25 294
Strafrechtelijke aansprakelijkheid van overheidsorganen

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 12 januari 1998

Op 6 januari jongstleden heeft de Hoge Raad ten tweeden male arrest gewezen in de zogenaamde Pikmeerzaak. In die uitspraak komt de Hoge Raad met zoveel woorden terug op eerdere rechtspraak. De strafrechtelijke immuniteit van lagere overheden wordt sterk beperkt. Bij veel delicten zal de vraag of de betreffende lagere overheid gestraft kan worden, beantwoord moeten worden in de sleutel van de rechtvaardigingsgronden. Ik zie het arrest als een ondersteuning van de lijn die ik in de Nota Strafrechtelijke aansprakelijkheid van overheidsorganen (Kamerstukken 25 294, nr. 1) heb gekozen. In deze Nota heb ik aangekondigd door een gericht vervolgingsbeleid te willen bevorderen dat de grenzen van de aansprakelijkheid van overheidsorganen uitkristalliseren.

Het arrest van de Hoge Raad heeft consequenties voor de vraag of wetswijziging wenselijk is, en voor de vraag hoe deze wijziging, gesteld dat zij wenselijk zou zijn, vormgegeven zou moeten worden. Daarmee is het arrest ook relevant voor de vervolgnotitie die ik de Kamer heb toegezegd. Voorts zal het OM een inventarisatie verstrekken van zaken tegen lagere overheden die thans nog liggen. Ook voor deze inventarisatie heeft het arrest van de Hoge Raad gevolgen. De toegezegde vervolgnotitie loopt door het onderhavige arrest derhalve enige vertraging op. Ik streef ernaar, U de vervolgnotitie in maart toe te sturen.

De Minister van Justitie,

W. Sordrager

Naar boven