meetresultaten.

Het Britse rapport van 1984 waarnaar de heer Marijnissen verwijst, vormt onderdeel van de documentatie die ik u hierbij toezend. Ik merk daarover het volgende op. Hoewel het rapport concludeert dat de metingen van asbestconcentraties in de lucht beneden de geldende normen blijven, acht het de situatie verontrustend. Volgens het rapport moet het streven altijd zijn een zo laag mogelijke blootstelling te verkrijgen en het doet dan ook aanbevelingen dit zoveel mogelijk te realiseren. Voor zover bekend is er weinig gevolg gegeven aan de adviezen uit het rapport.

Met betrekking tot het asbestdossier Cannerberg, dat u hierbij wordt aangeboden, wil ik het volgende opmerken. Het dossier bevat ook een aantal interne adviezen. Het spreekt vanzelf dat interne adviezen niet per definitie het standpunt van Defensie weergeven.

Interne adviezen zullen immers niet altijd zijn opgevolgd, bijvoorbeeld omdat er ook andersluidende adviezen waren. Verder merk ik op dat in diverse brieven wordt vermeld, dat er in de periode 1977–1979 filters zijn geplaatst in de Cannerberg; thans blijkt dat ten onrechte is geconcludeerd dat deze filters bestemd waren voor de bescherming tegen asbest.

Ik wil benadrukken dat ik niet de volledige garantie kan geven dat de toegezonden documentatie volledig is. De reden daarvoor is dat het dossier «Cannerberg» enige tientallen jaren beslaat. Begin jaren negentig is Defensie overgegaan op geautomatiseerde registratie van documenten met onderwerpaanduiding. Voordien gebeurde dat niet, zodat een rapport, brief of overige correspondentie over een bepaald onderwerp slechts is te achterhalen indien datum of briefnummer bekend is. Het totale archief van het ministerie van Defensie heeft een omvang van duizenden dozen. Het is niet doenlijk dat totale archief handmatig te onderzoeken op verdere documentatie over de Cannerberg. Niettemin heb ik de overtuiging dat in de verstrekte documentatie de belangrijkste stukken zijn opgenomen.

Teneinde u zo snel en zo volledig mogelijk te informeren zijn de documenten niet getoetst aan of bewerkt in overeenstemming met de Wet openbaarheid van bestuur, bijvoorbeeld waar het gaat om (gerubriceerde) documenten van NAVO-partners of om stukken ten behoeve van intern beraad waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen (zie art. 11 Wob). Het is om die reden dat de documentatie u vertrouwelijk wordt toegezonden.

Het geheel van de asbestproblematiek met betrekking tot de Cannerberg overziende, kom ik tot de conclusie dat Defensie in de loop van de jaren in het algemeen die maatregelen heeft genomen die pasten bij de toen bestaande inzichten van de gevaren van asbestblootstelling. Uit deze brief en de toegezonden documentatie blijkt echter ook dat er momenten zijn geweest waarop – zeker in het licht van de inzichten van thans – zorgvuldiger gehandeld had kunnen worden.

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling


XNoot
1

Ter vertrouwelijke inzage, alleen voor de leden, gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven