25 309
Voorstel van wet van de leden Duivesteijn en Biesheuvel houdende nieuwe regels over het verstrekken van bijdragen aan lagere inkomensgroepen ten behoeve van het verkrijgen of kunnen blijven bewonen van een eigen woning (Wet individuele koopbijdrage)

nr. 13
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

3 augustus 1998

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen omtrent het aan mensen in lagere inkomensgroepen verstrekken van een bijdrage ten behoeve van het verkrijgen of kunnen blijven bewonen van een eigen woning;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Definities

Artikel 1. Definities

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. bestaande woning: woning die al voor de eigendomsoverdracht werd bewoond;

b. burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woning is gelegen waarop de individuele koopbijdrage of de bijzondere bijdrage, bedoeld in artikel 35, betrekking heeft;

c. eigenaar-bewoner: natuurlijke persoon die een woning in eigendom verkrijgt en daarin zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben;

d. hypotheekrente: maandelijks te betalen rentepercentage voor een hypothecaire lening, blijkens de hypotheekakte;

e. individuele koopbijdrage: financiële bijdrage krachtens deze wet, met uitzondering van artikel 35, ter tegemoetkoming in de kosten van het verkrijgen van een eigen woning;

f. nieuwbouwwoning: woning die na 15 april 1997 voor de eerste maal wordt bewoond en voor de eigendomsoverdracht niet werd bewoond;

g. normlasten: gedeelte van de rentelasten die voortvloeien uit de hypothecaire lening, dat per maand ten minste voor rekening van de eigenaar-bewoner blijft;

h. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

i. peildatum: eerste dag van het subsidietijdvak;

j. peiljaar: kalenderjaar dat voorafgaat aan het subsidiejaar;

k. primaire toekenning: toekenning van de individuele koopbijdrage voor het eerste subsidietijdvak;

l. subsidiejaar: tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar;

m. subsidietijdvak:

1°. het subsidiejaar, als degene die de individuele koopbijdrage aanvraagt op of voor de aanvang van dat jaar de woning in eigendom heeft verkregen;

2°. de resterende volle kalendermaanden van het subsidiejaar, als degene die de individuele koopbijdrage aanvraagt gedurende dat jaar de woning in eigendom heeft verkregen;

n. woonwagen: woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder e, van de Woningwet;

o. standplaats: standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Woningwet.

2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder woning mede verstaan een woonwagen en standplaats tezamen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bepaalde in het eerste lid onder a en f.

§ 2. Overige begripsomschrijvingen

Artikel 2. Bewoningssituatie

1. Degenen die behoren tot het huishouden van de eigenaar-bewoner, bedoeld in deze wet en de daarop berustende bepalingen, zijn de eigenaar-bewoner en:

a. zijn niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner, of

b. degene die gezamenlijk met de eigenaar-bewoner de woning bewoont en daarin met hem een gezamenlijke huishouding voert, niet zijnde een bloed- of aanverwant van de eigenaar-bewoner of een pleegkind.

2. Naast de eigenaar-bewoner kan slechts één andere persoon tot diens huishouden behoren.

3. In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:

a. eenpersoonshuishouden: het huishouden van een eigenaar-bewoner die jonger dan 65 jaar was op 1 januari van het peiljaar, en waartoe geen persoon behoort als bedoeld in het eerste lid onder a en b;

b. meerpersoonshuishouden: het huishouden van een eigenaar-bewoner waartoe een persoon behoort als bedoeld in het eerste lid onder a en b, als het aandeel in het rekeninkomen, afkomstig van degenen die op 1 januari van het peiljaar 65 jaar of ouder waren, de helft of minder bedraagt;

c. eenpersoonsouderenhuishouden: het huishouden van een eigenaar-bewoner die 65 jaar of ouder was op 1 januari van het peiljaar, en waartoe geen persoon behoort als bedoeld in het eerste lid onder a en b;

d. meerpersoonsouderenhuishouden: het huishouden van een eigenaar-bewoner waartoe een persoon behoort als bedoeld in het eerste lid onder a en b, als het aandeel in het rekeninkomen, afkomstig van degenen die op 1 januari van het peiljaar 65 jaar of ouder waren, meer dan de helft bedraagt.

Artikel 3. Rekeninkomen

1. Het rekeninkomen, bedoeld in deze wet en de daarop berustende bepalingen, is het gezamenlijk inkomen over het peiljaar van degenen die behoren tot het huishouden van de eigenaar-bewoner.

2. Bij de bepaling van het gezamenlijk inkomen wordt elk persoonlijk inkomen dat negatief is op nul gesteld.

3. Onder inkomen wordt verstaan:

a. als over het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het belastbaar inkomen, bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964;

b. in een ander geval dan bedoeld onder a: het loon, bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met het krachtens artikel 17, eerste lid, van die wet, aftrekbare percentage of bedrag.

4. Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

Artikel 4. Rekenvermogen

1. Het rekenvermogen, bedoeld in deze wet en de daarop berustende bepalingen, is het gezamenlijk vermogen op de 1 januari die voorafgaat aan het subsidiejaar, van degenen die behoren tot het huishouden van de eigenaar-bewoner.

2. Onder vermogen wordt verstaan: het vermogen, bedoeld in hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 5, van de Wet op de vermogensbelasting 1964, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur:

a. waarderingsgrondslagen kunnen worden vastgesteld met betrekking tot motorrijtuigen;

b. regels kunnen worden vastgesteld met betrekking tot de waardering van een aandeel in een vermogen waarover een persoon als bedoeld in het eerste lid kon beschikken.

3. In afwijking van het tweede lid wordt onder vermogen niet verstaan de waarde, verminderd met de daarop rustende hypothecaire schuld, van een eigen woning als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964, ten behoeve waarvan een individuele koopbijdrage of een bijzondere bijdrage als bedoeld in artikel 35, is of wordt verstrekt.

Artikel 5. Kosten van verkrijgen van eigendom

1. De kosten van het in eigendom verkrijgen van een woning, bedoeld in deze wet en de daarop berustende bepalingen, is het bedrag van de hypothecaire lening waarvoor de woning het onderpand is, vermeerderd met:

a. de overdrachtskosten, taxatiekosten en financieringskosten, en

b. de kosten van herstel van achterstallig onderhoud van de woning, vastgelegd in een bouwkundig rapport als bedoeld in artikel 16, eerste lid onder a.

2. De hypothecaire lening, bedoeld in het eerste lid, strekt niet tot financiering van andere bedragen en kosten dan:

a. de koopsom of aanneemsom van de woning, met inbegrip van de bijbehorende grond;

b. de kosten van het vestigen van een erfpachtsrecht op het perceel grond, waarop de woning wordt of is gebouwd;

c. de kosten van het verkrijgen van een lidmaatschap van een coöperatie met daaraan verbonden het gebruik van de woning;

d. de kosten van het verkrijgen van een appartementsrecht met betrekking tot de woning;

e. de kosten, bedoeld in het eerste lid onder a of b.

3. Als een deel van de woning is verhuurd, wordt voor de berekening van de hoogte van de individuele koopbijdrage uitgegaan van de kosten van het in eigendom verkrijgen van de woning, verminderd met een bedrag dat evenredig is met het gedeelte van de woning dat is onderverhuurd. Bij ministeriële regeling kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld.

HOOFDSTUK 2. HET RECHT OP DE INDIVIDUELE KOOPBIJDRAGE VOOR HET IN EIGENDOM VERKRIJGEN OF KUNNEN BLIJVEN BEWONEN VAN EEN WONING

§ 1. Het recht op de individuele koopbijdrage

Artikel 6. Omschrijving recht

1. Als aan de navolgende bepalingen wordt voldaan, kent Onze Minister jaarlijks, ter tegemoetkoming in de kosten van het in eigendom verkrijgen van een woning, op aanvraag aan de eigenaar-bewoner een individuele koopbijdrage toe over het subsidietijdvak.

2. Een individuele koopbijdrage wordt slechts toegekend ten behoeve van het in eigendom verkrijgen of kunnen blijven bewonen van een woning.

3. Ten aanzien van een bepaalde woning kan slechts aan één eigenaar-bewoner een individuele koopbijdrage worden toegekend.

4. Aan een bepaalde eigenaar-bewoner kan gedurende ten hoogste 30 subsidiejaren een individuele koopbijdrage worden toegekend.

5. Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op het verstrekken van individuele koopbijdragen krachtens deze wet.

§ 2. Eisen die gelden voor elke toekenning

Artikel 7. Inschrijving gba

1. Behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 11 wordt een individuele koopbijdrage slechts toegekend als degenen die tot het huishouden van de eigenaar-bewoner behoren, zich op de peildatum op het adres van die woning hebben ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

2. In afwijking van het eerste lid kan een individuele koopbijdrage worden toegekend als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de eigenaar-bewoner kan worden toegerekend.

3. Behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 11 wordt een individuele koopbijdrage slechts toegekend als de woning op de peildatum wordt bewoond door de eigenaar-bewoner.

Artikel 8. Maximaal toegestaan inkomen

1. Een individuele koopbijdrage wordt niet toegekend als het rekeninkomen meer bedraagt dan:

a. f 35 700 bij een eenpersoonshuishouden;

b. f 47 550 bij een meerpersoonshuishouden;

c. f 30 050 bij een eenpersoonsouderenhuishouden;

d. f 39 600 bij een meerpersoonsouderenhuishouden.

2. De in het eerste lid genoemde bedragen worden met ingang van 1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 40.

Artikel 9. Maximaal toegestaan vermogen

1. Een individuele koopbijdrage wordt niet toegekend als het rekenvermogen meer bedraagt dan:

a. f 38 000 bij een eenpersoonshuishouden, als de eigenaar-bewoner op de laatste dag van het subsidiejaar jonger is dan 65 jaar;

b. f 56 000 bij een meerpersoonshuishouden, als de eigenaar-bewoner en degene die tot diens huishouden behoort op de laatste dag van het subsidiejaar jonger zijn dan 65 jaar;

c. f 65 000 bij een eenpersoonshuishouden of een eenpersoonsouderenhuishouden als de eigenaar-bewoner op de laatste dag van het subsidiejaar 65 jaar of ouder is;

d. f 90 000 bij een meerpersoonshuishouden of een meerpersoonsouderenhuishouden, als de eigenaar-bewoner of degene die tot diens huishouden behoort op de laatste dag van het subsidiejaar 65 jaar of ouder is.

2. De in het eerste lid genoemde bedragen worden met ingang van 1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 40.

§ 3. Eisen die slechts gelden voor primaire toekenningen

3.1. Eisen aan degenen die behoren tot het huishouden van de eigenaar-bewoner

Artikel 10. Eigenaar-bewoner moet meerderjarig zijn

Voor een primaire toekenning is vereist dat de eigenaar-bewoner op de peildatum meerderjarig is.

Artikel 10a. Eigenaar-bewoner geen eigenaar voor eigendomsoverdracht

Voor een primaire toekenning is vereist dat de eigenaar-bewoner gedurende een tijdvak van ten minste drie jaar tot de datum van eigendomsoverdracht geen eigenaar is geweest van een woning waar hij zijn hoofdverblijf had.

Artikel 11. Zes maanden extra voor inschrijving gba/bewoning

1. Op een primaire toekenning is artikel 7 niet van toepassing, voor zover de bewoning of de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is uitgesteld:

a. omdat een nieuwbouwwoning nog niet bewoonbaar is, of

b. omdat in een bestaande woning achterstallig onderhoud wordt verricht als bedoeld in artikel 16, eerste lid.

2. In een geval als bedoeld in het eerste lid, kan de individuele koopbijdrage worden ingetrokken als de inschrijving of de bewoning niet heeft plaatsgevonden binnen zes maanden na het bewoonbaar worden van de woning, dan wel het volledig verrichten van het achterstallig onderhoud. De intrekking vindt plaats met ingang van de eerste dag van de kalendermaand die volgt na de afloop van die termijn van zes maanden.

Artikel 12. Eigenaar-bewoner rechtmatig verblijf

1. Voor een primaire toekenning is vereist dat de eigenaar-bewoner op het moment dat de aanvraag voor de individuele koopbijdrage bij burgemeester en wethouders wordt ingediend:

a. de Nederlandse nationaliteit bezit of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld, of

b. vreemdeling is en:

1°. rechtmatig verblijf houdt, of

2°. na rechtmatig verblijf te hebben gehouden, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf heeft aangevraagd, dan wel bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen de intrekking van de toelating, totdat op die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist, en mits hem een individuele koopbijdrage is of wordt verstrekt voor het subsidietijdvak waarin hij voor het laatst rechtmatig verblijf hield.

2. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 1b, aanhef en onder 1, van de Vreemdelingenwet.

3.2. Eisen aan de woning

Artikel 13. Maximale koopsom in guldens

1. Voor een primaire toekenning is vereist dat de kosten van het in eigendom verkrijgen van de woning ten hoogste f 177 000 bedragen.

2. Het in het eerste lid genoemde bedrag kan worden aangepast overeenkomstig artikel 40.

Artikel 14. Garantiecertificaat voor nieuwbouw

Voor een primaire toekenning ten behoeve van een nieuwbouwwoning is vereist dat een garantiecertificaat is afgegeven door een door Onze Minister erkende, ter zake deskundige instantie, tenzij de woning geheel of in belangrijke mate wordt gebouwd door de eigenaar-bewoner.

Artikel 15. Bestaande woning: maximale koopsom = taxatiewaarde

1. Voor een primaire toekenning ten behoeve van een bestaande woning is vereist dat de kosten van het in eigendom verkrijgen, met uitzondering van de overdrachtskosten, taxatiekosten en financieringskosten, niet hoger zijn dan de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik, van de woning.

2. Bij achterstallig onderhoud wordt de verkoopwaarde bepaald alsof het achterstallig onderhoud volledig is verricht.

3. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid is bepalend de waarde overeenkomstig een taxatierapport:

a. dat is opgemaakt door een beëdigd taxateur of makelaar in onroerende zaken die niet is betrokken bij de overdracht of de financiering;

b. dat de gegevens bevat van het laatst uitgegeven, terzake relevante model, van de beroepsvereniging waarbij de taxateur of makelaar is aangesloten;

c. dat op de peildatum niet ouder is dan zes maanden.

Artikel 16. Bestaande woning moet in goede staat zijn

1. Indien bij een aanvraag ten behoeve van een bestaande woning uit het taxatierapport blijkt dat de kosten van het verrichten van achterstallig onderhoud aan de woning tenminste ééntiende deel bedragen van de waarde van de woning na het verrichten van het achterstallig onderhoud, is voor een primaire toekenning vereist:

a. dat bij de aanvraag een bouwkundig rapport is gevoegd, en

b. dat, blijkens de hypotheekakte, de kosten van het verrichten van het achterstallig onderhoud kunnen worden voldaan, en de daartoe benodigde financiële middelen bij de hypotheekverstrekker in depot blijven tot het achterstallig onderhoud is verricht.

2. Tot de kosten van het verrichten van achterstallig onderhoud, bedoeld in het eerste lid, wordt niet gerekend omzetbelasting als bedoeld in de Wet op de omzetbelasting 1968.

Artikel 17. Bestaande woning niet op ernstig verontreinigde grond

Voor een primaire toekenning ten behoeve van een bestaande woning is vereist dat deze zich niet bevindt op bodem, waarvan ingevolge de Wet bodembescherming is vastgesteld dat deze ernstig verontreinigd is.

Artikel 18. Woonwagens en woonschepen

1. Voor een primaire toekenning ten behoeve van het in eigendom verkrijgen van een woonwagen en standplaats is vereist dat deze op de peildatum:

a. is geplaatst op een erkende standplaats als bedoeld in artikel 2 of 10 van de Woonwagenwet, of op een woonwagenkamp dat tot stand is gekomen voor 1 oktober 1970;

b. voldoet aan de eisen, daaraan gesteld krachtens de Woningwet.

2. Voor een primaire toekenning is vereist dat deze niet is ten behoeve van het in eigendom verkrijgen van een woonschip.

3.3. Overige eisen

Artikel 19. Datum eigendomsoverdracht

Voor een primaire toekenning is vereist dat de woning na 15 april 1997 aan de aanvrager van de individuele koopbijdrage in eigendom is overgedragen.

Artikel 20. Vorm van de hypotheek

1. Voor een primaire toekenning is vereist dat, blijkens de hypotheekakte, de hypothecaire lening in ten hoogste 30 jaar volledig wordt afgelost.

2. Voor een primaire toekenning is voorts vereist dat de hypotheekrente, blijkens de hypotheekakte, voor ten minste tien jaar wordt vastgezet.

Artikel 21. Borgtocht

Voor een primaire toekenning is vereist dat, tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen uit de hypothecaire lening door de eigenaar-bewoner, een garantie is afgegeven door de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen of een instelling die daarmee, op het punt van de garantieverstrekking, naar het oordeel van Onze Minister vergelijkbaar is.

Artikel 21a. Nadere eisen met betrekking tot de eigendomsoverdracht

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor daarbij aangewezen categorieën van gevallen nadere regels worden gesteld omtrent de eisen waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een primaire toekenning. De maatregel kan slechts regels bevatten die betrekking hebben op de overdracht van een woning in eigendom.

HOOFDSTUK 3. HET RECHT OP DE INDIVIDUELE KOOPBIJDRAGE IN OVERIGE OMSTANDIGHEDEN

Artikel 22. Experimenten/uitbreiding

1. Onze Minister kan ten behoeve van experimenten die naar zijn oordeel in het belang van de volkshuisvesting zijn, een individuele koopbijdrage toekennen ten behoeve van het, gelet op de financiële positie van de eigenaar-bewoner, kunnen blijven bewonen van een bestaande woning die reeds op of voor 15 april 1997 door die eigenaar-bewoner in eigendom was verkregen.

2. Onze Minister bepaalt vooraf de duur van het experiment.

Artikel 23. Nadere regels i.v.m. experimenten/uitbreiding

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bepaalde in artikel 22, eerste lid, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 5, 6, derde lid, 15, 16, en 24 tot en met 30.

2. Onze Minister kan ook na afsluiting van het experiment af blijven wijken van de in het eerste lid genoemde artikelen, voor zover het de bewoners betreft die tijdens de duur van het experiment een individuele koopbijdrage ontvingen met toepassing van artikel 22, eerste lid, en zolang een door hem op basis van het experiment noodzakelijk geoordeelde wijziging van deze wet nog niet van kracht is geworden en in werking is getreden.

Artikel 23a. Bijzondere vormen van eigendomsverkrijging

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een individuele koopbijdrage kan worden toegekend ter tegemoetkoming in de kosten van het op een in die maatregel nader te bepalen wijze in economische eigendom verkrijgen van een woning of in eigendom verkrijgen van gedeelten van een woning.

2. Bij de maatregel kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bepaalde in het eerste lid, waarbij afgeweken kan worden van de bepalingen van deze wet voor zover dat noodzakelijk is in verband met de in de maatregel bepaalde wijze van verkrijging.

HOOFDSTUK 4. DE HOOGTE VAN DE INDIVIDUELE KOOPBIJDRAGE

Artikel 24. Minimum normlasten

1. Het minimum-inkomensijkpunt bedraagt, herrekend naar een belastbaar jaarbedrag in het peiljaar:

a. voor een eenpersoonshuishouden: de som van de bedragen, bedoeld in de artikelen 30, eerste lid, onder a, en 33, tweede lid, van de Algemene bijstandswet;

b. voor een meerpersoonshuishouden: het bedrag, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder c, van de Algemene bijstandswet;

c. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: het bedrag, bedoeld in artikel 9, tiende lid onder a, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, bedoeld in artikel 29, negende lid onder c, van de Algemene Ouderdomswet, en verder vermeerderd met f 3500;

d. voor een meerpersoonsouderenhuishouden: twee maal het bedrag, bedoeld in artikel 9, tiende lid onder b, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, bedoeld in artikel 29, negende lid onder a, van de Algemene Ouderdomswet, en verder vermeerderd met f 2200.

2. Bij het minimum-inkomensijkpunt behoren normlasten van f 265 per maand.

3. Het in het tweede lid genoemde bedrag wordt met ingang van 1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 40.

Artikel 25. Referentie normlasten

1. Het referentie-inkomensijkpunt bedraagt:

a. voor een eenpersoonshuishouden: f 31 350;

b. voor een meerpersoonshuishouden: f 40 550;

c. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: f 28 500;

d. voor een meerpersoonsouderenhuishouden: f 36 600.

2. Bij het referentie-inkomensijkpunt behoren normlasten van f 665 per maand.

3. De in het eerste en tweede lid genoemde bedragen worden met ingang van 1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 40.

Artikel 26. Berekening andere normlasten

1. Met het oog op het berekenen van de normlasten bij andere rekeninkomens dan het minimum-inkomensijkpunt, worden bij ministeriële regeling de inkomens in inkomensklassen verdeeld.

2. De laagste inkomensklasse bevat de inkomens, gelijk aan of lager dan het minimum-inkomensijkpunt, bedoeld in artikel 24, eerste lid.

3. De inkomens in een zelfde inkomensklasse, boven het minimum-inkomensijkpunt, mogen ten hoogste f 1000 van elkaar verschillen.

4. Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, met ingang van 1 juli, de indeling in inkomensklassen herzien.

5. Voor elke inkomensklasse boven het minimum-inkomensijkpunt wordt, per type huishouden als bedoeld in artikel 2, derde lid, de hoogte van de normlasten bepaald, waarbij steeds het midden van die klasse als uitgangspunt wordt genomen.

6. De bij deze inkomensklassen behorende normlasten worden, per type huishouden, afgeleid uit de lineaire relatie tussen de normlastenquote die bij het minimum-inkomensijkpunt behoort en de normlastenquote die bij het referentie-inkomensijkpunt behoort.

Artikel 27. Fiscaal effect

1. Het fiscaal effect is het jaarlijks terugkerend belastingvoordeel dat een huishouden met een eigen woning heeft ten opzichte van andere huishoudens, bestaande uit aftrekbaarheid van de te betalen hypotheekrente enerzijds, en bijtelling van het huurwaardeforfait anderzijds.

2. Het fiscaal effect wordt berekend door de kosten van het in eigendom verkrijgen te vermenigvuldigen met:

a. voor eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens: 0,31;

b. voor eenpersoonsouderenhuishoudens en meerpersoonsouderenhuishoudens: 0,17.

3. De in het tweede lid genoemde factoren kunnen worden aangepast overeenkomstig artikel 40.

Artikel 28. Berekening hoogte ikb

1. De hoogte van de individuele koopbijdrage wordt als volgt bepaald:

a. de hypotheekrente wordt vermenigvuldigd met de kosten van het in eigendom verkrijgen van de woning;

b. het overeenkomstig onderdeel a berekende bedrag wordt verminderd met het naar een maandelijks bedrag herrekende fiscaal effect, genoemd in artikel 27;

c. het overeenkomstig de voorgaande onderdelen berekende bedrag wordt verminderd met de normlasten die golden op de peildatum;

d. het overeenkomstig de voorgaande onderdelen berekende bedrag wordt, indien dit meer dan f 0 bedraagt, verhoogd met de voor de eigenaar-bewoner relevante bedragen, genoemd in artikel 21, eerste lid onder d en e, van de Huursubsidiewet;

e. het overeenkomstig de voorgaande onderdelen berekende bedrag wordt gedeeld door: 1 minus éénhonderdste deel van de gezamenlijke percentages inkomstenbelasting en premie voor de volksverzekeringen, die op de peildatum gelden voor het huishouden van de eigenaar-bewoner bij een maximaal belastbaar inkomen van ten hoogste het bedrag dat is genoemd in de bovenste rij van kolom II van de tarieftabel, opgenomen in artikel 53a, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

2. Het toe te kennen bedrag wordt naar boven afgerond op hele guldens.

Artikel 29. Minimale ikb

Een individuele koopbijdrage wordt niet toegekend als deze minder zou bedragen dan f 10 per maand.

Artikel 30. Maximale ikb

1. Voor een primaire toekenning is vereist dat het bedrag dat is berekend met toepassing van artikel 28, eerste lid onder a tot en met c, ten hoogste f 295 per maand is.

2. Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt met ingang van 1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 40.

HOOFDSTUK 5. WIJZIGING VAN OMSTANDIGHEDEN, HARDHEIDSBEPALING

Artikel 31. Definitief vertrek eigenaar-bewoner

1. Behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 32 wordt, als de eigenaar-bewoner in de loop van het subsidietijdvak de eigendom van de woning verliest of de woning niet langer bewoont, de individuele koopbijdrage met ingang van de eerste dag van de daarop volgende kalendermaand ingetrokken.

2. Als, in een geval als bedoeld in het eerste lid, de echtgenoot, geregistreerde partner of bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad tenminste voor de helft eigenaar blijft of wordt en de woning blijft bewonen, wordt de individuele koopbijdrage op diens naam gesteld.

3. Als een geval als bedoeld in het eerste lid is ontstaan doordat de eigenaar-bewoner genoodzaakt was een andere woning te betrekken in verband met arbeid of met een handicap, komt hij in aanmerking voor een individuele koopbijdrage, ongeacht of de nieuwe woning een woning is als bedoeld in artikel 6, tweede lid. Hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het bepaalde in het derde lid.

Artikel 32. Tijdelijk vertrek eigenaar-bewoner

1. De individuele koopbijdrage wordt niet ingetrokken als de eigenaar-bewoner de woning tijdelijk verlaat gedurende ten hoogste een jaar, en voorafgaand aan zijn vertrek aan Onze Minister schriftelijk heeft medegedeeld wanneer hij wederom zijn hoofdverblijf in de woning zal hebben.

