Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 april 2022
In het debat met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 16 februari
2022, over de ontwikkelingen rondom het coronavirus, hebben de leden Omtzigt, Westerveld,
Van der Plas, Agema, Van Haga, Pouw-Verweij en Simons een motie ingediend over het
opstellen van standaarden en protocollen door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
(WRR). In het bijzonder verzoekt de motie de WRR te laten adviseren over standaarden
en protocollen voor onafhankelijkheid van advisering en onafhankelijkheid van onderzoek,
de WRR een voorstel te laten doen voor die standaarden en protocollen, en de WRR de
vrijheid te geven daar de KNAW bij te betrekken.1 Met deze brief informeer ik u over de uitvoering van de motie.
Als Minister van BZK zal ik vanuit mijn coördinerende verantwoordelijkheid voor de
organisatie en kwaliteit van de rijksdienst deze motie binnen het kabinet oppakken.
Als eerste wil ik graag opmerken dat bij de uitvoering van de motie de bijzondere
positie van de WRR ten opzichte van de regering en het parlement relevant is. Zoals
vastgelegd in de Instellingswet W.R.R. stelt de WRR zelf het eigen werkprogramma vast.
De WRR is in dit opzicht fundamenteel anders dan de adviescolleges die onder de Kaderwet
adviescolleges vallen en werken op basis van adviesaanvragen van het kabinet.
De WRR informeert en adviseert de regering en het parlement over grote maatschappelijke
vraagstukken. De ontwikkeling van het regeringsbeleid is gebaat bij inzichten in ontwikkelingen
en vraagstukken die op langere termijn de samenleving beïnvloeden. De WRR draagt hier
op een wetenschappelijk gefundeerde manier aan bij. De Raad heeft tot taak tijdig
te wijzen op tegenstrijdigheden en te verwachten knelpunten voor het regeringsbeleid,
probleemstellingen te formuleren over de grote beleidsvraagstukken en beleidsalternatieven
aan te dragen. De WRR kan zich bezighouden met alle gebieden van (potentieel) regeringsbeleid.
De raad agendeert zelf onderwerpen en neemt onderwerpen uit adviesaanvragen van het
kabinet in overweging. Om te komen tot een goed werkprogramma spreekt de WRR regelmatig
met bewindspersonen, beleidsmakers, fractievoorzitters, wetenschappers en het maatschappelijk
veld. Er worden meer suggesties gedaan voor onderwerpen voor WRR-rapporten dan de
projecten die de WRR gemiddeld met zijn huidige capaciteit aankan. Dat betekent dat
de raad scherpe keuzes moet maken met betrekking tot zijn werkprogramma. Uiteindelijk
beslist de raad zelf welke onderwerpen de raad op zijn agenda zet.
In het licht van het vorenstaande heb ik naar aanleiding van de motie contact opgenomen
met de WRR. Daaruit blijkt, dat de WRR binnen afzienbare tijd met de indieners van
voornoemde motie in gesprek wil gaan om de achtergrond van de vraag beter te begrijpen
en te bezien of deze binnen het werkprogramma past.
Ik wacht de uitkomsten van dat proces met belangstelling af.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot