25 295 Infectieziektenbestrijding

Nr. 1924 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2022

Hierbij informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot het proces rond de totstandkoming van een internationaal pandemie-instrument.

Aanleiding

De COVID-19 pandemie heeft aangetoond dat mondiale samenwerking van groot belang is bij het voorkomen en beheersen van pandemieën. Het ontbreekt echter aan een wereldwijd gemeenschappelijk kader waar we onze samenwerking op kunnen baseren. Verschillende internationale evaluaties1 over de huidige COVID-19 pandemie pleiten daarom voor een mondiaal pandemieverdrag.

Het kabinet heeft hierop bij monde van Minister-President Rutte in maart 2021, samen met circa 30 andere regeringsleiders (o.a. van Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, en Indonesië) steun uitgesproken voor de ontwikkeling van dergelijk (juridisch bindend) verdrag.

Op 1 december 2021 hebben de lidstaten van de WHO besloten om te starten met onderhandelingen over een internationaal instrument met betrekking tot pandemische preventie, paraatheid en respons. Eerder heb ik uw kamer toegezegd2 om het parlement te informeren over de Nederlandse inzet in dit kader, zodra de contouren van het pandemieverdrag duidelijker zouden zijn en in ieder geval vóór de start van de daadwerkelijke onderhandelingen.

De verwachting is dat de onderhandelingen in het najaar van start zullen gaan. Met deze brief informeer ik uw Kamer graag over het proces tot nu toe en de hoofdlijnen van de Nederlandse inzet.

Proces

Op 1 december 2021 hebben de lidstaten van de WHO tijdens een Special Session van de World Health Assembly (WHA) besloten tot het starten van onderhandelingen over de totstandkoming van een internationaal instrument met betrekking tot pandemische preventie, paraatheid en respons.

Hiertoe is een Intergovernmental Negotiating Body (INB) opgericht, waar alle 194 WHO-lidstaten, alsook regionale economische organisaties als de Europese Unie, lid van zijn. Op 24 februari 2022 vond de eerste bijeenkomst van de INB plaats, waarbij vooral is besproken hoe het proces richting een instrument eruit zal zien. De directeur Internationale Zaken van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is co-voorzitter van dit proces, samen met een collega uit Zuid-Afrika.

Op dit moment worden vooral nog inhoudelijke elementen verzameld die de kern kunnen vormen van het instrument. Op basis hiervan zal een eerste zogenaamde «working draft», worden opgesteld. Deze working draft zal tijdens de tweede bijeenkomst van de INB (eind juli) worden besproken, waarbij ook de juridische vorm van het uit te onderhandelen instrument op de agenda zal staan. Informatie over bijeenkomsten van de INB en relevante documenten zijn online beschikbaar via de website van de WHO3.

In het najaar zullen naar verwachting de daadwerkelijke onderhandelingen van start gaan. Het is de bedoeling dat het instrument in 2024 wordt vastgesteld door de WHA, de jaarvergadering van de WHO.

Inzet

Internationale samenwerking en solidariteit zijn cruciaal om een pandemie het hoofd te bieden. De inzet van Nederland is erop gericht tot bindende afspraken te komen voor verbeterde gezamenlijke preventie, paraatheid en bestrijding van pandemieën in alle landen van de wereld. Hierbij moet worden samengewerkt met relevante multilaterale instellingen, waarbij een centrale rol is weggelegd voor de WHO. Zoals met alle internationale instrumenten, zal de inhoud en vorm van een eventueel nieuw instrument worden bepaald door lidstaten zelf, met inachtneming van hun eigen nationale wet- en regelgeving.

Voor Nederland is het van belang dat een nieuw pandemie-instrument substantiële meerwaarde biedt ten opzichte van de huidige situatie en dat gebruik wordt gemaakt van de lessen uit de COVID-19 pandemie en eerdere pandemieën.

De Nederlandse inzet wordt interdepartementaal afgestemd met relevante departementen en organisaties, afhankelijk van de inhoudelijke thema’s die in de onderhandelingen aan de orde zullen komen. De huidige COVID-19 crisis heeft laten zien dat een «whole of government» benadering daarbij gewenst is. Daarnaast vindt de Nederlandse inbreng zoveel mogelijk plaats in EU-verband en in afstemming met de overige lidstaten. Waar mogelijk spreekt de EU met één mond.