2. Gedurende het tijdelijke vertrek wordt de uitbetaling van de individuele koopbijdrage niet opgeschort.

Artikel 33. Hardheid

1. Onze Minister kan, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden:

a. bij de toepassing van de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a en b, buiten beschouwing laten;

b. bij de toepassing van de artikelen 3, derde lid, of 4, tweede lid, bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten.

2. Een daling van het inkomen ten opzichte van het peiljaar, of een daling van het vermogen na de 1 januari die voorafgaat aan het subsidiejaar, kan niet leiden tot toepassing van het eerste lid.

3. Onze Minister past het eerste lid toe overeenkomstig het bepaalde in artikel 35, eerste en tweede lid, in gevallen waarin, hoewel het inkomen is gedaald ten opzichte van het peiljaar, geen bijzondere bijdrage als bedoeld in hoofdstuk 6 wordt toegekend omdat:

a. niet is voldaan aan het meerderjarigheidsvereiste dat is gesteld in artikel 10 juncto artikel 35, derde lid, of

b. het rekenvermogen hoger is dan het relevante bedrag, genoemd in artikel 9 juncto artikel 35, derde lid.

HOOFDSTUK 6. VANGNETREGELING

Artikel 34. Definities t.b.v. vangnetregeling

1. In dit hoofdstuk en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:

a. actueel inkomen: het gezamenlijk inkomen van degenen die behoren tot het huishouden van de eigenaar-bewoner, dat wordt berekend door het netto inkomen over de eerste kalendermaand van het desbetreffende bijdragetijdvak te herrekenen naar een belastbaar inkomen over het peiljaar;

b. bijzondere bijdrage: bijzondere bijdrage als bedoeld in artikel 35;

c. bijdragetijdvak: het tijdvak waarvoor telkens een bijzondere bijdrage kan worden toegekend.

2. Artikel 3, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de bepaling van het actueel inkomen.

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de wijze waarop de herrekening plaatsvindt die is bedoeld in het eerste lid onder a. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ook overigens regels worden gesteld omtrent de bepaling van het actueel inkomen.

4. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, laatste volzin, kunnen regels worden gesteld omtrent het bij de bepaling van het actueel inkomen in bepaalde gevallen geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten van een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a of b, of van inkomensbestanddelen.

Artikel 35. Het recht op een bijzondere bijdrage

1. Indien voor het einde van het bijdragetijdvak, doch ten minste twee jaar na de datum waarop de woning is geleverd, blijkt dat het rekeninkomen 20 procent hoger is dan het actueel inkomen, kennen burgemeester en wethouders op aanvraag aan een eigenaar-bewoner een bijzondere bijdrage toe ter tegemoetkoming in de kosten van het in eigendom verkrijgen van een woning.

2. De hoogte van de bijzondere bijdrage wordt bepaald door, op de wijze die is bedoeld in artikel 28, het bedrag te berekenen van de individuele koopbijdrage dat behoort bij het actueel inkomen, en dit bedrag te verminderen met het bedrag van de individuele koopbijdrage dat behoort bij het rekeninkomen.

3. De artikelen 5, 6, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 7, 9 tot en met 21, en 24 tot en met 30 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat deze artikelen, voor zover ze slechts gelden voor primaire toekenningen, niet van toepassing zijn indien de eigenaar-bewoner reeds een individuele koopbijdrage of een bijzondere bijdrage is toegekend.

4. Voor de toepassing van het begrip «subsidietijdvak», genoemd in het eerste lid, wordt de eigenaar-bewoner geacht tevens een individuele koopbijdrage te hebben aangevraagd.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 36. Procedure bijzondere bijdrage

1. Indien de aanvraag betrekking heeft op het eerste op de inkomensdaling betrekking hebbende bijdragetijdvak waarvoor een bijzondere bijdrage wordt toegekend (eerste aanvraag), vangt dat bijdragetijdvak aan:

a. indien de aanvraag wordt ingediend binnen drie maanden na de inkomensdaling:

1°. op de eerste dag van de kalendermaand als de inkomensdaling per die datum heeft plaatsgevonden;

2°. op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de inkomensdaling in andere gevallen dan bedoeld onder ten eerste;

b. indien de aanvraag ten minste drie maanden na de inkomensdaling wordt ingediend: op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de indiening van de aanvraag.

2. Indien de aanvraag geen eerste aanvraag is (continueringsaanvraag), vangt het bijdragetijdvak aan:

a. indien de aanvraag wordt ingediend binnen drie maanden na afloop van het voorgaande bijdragetijdvak waarvoor een bijzondere bijdrage is toegekend: op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de afloop van het voorgaande bijdragetijdvak;

b. op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de indiening van de aanvraag in andere gevallen dan bedoeld onder a.

3. Op een aanvraag wordt binnen dertien weken na de indiening beslist. Voor ingewikkelde gevallen kunnen burgemeester en wethouders die termijn, onder opgaaf van redenen, met ten hoogste zes weken verlengen. Een zodanig besluit wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen dertien weken na de indiening van de aanvraag.

4. De bijzondere bijdrage wordt steeds toegekend voor een tijdvak van ten hoogste drie maanden; dat tijdvak eindigt niet op een latere datum dan 30 juni.

5. Burgemeester en wethouders kunnen op aanvraag voorschotten verstrekken terzake van de bijzondere bijdrage.

6. De bijzondere bijdrage wordt steeds over een tijdvak van ten hoogste drie maanden uitbetaald, na afloop van dat tijdvak, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

7. De artikelen 31, 32, 41, eerste en tweede lid, 42, eerste lid, 44, tweede lid, 45 tot en met 49, en 54 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a. in artikel 31, eerste lid, voor «met ingang van de eerste dag van de daarop volgende kalendermaand» wordt gelezen: met ingang van het eerstvolgende bijdragetijdvak;

b. burgemeester en wethouders, en niet Onze Minister, de bevoegdheden en verplichtingen hebben die zijn genoemd in de artikelen 41, tweede lid onder b, 47, derde lid, en 49;

c. aan burgemeester en wethouders en aan de daartoe door hen aangewezen ambtenaren, en niet aan Onze Minister en aan de daartoe door hem aangewezen ambtenaren, de informatie wordt verstrekt die is bedoeld in de artikelen 32, eerste lid, 46, eerste en tweede lid, en 47, eerste lid;

d. in artikel 48, eerste lid, voor «bij de aanvraag» steeds wordt gelezen: bij de aanvragen, gedurende het subsidietijdvak, die een eigenaar-bewoner heeft gedaan tot toekenning van een bijzondere bijdrage.

8. Artikel 41, derde lid, is van overeenkomstige toepassing indien de eigenaar-bewoner nog geen individuele koopbijdrage of een bijzondere bijdrage is toegekend.

Artikel 37. Verrekening en terugvordering

1. In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen categorieën van gevallen waarin bijzondere bijdragen zijn toegekend in afwijking van dit hoofdstuk of de daarop berustende bepalingen, dan wel artikel 36, zevende lid, juncto artikel 46, tweede lid, niet wordt nageleefd, besluiten burgemeester en wethouders dat de ten onrechte of tot een te hoog bedrag toegekende bijdragen, dan wel de voorschotten daarop, worden teruggevorderd dan wel verrekend.

2. Artikel 50, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot terugvordering of verrekening als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat in onderdeel a van dat artikellid voor «Onze Minister» wordt gelezen: burgemeester en wethouders.

3. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten:

a. artikel 14f van de Algemene bijstandswet van overeenkomstige toepassing op de terugvordering of de verrekening te laten zijn, of

b. te verrekenen met aanspraken op een bijzondere bijdrage van de eigenaar-bewoner.

4. In door Onze Minister te bepalen gevallen onderzoeken burgemeester en wethouders na afloop van het desbetreffende subsidiejaar, voor zover zij dit kunnen aan de hand van door Onze Minister verstrekte gegevens als bedoeld in artikel 38, vierde lid, of zij een bijzondere bijdrage hebben toegekend met inachtneming van de juiste gegevens.

Artikel 38. Privacybescherming

1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van dit hoofdstuk over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan.

2. Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing indien:

a. enig wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht;

b. degene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk heeft verklaard tegen de verstrekking van deze gegevens geen bezwaar te hebben, of

c. de gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen.

3. Ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek kunnen desgevraagd gegevens aan derden worden verstrekt voor zover de persoonlijke levenssfeer daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

4. Voor zover Onze Minister over de desbetreffende gegevens beschikt, maakt hij op verzoek van burgemeester en wethouders dan wel ambtshalve, aan burgemeester en wethouders de gegevens bekend die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn voor een juiste toepassing van dit hoofdstuk.

Artikel 39. Onkostenvergoeding gemeenten

1. Uit 's Rijks kas worden de kosten bestreden die ten laste van de gemeente zijn gebleven bij de toepassing van artikel 35.

2. Het Rijk verstrekt op aanvraag voorschotten terzake van de vergoeding, waaronder voorschotten terzake van de door burgemeester en wethouders toegekende bijzondere bijdragen of voorschotten daarop.

3. Burgemeester en wethouders declareren de in een subsidiejaar gemaakte kosten voor de 1e oktober die volgt op dat jaar. Bij de opgave wordt een verklaring gevoegd van de deskundige, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de juistheid van de verstrekte gegevens en de rechtmatigheid van de toegekende bijzondere bijdragen.

4. Burgemeester en wethouders voeren ten behoeve van een getrouwe weergave van de uitvoering en een effectief uitvoeringsproces een zodanige administratie dat de juiste, volledige en tijdige vastlegging zijn gewaarborgd van:

a. de besluiten over aanvragen, onderzoeken, toekenningen, vorderingen en verplichtingen en de hieruit voortvloeiende betalingen en ontvangsten;

b. de hierop betrekking hebbende bescheiden;

c. het onderzoek dat is verricht naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens en de overgelegde bescheiden.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste tot en met vierde lid, alsmede omtrent de bij de declaratie te verstrekken gegevens.

HOOFDSTUK 7. AANPASSING VAN BEDRAGEN

Artikel 40. Aanpassing

1. Bij ministeriële regeling worden elk jaar, met ingang van 1 juli, aangepast aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer voor de bouwkosten, de bedragen die zijn genoemd in:

a. artikel 24, tweede lid (minimum normlasten);

b. artikel 25, tweede lid (referentie normlasten),

c. artikel 30, eerste lid (maximale ikb).

2. Bij ministeriële regeling worden elk jaar, met ingang van 1 juli, de bedragen die zijn genoemd in de artikelen 8, eerste lid (maximaal toegestaan inkomen) en 9, eerste lid (maximaal toegestaan vermogen), aangepast aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

3. Bij ministeriële regeling kan het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid (maximale koopsom in guldens), worden aangepast aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer voor de bouwkosten.

4. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks, na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de hoogte vastgesteld van de bedragen die vanaf 1 juli krachtens artikel 24, eerste lid, als minimum-inkomensijkpunt zullen gelden.

5. Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, met ingang van 1 juli, de hoogte van de bedragen, die krachtens artikel 25, eerste lid, als referentie-inkomensijkpunt zullen gelden, aangepast met hetzelfde percentage, waarmee de corresponderende bedragen in artikel 24, eerste lid (minimum-inkomensijkpunt) worden aangepast. Van dit percentage kan worden afgeweken, voor zover de wijziging van de in artikel 24, eerste lid, bedoelde belastbare inkomens onbedoeld afwijkt van de wijziging welke naar verwachting plaats zal vinden met betrekking tot de belastbare inkomens boven het minimum-inkomensijkpunt.

6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de factoren, genoemd in artikel 27, tweede lid (fiscaal effect), worden aangepast als daartoe aanleiding is vanwege wijziging van de belastingwetgeving.

7. De bedragen en factoren worden als volgt afgerond:

a. de bedragen die zijn genoemd in het eerste lid worden naar boven afgerond op hele guldens;

b. de bedragen die zijn genoemd in het tweede, derde, vierde en vijfde lid, worden naar boven afgerond op een veelvoud van f 50;

c. de factoren, bedoeld in het zesde lid, worden naar boven afgerond op twee decimalen.

8. De inkomensijkpunten en de overeenkomstig het eerste tot en met zevende lid vastgestelde, vanaf 1 juli geldende grenzen en de voor de verschillende inkomensklassen en typen huishoudens geldende normlasten, worden elk jaar uiterlijk op 1 mei in de Staatscourant bekendgemaakt.

9. Bij een volgende aanpassing van deze bedragen en factoren wordt uitgegaan van de bedragen en factoren zoals die waren, voordat zij werden afgerond.

10. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de bedragen als vermeld in artikel 24, eerste lid onder c en d, (ouderentoeslag bij minimum-inkomensijkpunt) hoger of lager worden gesteld.

HOOFDSTUK 8. AANVRAAG, VERSTREKKING EN BETALING

Artikel 41. Aanvraag

1. De aanvraag tot toekenning van een individuele koopbijdrage wordt gedaan door middel van een volledig ingevuld formulier, dat wordt vastgesteld door Onze Minister. Burgemeester en wethouders stellen het formulier verkrijgbaar.

