25 311
Wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

nr. 12
AMENDEMENT VAN HET LID VERSNEL-SCHMITZ

Ontvangen 9 april 1998

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

I

In onderdeel A wordt in artikel 1 de definitiebepaling van concrete beleidsbeslissing vervangen door:

concrete beleidsbeslissing: een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan, een regionaal of (inter-) gemeentelijk structuurplan.

II

Aan onderdeel L wordt een nieuw punt toegevoegd, luidende:

3. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

4. In uitzondering op het in het bepaalde in het derde lid, beoordelen gedeputeerde staten met betrekking tot een project waarvoor vrijstelling van het geldende bestemmingsplan worden verleend tevens of het betreffende project van een zodanige omvang is dat actualisering van het desbetreffende bestemmingsplan binnen een door hem te stellen termijn moet worden voorbereid en afgerond.

III

In onderdeel P wordt in artikel 19, eerste lid, na goede ruimtelijke onderbouwing wordt ingevoegd: , in de vorm van een (inter-) gemeentelijk structuurplan waarin opgenomen bindende elementen,.

IV

In onderdeel Q wordt in artikel 19a, eerste lid, na de eerste volzin het volgende ingevoegd: Hierbij wordt ten minste de noodzaak tot afwijking van de gangbare bestemmingsplanprocedure voldoende gemotiveerd. Vrijstelling kan niet worden verleend indien het project waarvoor vrijstelling wordt gevraagd meer dan 25% beslaat van een bestemmingsplangebied. Voorts is vrijstelling niet mogelijk indien de beoogde realisering van het project valt binnen gebieden waarvoor een bestemmingsplan ontbreekt of waarvan het bestemmingsplan ouder is dan tien jaar.

V

In artikel V vervalt in punt 2, in het gestelde onder 2 «artikel 7,».

Toelichting

Beoogd wordt te voorkomen dat oneigenlijk gebruik van vrijstellingen ex. artikel 19 verschuift van de huidige, procedurele voorwaarden, naar de ruimtelijke motiveringseis. Dit wordt ondervangen door het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing aan duidelijker criteria te binden en deze uit te breiden met een tweetal formele criteria dat voorziet in situaties waarin vrijstelling naar hun mening zonder meer ongewenst is, dus ongeacht de ruimtelijke onderbouwing. Verder wordt de bedoeling van de wetgever dat ook bij de vernieuwde artikel 19-procedure actualisering van bestemmingsplannen nodig en wenselijk is, inhoud wordt gegeven door de eisen betreffende de doorwerking in het bestemmingsplan ter beoordeling in handen te geven van gedeputeerde staten. Niet ieder plan zal van een dusdanige omvang zijn dat het nemen van een voorbereidingsbesluit op de kortst mogelijke termijn noodzakelijk is. Gedeputeerde staten beoordelen daarom, afhankelijk van de omvang en betekenis van het project en mede afhankelijk van het aantal al los van het bestemmingsplan gerealiseerde projecten in een gemeente, of spoedige actualisering nodig is en binnen welke termijn.

Handhaving van de mogelijkheid concrete beleidsbeslissingen op te nemen in het gemeentelijk structuurplan is van wezenlijk belang om tot een goede ruimtelijke onderbouwing te kunnen komen van ruimtelijke projecten die buiten het bestemmingsplan om worden gerealiseerd. Waar bij deze aanvulling het gemeentelijke structuurplan wordt genoemd, wordt tevens het inter-gemeentelijk structuurplan genoemd als mogelijk kader voor bovenlokale ruimtelijke planning.

Om de mogelijkheid van opname van concrete beleidsbeslissingen in het gemeentelijk structuurplan te kunnen handhaven is het ongedaan maken van plaatsing op de «negatieve lijst» van de Algemene wet bestuursrecht noodzakelijk.

Versnel-Schmitz

Naar boven