Voor Nederland is het in ieder geval van belang dat het instrument zich richt op:

  • een verbetering van de regie en sturing van het mondiale pandemische paraatheidssysteem in tijden van crisis;

  • versterking van primaire gezondheidssystemen in landen, inclusief aandacht voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR);

  • het bijdragen aan, of het voorkomen of mitigeren van secundaire (gezondheids-) impact van een pandemie;

  • vergroting van nationale en internationale capaciteit ten behoeve van het voorkomen, detecteren, voorbereiden op en bestrijden van toekomstige pandemieën;

  • maatregelen ter voorkoming van zoönose, alsook het tegengaan van antimicrobiële resistentie;

  • versterking van internationale afspraken en samenwerking rondom de ontwikkeling, productie en distributie in crisistijd van vaccins en andere essentiële medische producten;

  • een substantiële verbetering van toegankelijke en duurzame financiering en capaciteitsopbouw van pandemische paraatheid;

  • een verbetering van de afstemming tussen landen voor wat betreft te nemen maatregelen in geval van een pandemie (al dan niet op regionaal niveau)

  • en verbetering van samenwerking met en tussen relevante VN- en multilaterale organisaties.

Het kabinet is van mening dat het voor een effectieve mondiale gezondheidsarchitectuur belangrijk is fragmentatie van gremia, regelingen en structuren tegen te gaan, zodat de internationale gemeenschap bij toekomstige ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen beter is voorbereid. Hierbij is een centrale rol weggelegd voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die daarvoor door de lidstaten voldoende geëquipeerd moet worden om die rol naar behoren te kunnen vervullen.

Het kabinet zal zich inspannen voor een inclusief onderhandelingsproces met betekenisvolle betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld (met specifieke aandacht voor jongeren en vrouwenorganisaties), ook uit het mondiale zuiden en het belang van een mensenrechten en gender-transformatieve benadering onder de aandacht brengen bij de daarvoor relevante elementen van een nieuw pandemie-instrument.

Aangezien de inhoud en juridische basis van het uit te onderhandelen pandemie-instrument nog niet zijn vastgesteld, zal pas aan het einde van de onderhandelingen kunnen worden bepaald of Nederland daadwerkelijk partij zal worden bij het instrument. Indien het instrument de vorm krijgt van een internationaal verdrag, dan zal dit volgens de daarvoor geldende goedkeuringsprocedure aan het parlement worden voorgelegd. Bij het verder vormgeven van de Nederlandse inzet zal rekening worden gehouden met aangenomen moties vanuit uw Kamer.

Rol van de EU

Bij de onderhandelingen over het pandemie-instrument treedt de Europese Commissie (daar waar er sprake is van een EU-competentie) op als onderhandelaar namens de lidstaten. De Commissie is in een Raadsbesluit gemachtigd om conform vastgestelde richtsnoeren te onderhandelen over aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen. Daarnaast zijn er werkafspraken gemaakt over aangelegenheden die nationale competenties betreffen en waarbij er sprake is van consensus tussen de lidstaten.

In deze gevallen treedt het roterende EU-voorzitterschap namens de lidstaten op, om zoveel mogelijk met één stem te kunnen spreken. Bij afwezigheid van consensus spreken de lidstaten zelfstandig. In het geval van aangelegenheden die een gemengde competentie betreffen, geldt een combinatie van het bovenstaande. Er is nog geen inhoudelijke Europese onderhandelingsinzet vastgesteld.

Vooruitblik

In navolging van deze brief zal ik uw kamer regelmatig informeren over de voortgang van de onderhandelingen. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de motie van de Kamerleden Van Haga en Smolders4 waarin de regering wordt verzocht om de Kamer minimaal tweejaarlijks hierover te informeren.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers


X Noot
1

Zie bijvoorbeeld het Independent Panel for Pandemic Preparedness and Response, The Independent Panel for Pandemic Preparedness and Response

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2056

X Noot
4

Kamerstuk 21 501–20, nr. 1782

Naar boven