2. Als tot het huishouden van de eigenaar-bewoner nog een ander dan hijzelf behoort, wordt bij de aanvraag een verklaring van die ander gevoegd, inhoudende:

a. dat de op het aanvraagformulier vermelde, hem betreffende, gegevens inzake het inkomen juist zijn, en

b. dat ermee wordt ingestemd dat de inspecteur der rijksbelastingen of Onze Minister terzake van deze gegevens inlichtingen inwint bij, en informatie verschaft aan, de eigenaar-bewoner, zo daartoe bij de toepassing van de artikelen 2 tot en met 6 aanleiding mocht zijn.

3. Bij de aanvraag voor een primaire toekenning worden voorts ten minste afschriften van de navolgende stukken gevoegd, met dien verstande dat dit voor de onderdelen d, e en f slechts geldt voor zover de betreffende eis van toepassing is:

a. de transportakte;

b. de hypotheekakte;

c. de borgtocht, bedoeld in artikel 21;

d. het garantiecertificaat, bedoeld in artikel 14;

e. het taxatierapport, bedoeld in artikel 15;

f. het bouwkundig rapport, bedoeld in artikel 16, eerste lid onder a.

4. De aanvraag wordt ingediend bij burgemeester en wethouders.

Artikel 42. Controletaak b&w

1. Burgemeester en wethouders onderzoeken de juistheid en de volledigheid van de bij de aanvraag verstrekte gegevens en bescheiden.

2. Burgemeester en wethouders zenden de aanvraag uiterlijk drie maanden na de datum van ontvangst aan Onze Minister, met daarop een advies over de afhandeling.

3. De individuele koopbijdrage wordt slechts verstrekt indien de aanvraag binnen drie maanden na de peildatum wordt ingediend.

Artikel 43. Beslistermijn

Binnen de navolgende termijn na de datum van indiening van de aanvraag bij burgemeester en wethouders wordt door Onze Minister een beslissing genomen:

a. op een aanvraag voor een primaire toekenning: negen maanden;

b. op een aanvraag voor een andere toekenning dan een primaire: zes maanden.

Artikel 44. Uitbetaling

1. De individuele koopbijdrage wordt steeds over een tijdvak van een maand uitbetaald, na afloop van dat tijdvak. De eerste uitbetaling vindt plaats over de eerste kalendermaand van het subsidietijdvak.

2. Uitbetaling geschiedt doordat Onze Minister de individuele koopbijdrage, zo nodig in de vorm van een voorschot, uitbetaalt aan degene die de hypothecaire lening heeft verstrekt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop zodanige betaling plaatsvindt.

Artikel 45. Beschikken over bijdrage

1. De individuele koopbijdrage is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, behoudens dat beslag is toegestaan met het oog op inning van de hypotheeklast.

2. Elk beding, strijdig met het eerste lid, is nietig.

HOOFDSTUK 9. INFORMATIEPLICHT, VERIFICATIE, OPSCHORTING, HERZIENING EN TERUGVORDERING

Artikel 46. Informatieplicht huishouden eigenaar-bewoner

1. Degenen die tot het huishouden van de eigenaar-bewoner behoren zijn verplicht uit eigen beweging aan Onze Minister onmiddellijk alle inlichtingen te verstrekken waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken, en die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de individuele koopbijdrage.

2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn verplicht de in dat lid bedoelde gegevens desgevraagd te verstrekken aan burgemeester en wethouders, aan Onze Minister, en aan de door Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaren.

Artikel 47. Informatieplicht bank

1. Degene die de hypothecaire lening heeft verstrekt, is verplicht uit eigen beweging aan Onze Minister onmiddellijk alle inlichtingen met betrekking tot de hypothecaire lening te verstrekken waarover hij redelijkerwijs kan beschikken, en die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de individuele koopbijdrage.

2. Tot de in het eerste lid bedoelde inlichtingen behoren in elk geval wijzigingen in de hypothecaire lening.

3. Onze Minister stelt de eigenaar-bewoner in kennis van elke gegevensverstrekking als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 48. Controle vermogen

1. De inspecteur der rijksbelastingen onderzoekt de juistheid van de bij de aanvraag verstrekte gegevens inzake het vermogen van degenen die tot het huishouden van de eigenaar-bewoner behoren. Als de inspecteur vaststelt dat het vermogen van de eigenaar-bewoner of van een persoon die tot zijn huishouden behoort afwijkt van het bij de aanvraag opgegeven vermogen, en dat ten gevolge hiervan de krachtens artikel 9 toepasselijke vermogensgrens zou worden overschreden, stelt hij het rekenvermogen vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, en maakt hij deze bekend aan de eigenaar-bewoner, en aan Onze Minister.

2. Ten aanzien van het onderzoek en de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 2, 3 en 4 en de hoofdstukken V en VIII, met uitzondering van de artikelen 47a, 52, 54, 63 en 66, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 49. Opschorten

Onze Minister kan de uitbetaling van de individuele koopbijdrage geheel of gedeeltelijk opschorten als hij redelijkerwijs kan vermoeden dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag een individuele koopbijdrage is toegekend of dat niet langer is voldaan aan een eis, met uitzondering van de in artikel 30 genoemde eis, voor de primaire toekenning.

Artikel 50. Herzien en terugvorderen

1. Onze Minister kan de toekenning herzien:

a. als niet langer wordt voldaan aan een eis, met uitzondering van de in artikel 30 genoemde eis, voor de primaire toekenning;

b. als de toekenning heeft plaatsgevonden in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen, of

c. als artikel 46, tweede lid, niet wordt nageleefd.

2. Aan een besluit als bedoeld in het eerste lid kan terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak:

a. als gegevens die zijn verstrekt door degene die behoort tot het huishouden van de eigenaar-bewoner zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij Onze Minister bekend zouden zijn geweest,

b. als artikel 46, tweede lid, niet wordt nageleefd, of

c. als de eigenaar-bewoner redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de individuele koopbijdrage ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

3. Als het eerste lid toepassing vindt kan de ten onrechte of te veel uitbetaalde individuele koopbijdrage van de eigenaar-bewoner worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op individuele koopbijdrage van de eigenaar-bewoner. Onze Minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.

4. Onze Minister kan, als de herziening haar grond vindt in het feit dat het aanvraagformulier niet naar waarheid is ingevuld, dan wel artikel 46 niet is nageleefd, het terug te vorderen of te verrekenen bedrag verhogen met 25 procent, met dien verstande dat deze verhoging niet meer mag bedragen dan f 500 per subsidietijdvak waarover ten onrechte een individuele koopbijdrage werd genoten.

Artikel 51. Invorderen

1. Een bedrag als bedoeld in artikel 50, derde en vierde lid, wordt ingevorderd door Onze Minister.

2. Als de eigenaar-bewoner in gebreke blijft het door hem verschuldigde bedrag te voldoen binnen de daarvoor gestelde termijn, zendt Onze Minister hem een aanmaning om binnen een vastgestelde termijn van ten minste vier weken na dagtekening van de aanmaning het verschuldigde bedrag te voldoen.

3. Als de eigenaar-bewoner ook na aanmaning in gebreke blijft, kan de invordering van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met de kosten van aanmaning en invordering, zonder rechterlijke tussenkomst geschieden bij dwangbevel.

4. De betekening en tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschieden door de ontvanger van de rijksbelastingen en door de belastingdeurwaarder van de rijksbelastingen, met toepassing van de artikelen 13 en 14 van de Invorderingswet 1990.

5. Zolang de ontvanger met de zorg voor de invordering is belast, kan hij een vordering doen op grond van artikel 19 van de Invorderingswet 1990, alsmede verrekenen op grond van artikel 24 van die wet.

6. De ontvanger kan, zolang hij met de zorg voor de invordering is belast, onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar-bewoner voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel wordt de dwanginvordering geschorst. Het uitstel kan tussentijds bij beschikking worden beëindigd.

7. Met betrekking tot het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel is artikel 17 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in dat artikel in plaats van «de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd» telkens moet worden gelezen: de met de tenuitvoerlegging van het dwangbevel belaste ontvanger.

8. De kosten van aanmaning en verdere invordering worden berekend op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen. De artikelen 6 en 7 van de Invorderingswet 1990 zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 10. BESTUURLIJKE INFORMATIEVERSCHAFFING

Artikel 52. Informatieverstrekking algemeen

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de bij die maatregel aangewezen personen en instanties worden verplicht kosteloos gegevens en afschriften van stukken te verstrekken aan burgemeester en wethouders, en Onze Minister, voor zover die verstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet. Bij die maatregel kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot die verstrekking.

Artikel 53. Informatie door b&w

Burgemeester en wethouders verstrekken desgevraagd aan Onze Minister de gegevens over de uitvoering van deze wet, alsmede inzage in de stukken daarover, op de wijze als door Onze Minister bepaald.

Artikel 54. Sociaal-fiscaal nummer

In de administratie over de uitvoering van deze wet wordt het sociaal-fiscaal nummer opgenomen waaronder degenen die tot het huishouden van de eigenaar-bewoner behoren, zijn geregistreerd bij de rijksbelastingdienst. Bij de verstrekking van gegevens over de uitvoering van deze wet wordt gebruik gemaakt van dit sociaal-fiscaal nummer.

HOOFDSTUK 11. WIJZIGING ANDERE WETTEN, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 55. Wijziging andere wetten

1. Artikel 49 van de Huursubsidiewet wordt gewijzigd als volgt:

a. in het eerste lid vervalt: 7,;

b. onder aanduiding van het derde lid als tweede lid, vervalt het tweede lid (oud);

c. in het tweede lid (nieuw) vervalt «of een individuele koopbijdrage».

2. De Algemene bijstandswet wordt gewijzigd als volgt:

a. in artikel 20, zesde lid, wordt, onder invoeging van een puntkomma aan het slot van onderdeel b, na dat onderdeel een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

c. op degene die recht heeft op een individuele koopbijdrage of een bijzondere bijdrage als bedoeld in de Wet individuele koopbijdrage, alsmede zijn gezin;

b. in artikel 43, tweede lid, wordt onder invoeging van een puntkomma aan het slot van onderdeel l, na dat onderdeel een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

m. individuele koopbijdrage of een bijzondere bijdrage ontvangen op grond van de Wet individuele koopbijdrage;

c. in artikel 52, eerste lid, wordt, onder invoeging van een puntkomma aan het slot van onderdeel e, na dat onderdeel een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

f. het vermogen gebonden in de door de belanghebbende of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf, waarvoor een individuele koopbijdrage of een bijzondere bijdrage als bedoeld in de Wet individuele koopbijdrage is toegekend;

d. in artikel 122, eerste lid, onder f, wordt na «de Huursubsidiewet» ingevoegd: en de Wet individuele koopbijdrage.

3. Aan artikel 15, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel w door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

x. van verhuurde woningen waarvoor ten behoeve van het in eigendom verkrijgen daarvan een individuele koopbijdrage is toegekend krachtens artikel 6 of artikel 23a van de Wet individuele koopbijdrage.

Artikel 56. Overgangsbepaling i.v.m. woonwagens

Indien het bij koninklijke boodschap van 27 april 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving (kamerstukken 25 333) tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt artikel 18, eerste lid, te luiden:

1. Voor een primaire toekenning ten behoeve van het in eigendom verkrijgen van een woonwagen is vereist dat deze op de peildatum:

a. is geplaatst op een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder e, van de Huisvestingswet, of op een woonwagenkamp dat tot stand is gekomen voor 1 oktober 1970, en

b. voldoet aan de eisen, daaraan gesteld krachtens de Woningwet.

Artikel 57. Nadere regels bij amvb

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten behoeve van de invoering van deze wet nadere regels worden gesteld.

Artikel 58. Voorhangprocedures

De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 23, eerste lid, of 57, wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd en sedert die overlegging acht, onderscheidenlijk vier weken zijn verstreken.

Artikel 59. Overgangsrecht

1. Indien de eigendom van de woning is overgedragen voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, geldt als peildatum het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, behoudens voor het bepaalde in artikel 15, derde lid onder c, waarvoor de datum van eigendomsoverdracht als peildatum geldt.

2. Artikel 49 van de Huursubsidiewet zoals dat luidde voor het tijdstip waarop deze wet in werking is getreden blijft van toepassing ten aanzien van degene aan wie op basis van dat artikel huursubsidie in afwijking van artikel 7 van die wet is toegekend.

3. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet worden geen koopgewenningssubsidies vastgesteld als bedoeld in artikel 6 van de Gewenningssubsidieregeling eigen-woningbezit.

Artikel 60. Evaluatie

1. Onze Minister brengt jaarlijks verslag uit aan de Staten-Generaal over de werking van deze wet.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid zendt Onze Minister binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 61. Inwerkingtreding

1. Deze wet treedt in werking met ingang 1 juli van enig jaar waarin tenminste zes kalendermaanden zijn verstreken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

2. Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze wet worden de daarin voorkomende bedragen aangepast overeenkomstig artikel 40, met als uitgangspunt dat de laatste aanpassing daarvan per 1 januari 1998 heeft plaatsgevonden.

Artikel 62. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet individuele koopbijdrage.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven