25 282
Het onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen brengen van het overheidspersoneel (Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 5 juni 1997

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij steunen de regering waar zij streeft naar normalisering van de arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen van het overheidspersoneel. Tevens zien deze leden het als een voordeel dat het in de toekomst niet meer nodig zal zijn afzonderlijke maatregelen voor het overheidspersoneel te treffen, waar het betreft de omzetting van wijzigingen in de sociale zekerheid die ook voor het overheidspersoneel gewenst zijn.

De leden van de fractie van de PvdA hebben nog de volgende vragen en opmerkingen. Alvorens zij hun steun geven aan dit wetsvoorstel dient duidelijk te zijn dat een zorgvuldige uitvoering gewaarborgd is. De foutenmarge met betrekking tot de uitvoering dient terug gebracht te worden tot een gebruikelijk niveau. Ook dienen er garanties te komen over de toerusting van de uitvoeringsorganisatie.

Na de invoering van de OOW onderscheiden overheidswerknemers zich nauwelijks nog van andere werknemers. Uitzonderingen hierop zijn de aanstelling en ontslag. Welke argumenten rechtvaardigen een dergelijk onderscheid nog na de invoering van de OOW?

Het beleid inzake de normalisering van het arbeidsvoorwaardenbeleid ten aanzien van het overheidspersoneel houdt in dat de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen van het overheidspersoneel gelijk wordt gemaakt met wat voor de marktsector geldt, tenzij de bijzondere positie van de overheidswerkgever noodzaakt tot afwijkingen. Kan de regering nader uiteenzetten wanneer er sprake is van een

bijzondere positie? Kan hierbij ook een eventuele bijzondere positie van een overheidswerknemer een rol spelen?

De leden van de fractie van de PvdA hebben nota genomen van de stelling van de regering dat uit gemaakte berekeningen is gebleken dathet in beginsel mogelijk moet zijn de OOW-operatie financieel neutraal te laten verlopen in die zin dat slechts sprake is van financieringsverschuivingen tussen de overheidssector en de marktsector waarbij het in beginsel mogelijk is een en ander inkomensneutraal, loonkostenneutraal en neutraal voor het financieringstekort te laten verlopen. Wat kunnen de gevolgen zijn indien deze veronderstelling achteraf niet juist blijkt te zijn? Welke problemen zouden zich voor kunnen doen? En hoe verhoudt zich genoemd citaat tot de uitgavenbeperkingen van de rijksbegroting, zoals genoemd in het regeerakkoord? Voor de arbeidsvoorwaarden collectieve sector is in het regeerakkoord voor 1998 een beperking van 1,5 miljard gulden afgesproken, waarbij effecten werden verwacht van de veranderingen in de arbeidsongeschiktheidsregelingen, met name nadat ook ambtenaren onder de werknemersverzekeringen zouden zijn gebracht. Hoeveel besparingen mogen van de overheveling van het overheidspersoneel naar de verschillende werknemersverzekeringen worden verwacht? De leden van de fractie van de PvdA zouden gaarne een overzicht zien van de financiële consequenties van van het onderhavige voorstel voor de rijksoverheid.

De regering heeft zich nog geen volledig beeld kunnen vormen van alle consequenties van toepassing van de ZWF ten aanzien van het overheidspersoneel. De leden van de fractie van de PvdA vragen of de regering zich inmiddels wel een beeld heeft kunnen vormen van de consequenties van een eventuele toepassing van de ZFW ten aanzien van het overheidspersoneel?

De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Voor alle helderheid: de leden van de CDA-fractie zijn altijd voorstander geweest van het brengen van het overheidspersoneel onder de werkingssfeer van wettelijke werknemersverzekeringen (ZW/WAO/WW). Voor de leden van de CDA-fractie moet daarbij echter wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Die voorwaarden hebben te maken met de uitvoering c.q. het invoeringstraject, met de gelijktijdige risicoverevening en met de overgangsregeling voor bestaande gevallen. In de loop van dit verslag komen de leden van de CDA-fractie op deze punten terug.

De leden van de CDA-fractie ondersteunen nog steeds de doelstelling van de wet, doch plaatsen grote vraagtekens bij de uitvoerbaarheid en bij de nu voorliggende overgangsregelingen.

De leden van de CDA-fractie plaatsen vraagtekens bij de zorgvuldigheid van de voorbereiding van dit wetsvoorstel. De voorbereidingstijd was weliswaar lang, maar de vraag is of de voorbereiding wel voldoende is. De uitvoeringsrisico's van het wetsvoorstel zijn toch eigenlijk niet in kaart gebracht. De leden van de CDA-fractie vragen of er een uitvoeringstoets, of misschien kan beter worden gesproken van een uitvoerbaarheidstoets, heeft plaatsgevonden. Zo ja, wat is daarvan het resultaat? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd en is de regering alsnog van plan deze uitvoeringstoets te laten plaatsvinden? Uit het onlangs verschenen rapport van de Algemene Rekenkamer inzake de klantgerichtheid van overheidsinstanties is gebleken dat met name de ingewikkeldheid en de onhelderheid van wet- en regelgeving leidt tot grote ontevredenheid zowel bij de uitvoeringsinstanties als bij de betrokken burgers. Wat is, danwel wordt gedaan om deze problemen te voorkomen bij de invoering van dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de CDA-fractie willen nader worden geïnformeerd over de financiële consequenties van dit wetsvoorstel. Aanwijzing 215 van de Aanwijzingen voor de regelgeving vraagt hier expliciet om. De zinsnede «in beginsel budgettair neutraal» wordt veelvuldig gebezigd. Maar de onderbouwing daarvan is niet in het wetsvoorstel opgenomen. De leden van de CDA-fractie vragen naar de financiële onderbouwing van dit wetsvoorstel. Uit de memorie van toelichting blijkt dat er geen inzicht bestaat in de budgettaire consequenties voor de overheidswergevers en dus ook niet voor de rijksbegroting. De vraag ten aanzien van de financiële aspecten geldt niet alleen het macro-niveau, maar ook het sectorenniveau. Hoe worden de financiële risico's verevend? Tevens willen de aan het woord zijnde leden nader worden geïnformeerd over de uitvoeringskosten en over de eventuele budgettaire en inkomenseffecten van het onder de WAO brengen van overheidspersoneel.

De leden van de VVD-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel. Enerzijds spreekt de daarin verder gestalte gegeven normalisering in de vorm van het onder de werknemersverzekeringen brengen van het overheidspersoneel hen aan, anderzijds is de voorgestelde fasering van realisering daarvan op zijn minst teleurstellend te noemen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel dat het overheidspersoneel onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen brengt. De leden van de fractie van D66 hechten zeer aan het normaliseren van de arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen van het overheidspersoneel. Deze leden zijn van mening dat het vervallen van de noodzaak tot het nemen van afzonderlijke maatregelen voor overheidspersoneel toe te juichen is. De leden van de fractie van D66 zijn het eens met de opvatting van de regering dat invoering van de werknemersverzekeringen pas aan de orde is op het moment dat voor de overheid en de marktsector dezelfde rechten en verplichtingen, dezelfde wijze van financiering, en dezelfde wijze organisatie van de uitvoering kunnen worden ingevoerd.

De leden van de D66-fractie constateren dat ondanks de motie op stuk nummer 24 205, nr. 14, de invoering gefaseerd zal plaatsvinden. Met ingang van fase 1 (1 januari 1998) wordt de WAO ingevoerd, met ingang van fase 2 worden de WW en de ZW ingevoerd voor het overheidspersoneel behalve ten aanzien van de lopende gevallen. Met ingang van fase 3 worden de WW en de ZW voor die lopende gevallen ingevoerd.

De leden van de GPV-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat een consequentie van het beleid gericht op genormaliseerde arbeidsverhoudingen is, dat voor het overheidspersoneel ook met betrekking tot de sociale zekerheid voor zover mogelijk wordt aangesloten bij de regelingen die bestaan in de marktsector. Het beoogde doel van voorliggend wetsvoorstel kan derhalve worden onderschreven. Deze leden constateren echter dat met dit wetsvoorstel, met name omtrent de invoering van de WW en de ZW, nog veel onzekerheden blijven bestaan.

De leden van de GPV-leden vragen voorts een overzicht van de financiële gevolgen van de invoering van de WAO, ZW en de WW, voor zowel de betreffende werknemers als de werkgevers. Kan de regering met betrekking tot de invoering van de ZW en de WW tevens een indicatie geven van het aantal bestaande ziektegevallen en wachtgelders die zullen worden geconfronteerd met deze werknemersverzekeringen?

De leden van de GPV-fractie betwijfelen of de invoering van de WW overheidswerkgevers voldoende blijft stimuleren om personeelsinkrimping tegen te gaan. Wordt door het feit dat binnen de WW, zoals die nu geldt, alleen het bovenwettelijke deel voor rekening van de werkgever komt deze financiële stimulans niet verminderd?

De leden van de GPV-fractie lezen in de toelichting dat het in beginsel mogelijk moet zijn de OOW-operatie in alle opzichten neutraal te laten verlopen. Gelijktijdig wordt onderkend dat dit inhoudt dat er hoogstwaarschijnlijk financieringsverschuivingen moeten plaatsvinden tussen de overheid en de marktsector. Kan de regering meer expliciet aangeven aan welke verschuivingen zoal gedacht moet worden? Kan de regering tevens uiteenzetten wat de redenen zijn om in tegenstelling tot het besluit in 1993, toch te kiezen voor een vorm van risicoverevening tussen overheid en marktsector?

1.2.2. Aanleiding voor het voorstel

Zoals hiervoor reeds is aangegeven ondersteunen de leden van de VVD-fractie het beleid om te komen tot een normalisering van de arbeidsverhoudingen van het overheidspersoneel. De in dit wetsvoorstel voorgenomen stappen zijn van die normalisering een noodzakelijk onderdeel. Zij verwijzen in dit verband naar de door hen ingediende en overigens breed gesteunde motie op stuk nummer, 24 205, nr. 14.

Mogelijk ten overvloede vermelden deze leden, dat zij zich ook kunnen vinden in de tweede reden, het tweede spoor, wat inhoudt dat doorvertaling van de marktsector naar ambtelijke regelingen niet meer nodig is. Zij tekenen daar wel bij aan, dat dit tweede spoor wel, en mogelijk onnodig, wordt verengd door de voorgestelde fasering, waardoor er toch nog gedurende lange tijd op onderdelen van een dergelijke doorvertaling sprake zal zijn.

1.2.3. Normalisering van de sociale zekerheid van het overheidspersoneel

De opvatting dat het voor wat betreft de sociale zekerheid gaat om de hoofdelementen van rechten en verplichtingen, van financiering en van uitvoeringsorganisatie heeft de instemming van de leden van de VVD-fractie. De opvatting, dat het daarbij onvermijdelijk zo moet zijn, dat de samenhang tussen die drie hoofdelementen zo groot is, dat invoering van een (onderdeel) van de sociale zekerheid pas kan, wanneer dat ook alle drie de elementen betreft, wordt vooralsnog door de aan het woord zijnde leden niet gedeeld.

1.2.4.5. Betrokkenheid van de kamers der Staten-Generaal bij lagere regelgeving op basis van dit wetsvoorstel

De leden van de GPV-fractie constateren voorts dat met betrekking tot de beoogde invoering van de ZW en de WW nadrukkelijk de mogelijkheid wordt geboden om bij algemene maatregel van bestuur afwijkende regels te stellen, waarbij op verzoek van tenminste een vijfde deel van de leden van een der kamers deze regels alsnog bij wet moeten worden geregeld. Met de keuze voor deze procedure hebben deze leden moeite. Uit de toelichting blijkt dat met name de wijze van invoering van de WW omgeven is door talloze onzekerheden en onder andere afhankelijk is van het onderzoek naar het huidige functioneren van de WW en de besluitvorming over het toekomstige financieringsregime. Omdat nu nog geheel onduidelijk is hoe ingrijpend en verstrekkend mogelijke wijzigingen van de WW zijn, is er naar de mening van deze leden veel voor te zeggen dat in ieder geval de invoering van de WW volgens een apart wetgevingstraject totstandkomt. De beoogde tijdwinst, voor zover deze al een argument mag zijn, is door de voorgestelde voorhangprocedure toch al onzeker. Dit brengt deze leden tot de vraag waarom er niet voor is gekozen dit wetsvoorstel te beperken tot de invoering van de WAO voor het overheidspersoneel.

1.3.2. Eerste spoor: normalisering van de sociale zekerheid van het overheidspersoneel

Het eerste spoor betreft regeringsbeleid om te komen tot een normalisering van de arbeidsverhoudingen voor het overheidspersoneel. Op het terrein van de primaire arbeidsvoorwaarden houdt dit in dat overheidswerkgevers hun werkgeversrol meer gewicht geven, zich nadrukkelijk rekenschap geven van standpunten en beslissingen van werkgevers in de marktsector en afwegingen ook meer op dezelfde wijze gaan maken als werkgevers in de marktsector. De leden van de D66-fractie vragen de regering aan de hand van een of meer voorbeelden duidelijk te maken hoe dit in de praktijk uit zal werken en wanneer er sprake kan zijn van een afwijking die voortvloeit uit het bijzondere karakter van de overheidswerkgever.

1.4. Voorgeschiedenis van het voorstel

In oktober 1995 hebben de leden van de CDA-fractie, bij de behandeling van de Wet privatisering ABP, een motie gesteund waarin wordt uitgesproken dat gezien de lange voorbereidingstijd verder uitstel niet wenselijk is en dat implementatie van de OOW per 1 januari 1998 plaats dient te vinden. Hoe hard is die datum feitelijk, gelet op de ontwikkelingen bij USZO? De titel van het nu voorligende wetsvoorstel suggereert meer dan het inhoudt. Concreet en op korte termijn gaat het alleen om het onder de WAO brengen van het overheidspersoneel.

De leden van de D66-fractie merken op dat de OOW-operatie een lange geschiedenis heeft. In 1993 is besloten tot de operatie overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen. De implementatie daarvan is vooral in verband met organisatorische redenen uitgesteld. In oktober 1995 heeft de Tweede Kamer haar mening uitgesproken dat de implementatie van OOW per 1 januari 1998 dient plaats te vinden. In oktober 1996 is er besloten tot invoering van de WAO ingaande 1 januari 1998 en invoering van de WW en ZW voor nieuwe gevallen ingaande 1 januari 1998 en voor lopende gevallen ingaande 1 januari 1999 voor het overheidspersoneel. Dit scenario kon niet gehandhaafd blijven. Alleen het WAO-deel zal doorgang vinden per 1 januari 1998. De regering is ten aanzien van het USZO van mening dat de totale prestatie van USZO overziend, er sprake is van een stijgende lijn, dat er vooruitgang is geboekt bij de voorbereiding op de OOW en dat er inzake de uitvoering van het primaire proces in 1996 verschillende acties in gang zijn gezet, die op delen hebben geleid tot verbeteringen ten opzichte van de situatie in 1995. De leden van de D66-fractie menen dat de regering met de opvatting over de «stijgende lijn» wel aan de optimistische kant is, gelet op alle berichten over de USZO. Hoe groot is de kans, gelet op het feit dat de USZO zich voorshands vooral op het lopende proces en op het nog ontbrekende volumebeleid moet gaan richten, dat de OOW-operatie opnieuw geheel of gedeeltelijk moet worden uitgesteld.

3. Inhoud van het voorstel

3.1.1. Inleiding

De leden van de fractie van D66 constateren dat in de visie van de regering het niet nodig is om de ZW, de WAO en de WW op het zelfde moment in te voeren. Deze leden vragen de regering of zij problemen voorzien met betrekking tot de individuele gevalsbehandeling, indien de drie wetten niet op hetzelfde moment worden ingevoerd; het kan namelijk gebeuren dat een cliënt met alle drie de wetten wordt geconfronteerd. De leden van de fractie van D66 vragen de regering aan de hand van een voorbeeld aan te geven hoe zo iets in de praktijk zal gaan.

3.1.3. Normalisering op het terrein van arbeidsongeschiktheid

De datum van inwerkintreding (1 januari 1998) voor de invoering van de WAO voor het overheidspersoneel is voor de regering een harde datum. In hoeverre acht de regering die datum haalbaar, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wat zijn de gevolgen, mede gezien het feit dat op 1 januari 1998 de Pemba-voorstellen ingaan, indien blijkt dat deze datum niet haalbaar is?

Het tijdstip van invoering WAO wordt bij KB bepaald en wordt waarschijnlijk 1 januari 1998. De leden van de CDA-fractie geven er de voorkeur aan het tijdstip nu vast te stellen, dat geeft de nodige duidelijkheid voor de USZO. De hier aan het woord zijnde leden vragen hierop een reactie van de regering.

Het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel (FAOP) wordt opgeheven, de WAO-lasten worden in het vervolg uit Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) gefinancierd. De leden van de CDA-fractie vragen of het fonds (FAOP) wordt opgeheven of wordt overgeheveld naar het Aof? Oftewel: wat gebeurt er met het geld in de huidige fondsen?

De leden van de VVD-fractie stemmen volledig in met de voornemens ten aanzien van de integrale invoering van de WAO voor het overheidspersoneel.

3.2. Rechten en verplichtingen ingeval van ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid

Bij de keuze voor een naadloze aansluiting zal, wat de na invoering van OOW toe te kennen rechten betreft, in vergelijking met de pre-OOW-situatie geen sprake kunnen zijn van neutraliteit op individueel niveau. De leden van de fractie van D66 gaan ervan uit dat dit slaat op toekomstige gevallen, daar artikel 36, derde lid, de strekking heeft dat ten aanzien van lopende gevallen in het kader van vaststelling van het nieuwe recht geen sanctie zal worden opgelegd wegens een feit of gedraging of omstandigheid uit het verleden ingeval dat feit, die gedraging of die omstandigheid onder de oude regeling niet tot een sanctie heeft geleid. Deze leden ontvangen hierop graag een reactie van de regering.

3.3. Invoering van de WW voor de overheidssector

Er wordt, naar aanleiding van de WAZ-nota, onderzoek gedaan naar de merites van de varianten ten aanzien van de financiering van de WW. In afwachting van het resultaat van dat onderzoek (eerste kwartaal 1998) zal de WW voorlopig niet worden ingevoerd. Met de regering zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat voor de overheidssector in het kader van OOW een stabiel financieringsregime WW moet worden ingevoerd. Zou het dan niet verstandiger zijn geweest, aangezien de invoering van de WW afzonderlijk kan geschieden, om een wetsvoorstel terzake na de afronding van het onderzoek in behandeling te nemen? Kan de regering nader uiteen zetten waarom ervoor gekozen is om nu al de invoering van de WW voor het overheidspersoneel in de vorm van een wetsvoorstel aan de Kamer aan te bieden?

Indien het overheidspersoneel op zijn vroegst op 1 januari 1999 onder de WW-verzekering gebracht kan worden, betekent dat, in verband met de voorgestelde fasering, dat bestaande wachtgelders op zijn vroegst in het jaar 2000 onder het regime van de WW komen. Voor de ZW geldt in principe hetzelfde. Deze fasering laat eigenlijk geen verder uitstel toe, daar het de bedoeling is dat er op 1 januari 2000 concurrentie tussen de uitvoeringsinstellingen ontstaat. Als zou worden besloten tot premiedifferentiatie in de WW is deze datum onhaalbaar. Wat gebeurt er dan met de uitvoering van de werkloosheidsuitkeringen? Blijft de USZO dat zonder meer doen, of is het mogelijk dat andere organisaties die taak op zich nemen? Kan een eventueel uitstel van de invoering van de WW voor het overheidspersoneel vanwege premiedifferentiatie ook tot gevolg hebben dat het onder de ZW brengen van overheidspersoneel dient te worden uitgesteld?

In 1987 heeft de regering op hoofdzakelijk financiële gronden (in verband met de budgettaire gevolgen van het onder de financiering brengen van de overheid) besloten de WW vooralsnog niet open te stellen voor het overheidspersoneel. Gelden die bezwaren nu niet meer? Zo nee, waarom niet?

De regering stelt dat zal worden bezien op welke wijze het financieringsregime bij werkloosheid thans functioneert binnen de overheidssector en welke effecten, voor- en nadelen dat regime heeft. Moeten de leden van de fractie van de PvdA hieruit opmaken dat er nog nooit onderzoek is gedaan naar het functioneren van het huidige financieringsregime? Wat is daarvan de reden?

In afwachting van resultaat onderzoek naar premiedifferentiatie WW (begin 1998) wordt de WW voorlopig niet ingevoerd voor overheidspersoneel. Na besluitvorming over de (eventueel nieuwe) financieringswijze van de WW wordt een gefaseerde invoering voorgesteld.

De twijfels over de gevolgen van premiedifferentiatie WW nemen toe, is er nog geen sprake van vermeerderd inzicht bij de bewindslieden? De leden van de CDA-fractie staat op het standpunt dat ten aanzien van de WW geen wijzigingen nodig of gewenst zijn, wet is al fors aangescherpt (weken- en jareneis). Waarom wordt gekozen voor een gefaseerde invoering, eerst voor actief personeel en een jaar later voor wachtgelders? Waarom blijven wachtgelders niet in de oude regeling, waardoor alleen nieuwe gevallen onder de nieuwe regeling vallen? De leden van de CDA-fractie verwijzen hierbij naar hun algemene opmerkingen ten aanzien van het overgangsrecht.

In de nieuwe WW is overigens al de mogelijkheid opgenomen om bij amvb overheidspersoneel onder de WW te brengen. Op financiële gronden is daar in 1987 niet toe overgegaan. Waarom wordt hier nu niet voor gekozen? Invoering van WW voor overheidspersoneel kan zonder wetswijziging, bij amvb geregeld worden. Welke financiële gronden weerhouden de regering van invoering van de WW op dit moment?

Invoering van de WW zonder het in die wet opgenomen financieringsregime zou, aldus de regering, problemen opleveren met betrekking tot de verantwoordelijkheden van hetzij het Lisv, hetzij de overheidswerkgever.

Voor de leden van de VVD-fractie is het de vraag, waarom op de onderdelen «aanspraken en uitvoering» niet gewoon kan worden aangesloten bij de WW. Waarom kan niet voor het onderdeel financiering een tijdelijke afwijkende regeling gelden, in die zin, dat de overheidswerkgevers, net als nu, voor die financiering zorg dragen in de richting van het Lisv. Op welke concrete, praktische, wetstechnische en juridische bezwaren zou een dergelijke, of een daarmee overeenkomende regeling dan stuiten, zo willen deze leden weten.

Een tweede argument voor de regering om niet nu over te gaan op invoering van de WW is gelegen in de in de WAZ-nota aangekondigde studie omtrent de financiering van de WW. Dat zou er mogelijkerwijs toe kunnen leiden, dat op termijn naar aanleiding van die studie het geldende financieringssysteem zou moeten worden aangepast. Naar de mening van de hier aan het woord zijnde leden geldt dit bezwaar niet, wanneer hun gedachte omtrent een tijdelijke afwijkend financieringsregime, zoals hiervoor verwoord, zou worden gehanteerd. Bovendien is niet zeker dat er iets zal veranderen, zodat het in dat geval alleen maar onnodige vertraging zal betekenen.

Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie, wat de daadwerkelijke bezwaren zouden zijn, indien er nu zou worden overgegaan naar het huidige markt-WW-financieringsregime, hetgeen dan later mogelijkerwijs zou moeten worden aangepast op basis van de resultaten van de WAZ-studie? De dan noodzakelijke wijzigingen zijn dan toch niet anders dan in de marktsector.

Het moge duidelijk zijn, dat de leden van de VVD-fractie nog niet overtuigd zijn van deze argumenten van de regering om de WW ook niet op korte termijn in te voeren. Deze leden tekenen daarbij aan dat er kennelijk geen financiële argumenten zijn voor uitstel, gezien de uitkomsten van eerdere studie.

Een ander voordeel van een eerdere invoering van de WW zou naar de mening van de leden van de VVD-fractie zijn, dat daardoor de bestaande wachtgeldregelingen niet behoeven te worden gehandhaafd. Deze regelingen worden naar hun mening in steeds groter mate een (financieel) probleem.

De leden van de VVD-fractie kunnen niet overzien, waarom bij de invoering van de WW voor een invoering in twee fasen is gekozen. Kan nog eens worden aangegeven wat de redenen zijn voor een onderscheid door middel van een gefaseerde invoering van de WW ten aanzien van nieuwe en bestaande gevallen en wat de voor- en nadelen van een dergelijke fasering zijn?

Dezelfde vraag geldt overigens ook ten aanzien van de invoering van de ZW.

De leden van de fractie van D66 merken op dat in afwachting van het resultaat van het onderzoek naar aanleiding van de WAZ-nota en de besluitvorming van de regering ter zake de WW voorlopig niet wordt ingevoerd voor de overheid. Deze leden zijn het eens met de regering dat het invoeren van de rechten en verplichtingen van de WW voor de overheid, zonder tevens het financierings- en uitvoeringsregime van die wet uit te voeren, niet past binnen het normaliseringsbeleid.

3.4. Invoering van de ZW voor de overheidssector

De invoering van de ZW wordt losgekoppeld van de beslissing over invoering WW, ondanks de relatie tussen beide wetten op het gebied van techniek en financiering. Afzonderlijke bepalingen zijn dan nodig om marktconforme ZW te realiseren. Invoering van de ZW gebeurt in twee fasen, eerst actief overheidspersoneel en waarschijnlijk een jaar later inactief overheidspersoneel met ziektewet-uitkering. Is het de bedoeling dat overheid eigen-risico-drager blijft? De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de niet-gelijktijdige invoering van WW en ZW het hele uitvoeringsproces nodeloos ingewikkeld maakt en vragen hierop een reactie van de regering. Voor het overige verwijzen zij naar de vragen zoals die zijn gesteld ten aanzien van het overgangsrecht WW.

De leden van de CDA-fractie achten de voorgestelde lichte voorhangprocedure, in het licht van de gemaakte opmerkingen, ten aanzien van invoering van ZW en WW noodzakelijk.

De ziektekostenverzekering c.q. het ziekenfonds wordt niet meegenomen in dit wetsvoorstel. Waarom niet, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Het gaat in principe toch om alle werknemersverzekeringen?

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de opvatting dat de ZW voor het overheidspersoneel losgekoppeld van de WW kan worden ingevoerd. Dat geldt eveneens voor de in relatie daarmee voorgestelde financieringswijze.

De leden van de fractie van D66 merken op dat een van de aanleidingen van het voorstel is, dat voor de doorvertalingen van wijzigingen in de sociale zekerheid, die ook voor het overheidspersoneel gewenst zijn, steeds afzonderlijke maatregelen nodig zijn. Nu zijn er toch weer afzonderlijke bepalingen nodig om de beoogde marktconforme ZW-financiering voor de overheid te realiseren indien de ZW wordt ingevoerd op het moment dat de WW nog niet is ingevoerd voor de overheid. De leden van de fractie van D66 zouden een gelijktijdige invoering van de WW en ZW dan ook prefereren. Graag een reactie van de regering.

3.5. Organisatie van de uitvoering van de WAO en WW voor de overheidssector

3.5.3. Sectorraden voor overheid en onderwijs

De leden van de D66-fractie vragen of de regering bij benadering kan aangeven wanneer bekend zal worden welke indeling in sectoren (aantal en omvang) zal gelden per 1 januari 1998.

3.5.4. USZO als uitvoeringsinstelling in de zin van de Osv 1997

Het is de bedoeling dat de USZO per 1 januari 1998 voldoet aan de voorwaarden voor erkenning als uitvoeringsinstelling. Kan de regering aangeven of er een soort noodscenario aanwezig is voor het geval dat niet wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Welke maatregelen dienen er te worden getroffen in het geval dat de USZO geen erkenning verwerft?

Conform uitvoeringsinstellingen in de marktsector wordt bepaald, dat als door het beëindigen van het contract voor de uitvoering van de WAO op 1 januari 2000 USZO failliet gaat of moet afslanken, de kosten daarvan voor rekening komen van de WAO-fondsen. Deze voorziening geldt niet voor de WW en de ZW. Stel dat ambtenaren (nieuwe gevallen) op 1 januari 1999 onder de WW en de ZW komen, voor hoeveel jaar zal dan een contract worden aangegaan en worden dan in dat eerste uitvoeringscontract afspraken gemaakt over het beëindigingsrisico, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Uiteraard zal de uitvoering in het kader van de normalisering op dezelfde wijze moeten plaatsvinden als in de marktsector, hetgeen ook betekent dat de Osv 1997 van toepassing zal zijn. Dat betekent, dat de USZO als uitvoeringsinstelling zou kunnen optreden (na erkenning als zodanig). Maar het is naar de mening van de leden van de VVD-fractie geen automatisme dat overheidswerkgevers de USZO als uitvoerder zullen contracteren. Lezen deze leden het goed, daar waar de regering zegt, dat «nadat de bedoelde erkenning is verkregen, «kan» een uitvoeringsovereenkomst worden gesloten met de USZO....» en waar de regering spreekt van een voorziening «voor het geval de met de USZO te sluiten ...overeenkomst...wordt beëindigd», dat de mogelijkheid voor de overheidswerkgevers bestaat om zich tot een andere uitvoeringsinstelling te wenden?

Het voorliggende voorstel houdt in dat de integrale WAO met ingang van de voorgenomen datum van 1 januari 1998 wordt ingevoerd voor het overheidspersoneel. De USZO zal voor de uitvoering van de WAO op grond van de Osv 1997 een erkenning moeten verwerven. Een rechtspersoon die erkend wil worden, moet aan kunnen tonen dat de eigen organisatie zo is ingericht, dat er een gerechtvaardigd vertrouwen mag bestaan dat uitkeringen op een rechtmatige en doelmatige wijze zullen worden verstrekt. De leden van de D66-fractie merken op dat de quick-scan van de Taskforce (bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van de USZO) niet tot gerustheid stemt, integendeel. Alle betrokken partijen onderkennen dat er nog bijzonder veel werk moet worden verricht wil de USZO naar tevredenheid van de klanten, en volgens de wettelijke normen terzake, kunnen functioneren. Deze leden zijn dan ook niet geheel overtuigd dat de USZO voor erkenning in aanmerking zal kunnen komen. Graag een reactie van de regering. De leden van de fractie van D66 vragen de regering of de USZO al een aanvraag heeft ingediend om erkenning als uitvoeringsinstelling in de zin van de Osv 1997?

De leden van de D66-fractie constateren dat het de bedoeling is dat de USZO per 1 januari 1998 voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de zin van de Osv 1997. Deze leden zijn zeer sceptisch over de vraag of dat zal lukken, en vragen de regering wat er gaat gebeuren als die erkenning niet wordt verkregen? Zal er dan een uitvoeringsovereenkomst worden gesloten met een andere uitvoeringsinstelling of wordt de uitvoering van de werknemersverzekeringen voor het overheidspersoneel uitgesteld?

Gelet op de fasering ingevolge dit wetsvoorstel zal sprake kunnen zijn van een drietal momenten waarop met de USZO kan worden gecontracteerd. Een van die momenten is per 1 januari 2000 voor de uitvoering van de WW en de ZW ten aanzien van de zogenoemde oude gevallen. De leden van de fractie van D66 vragen de regering waarom de uitvoering van de WW en ZW niet onder de open markt na 2000 kunnen vallen. Waarom is nu al vastgesteld dat de USZO zal worden gecontracteerd voor de ZW en WW per 1 januari 2000?

De leden van de GPV-fractie constateren dat dit wetsvoorstel ervoor zorgdraagt dat de uitvoering van de werknemersverzekering wordt ingepast in de Osv 1997. Dit betekent dat tot 1 januari 2000 de uitvoering van de WAO, ZW en de WW plaatsvindt door de USZO. In dit wetsvoorstel is 1 januari 2000 echter de vroegst mogelijke datum waarop deze wetten voor al het overheidspersoneel van kracht kunnen zijn en op deze zelfde datum wordt de markt opengesteld voor nieuwe uitvoeringsorganisaties. Is het dan vanzelfsprekend dat de USZO ook per 1 januari 2000 de uitvoering van de werknemersverzekeringen blijft verzorgen? Zo nee, welke consequenties kan dit hebben voor de gefaseerde invoering van de WW en de ZW?

3.6. Invoeringsscenario OOW

Uit de kwartaalrapportages van de USZO is gebleken dat het invoeringstraject van de OOW aanpassing behoefde. In het wetsvoorstel wordt gekozen voor een fasering van de invoering. Wat is de achtergrond van deze fasering? In hoeverre heeft deze fasering te maken met de onzekerheden die er nog steeds bestaan rond de USZO? Waarom wordt de datum van invoering niet nu vastgelegd in plaats van een regeling bij koninklijk besluit? De leden van de CDA-fractie hebben een voorkeur voor een gelijktijdige invoering van alle werknemersverzekeringen in plaats van een gefaseerde en verbrokkelde invoering. In de memorie van toelichting is op blz. 31 de mogelijkheid voor een nog verdere fasering opgenomen. Dit maakt het wetsvoorstel niet helderder voor de uitvoering, terwijl daar juist behoefte aan helderheid is, mede in verband met de noodzakelijke voorbereidingen. Het algemeen overleg d.d. 21 mei 1997 met de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Binnenlandse Zaken heeft de bestaande onzekerheid alleen nog maar vergroot. Hoe reëel is eigenlijk de kans dat de USZO de status van erkende UVI krijgt? Waarom worden niet alle inspanningen van zowel organisatie als van de betrokken regering in die richting geleid? Het dreigement van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen om het contract met de USZO op te zeggen is niet vertrouwenwekkend voor de goede afloop van dit proces. Met name ook niet omdat de inspanningen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen meer gericht lijken te zijn op de opbouw van een dossier om tot contractopzegging te komen, dan op de oplossing van de knelpunten.

Ambtenaren vallen op zijn vroegst op 1 januari 1999 onder de werkingssfeer van de WW. Dit betekent ingevolge het wetsvoorstel OOW dat met het oog op verdere reductie van uitvoeringstechnische risico's op 1 januari 1999 een gefaseerde uitvoering begint. Dit houdt in dat de bestaande wachtgelders pas (op zijn vroegst) in 2000 onder de WW vallen. Voor de ZW geldt in principe dezelfde fasering. Eigenlijk laat die fasering volgens de leden van de CDA-fractie geen verder uitstel toe, daar het de bedoeling is dat er op 1 januari 2000 concurrentie tussen de uitvoeringsinstellingen ontstaat. Als zou worden besloten tot premiedifferentiatie in de WW is deze datum volgens de aan het woord zijnde leden onhaalbaar. Wat gebeurt er dan met de uitvoering van de werkloosheidsuitkeringen? Blijft de USZO dat dan zonder meer doen? Betekent het uitstel van het onder de WW brengen vanwege premiedifferentiatie ook uitstel van het onder de ZW brengen van overheidspersoneel?

De leden van de CDA-fractie hebben grote zorgen over de zorgvuldigheid ten aanzien van de voorbereiding en van de uitvoering. Bestaande ambtelijke rechtspositieregelingen moeten worden aangepast. Door een scheiding tussen wettelijk en bovenwettelijk/aanvullend deel behoeft in de ambtelijke regelingen alleen nog het bovenwettelijk/aanvullende deel te worden geregeld. Deze aanpassing is een zaak van sociale partners, zo staat in de memorie van toelichting te lezen. De leden van de CDA-fractie constateren dat er dus geen enkele garantie van behoud van uitkeringsrechten qua duur en hoogte van overheidswege wordt gegeven, ook niet voor lopende gevallen. Wat is de achterliggende motivering van deze keuze, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Overigens roept dit uitgangspunt van het wetsvoorstel nog een aantal andere vragen op bij de leden van de CDA-fractie. Hebben sociale partners voldoende tijd om het bovenwettelijk deel te regelen vóór de inwerkingtreding van de wet (fase 1, WAO 1 januari 1998)? Wat verstaat de regering precies onder het wettelijk en bovenwettelijk deel van de regelingen? Is er overleg met de sociale partners over dit wetsvoorstel geweest en over de verdeling van het wettelijk en bovenwettelijk deel? Staat de overheid garant voor regeling van het bovenwettelijk deel voor lopende gevallen of wordt dit inderdaad losgelaten zoals de toelichting op het wetsvoorstel suggereert?

De invoering van de OOW is in het voorstel van de regering op diverse wijzen gefaseerd.

Voor zover de leden van de VVD-fractie het kunnen overzien, worden voor die fasering door de regering de volgende redenen genoemd:

– de USZO, die het niet aankan en hetgeen in belangrijke mate wordt veroorzaakt door de problemen vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en het BWOO;

– de WW-studie, die naar de mening van de hier aan het woord zijnde leden niet tot vertraging of fasering behoeft te leiden, waarbij zij aangetekend, dat in het verleden reeds berekend is dat er financieel geen onoverkomelijke problemen zijn: het zou inkomens- en loonkostenneutraal, alsmede neutraal voor het financieringstekort kunnen. Bestaat die opvatting nog steeds, zo vragen deze leden.

De fasering maakt het allemaal niet overzichtelijker en maakt het er voor betrokkenen niet duidelijker op. Het is nog maar de vraag of het uitvoeringstechnisch zo'n voordeel is om gedurende langere tijd verschillende regels te moeten hanteren. Vandaar de vraag of de regering zich op de thans voorgestelde fasering nog eens wil beraden. Bovendien laat ook het huidige voorstel ten aanzien van de inwerkingtreding nog weer mogelijke varianten van invoering toe. Deze laten allemaal een latere invoering open; is een eerdere uitgesloten?

De leden van de VVD-fractie zouden dan ook gaarne een definitief invoeringsschema, met zo min mogelijk faseringsmogelijkheden zien.

De leden van de fractie van D66 kunnen instemmen met de voorgestelde fasering van de invoering van deze wet. De datum van 1 januari 1998 voor de invoering van de WAO is ook in de visie van de leden van D66-fractie een harde datum.

De leden van de GPV-fractie begrijpen uit de toelichting dat het niet noodzakelijk is dat de invoering van de ZW gelijktijdig plaatsvindt met de invoering van de WW. Weliswaar wordt gestreefd naar een gezamenlijke invoering, maar indien besloten wordt het financieringsregime van de WW te wijzigen zal de WW voor het overheidspersoneel later worden ingevoerd. Houdt dit verband met het feit dat indien het financieringsregime van de WW wordt veranderd, de bestaande relatie tussen beide wetten op het gebied van techniek en financiering losser wordt en daardoor de meerwaarde van een gezamenlijke invoering geringer, of zijn er ook andere redenen? Waarom is er niet voor gekozen het tijdspad van de invoering van de ZW te koppelen aan de invoering van de WAO?

De leden van de GPV-fractie lezen op blz. 6 van de memorie van toelichting dat het mogelijk is dat de ZW en de WW voor verschillende groepen overheidswerknemers op verschillende tijdstippen moet worden ingevoerd. Betekent dit dat er bij de invoering mogelijk een onderscheid kan worden gemaakt naar de verschillende overheidssectoren? Moeten de GPV-leden deze bepaling enkel zien als een extra zekerheidstelling, die noodzakelijk wordt geacht omdat de invoering van de ZW en de WW nog enige tijd op zich kan laten wachten en nu nog geen helder zicht is op de risico's van de invoering, of bestaan hiervoor nog andere argumenten?

5. Overgangsrecht

De leden van de CDA-fractie merken op dat op blz. 33 e.v. van de memorie van toelichting staat dat de regeling zoveel mogelijk aansluit bij de privatisering van de NS en het overgangsrecht in de WPA en in navolging daarvan tot stand is gekomen. Bij de privatisering van de NS is het onderdeel werknemersverzekeringen en overgangsrecht in de Kamer niet echt aan de orde geweest, het was hier een logisch onderdeel van de privatisering. In die zin gaat de vergelijking dus niet op, de ministeries c.q. ambtenaren worden immers niet verzelfstandigd.

In de memorie van toelichting wordt op blz. 48 ten aanzien van artikel 4 vermeld dat:

Bij de wet privatisering SPF is afgezien van het toekennen van een recht op ziekengeld op grond van de ZW aan de inactieve werknemers van de NS. De leden van de CDA-fractie merken nadrukkelijk op, dat in onderhavig wetsvoorstel die lijn niet wordt gekozen. Dit in verband met de wens om het ZW-regime te kunnen toepassen op inactieve overheidswerknemers, alsmede met het oog op het onder de werking van de WAO brengen van de betrokken werknemers.

Er wordt bij dit wetsvoorstel bewust voor een andere lijn gekozen dan bij de NS! De regeling sluit niet zoveel mogelijk aan en is ook niet in navolging, maar in afwijking van de NS opgesteld. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering een nadere uitleg te geven ter zake van dit interpretatieverschil.

5.2. Karakter van het overgangsrecht

De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel en de memorie van toelichting niet eenduidig zijn ten aanzien van de reeds lopende rechten. Op blz. 33 van de memorie van toelichting staat dat het wetsvoorstel geen invloed heeft op de bij invoering van OOW reeds lopende rechten ingevolge ambtelijke sociale zekerheidsregelingen. Op blz. 8 van het nader rapport staat echter een andere formulering.

Op blz. 15 van de memorie van toelichting staat dat naar aanleiding van het advies van de Raad van State artikel 26 is geschrapt. In dat artikel stond de garantie dat de omzetting van oude naar nieuwe rechten ingevolge dit wetsvoorstel niet zou leiden tot vermindering van de aanspraken wat de hoogte en duur van de aanspraken betreft en dat het wetsvoorstel slechts regelt dat nieuwe uitkeringsrechten worden toegekend aan personen, die daarnaast al een ambtelijk uitkeringsrecht hebben. De leden van de CDA-fractie willen klip en klaar weten of nieuwe rechten naast het ambtelijk recht gaan gelden, of dat ze in plaats van het ambtelijk recht komen. Op blz. 36 van de memorie van toelichting wordt nogmaals benadrukt dat alle oude rechten van ambtelijke uitkeringen in het kader van de OOW onder de werkingssfeer van de werknemersverzekeringen worden gebracht. Hier vervalt opeens het verschil in wettelijk en bovenwettelijk en wordt gesproken over alle oude rechten.

De conclusie kan niet anders zijn dan dat het overgangsrecht onduidelijk is geregeld en ontbreekt voor de lopende gevallen. Daardoor wordt niet voldaan aan een van de voorwaarden die het CDA hanteert bij de beoordeling van dit wetsvoorstel. Het is dan ook niet voor niets dat de leden van de CDA-fractie de regering verzoeken de herinvoering van artikel 26 te overwegen, teneinde hoogte en duur van de uitkeringen voor lopende gevallen te garanderen.

In het kader van dit wetsvoorstel dienen de bestaande ambtelijke rechtsposities te worden aangepast, hetgeen een zaak van sociale partners is, aldus de regering. Dat doet de leden van de VVD-fractie wel de wenkbrauwen fronsen. Het kan toch niet zo zijn, dat de wet niet wordt in (uit)gevoerd als sociale partners de rechtspositie niet zouden aanpassen? In dat kader vragen deze leden zich af, wat de betekenis is van de tekst in de memorie van toelichting, dat «...wetsvoorstel toekenning van nieuwe uitkeringsrechten aan personen die al een uitkeringsrecht hebben regelt. Bestaande rechten worden daarmee niet automatisch beëindigd, omdat dat tot het terrein van de arbeidsvoorwaarden zou horen». Is het niet zo dat door middel van deze wetgeving de wettelijke regelgeving wordt aangepast en dat deze wettelijke regelgeving rechtspositionele afspraken tussen werkgever en werknemer overschrijdt?

De aan het woord zijnde leden kunnen zich vinden in het feit, dat het oorspronkelijk voorziene artikel 26, dat garandeerde dat de omzetting van oude naar nieuwe rechten niet zou leiden tot vermindering van de aanspraken voor wat betreft de hoogte en de duur, thans niet is opgenomen. Niet vanwege de verwijzing naar de bevoegdheid van sociale partners, maar veeleer vanuit de gedachte dat bestaande bovenwettelijke hoogte en duur in negatieve zin zouden moeten worden aangepast.

De gedachte, dat bestaande regelingen zonder nadere afspraak niet worden beëindigd, wordt door de aan het woord zijnde leden niet zonder meer overgenomen. Zij achten het voorgestelde artikel 42 als vangnet in ieder geval van groot belang voor het geval geen bepaling tot stand komt, dat nieuwe rechten worden gekort op hogere bestaande rechten.

De leden van de fractie van D66 stellen met tevredenheid vast dat dit wetsvoorstel in het algemeen geen invloed heeft op de bij de invoering van de OOW reeds lopende rechten ingevolge ambtelijke sociale zekerheidsregelingen.

5.3. Inhoud en strekking van het overgangsrecht

5.3.1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben grote zorgen over de vormgeving van het overgangsrecht. De memorie van toelichting is daar allesbehalve helder over. Op blz. 7 van de memorie van toelichting staat dat ook bestaande gevallen, dus diegenen die nu een ambtelijke uitkering hebben, onder de werknemersverzekeringen gebracht zullen worden. Op blz. 35 van de memorie van toelichtingstaat hiervoor als reden: «Indien de bestaande ambtelijke regelingen integraal blijven bestaan naast de werknemersverzekeringen, wordt niet volledig voldaan aan de met OOW beoogde systeemwijzigingen».

In de toelichting op het wetsvoorstel wordt gesproken over de toekenning van nieuwe rechten aan personen met een bestaand recht. Maar in het wetsvoorstel zelf is geen apart hoofdstuk gewijd aan het overgangsrecht. Waarom is dit niet gebeurd? Kan eigenlijk wel gesproken worden van een redelijke overgangsregeling? Redelijk zou zijn dat degenen die nu reeds een uitkering hebben op basis van de huidige ambtelijke regelingen deze houden (lopende gevallen, vergelijk bijvoorbeeld de WAO); de overige ambtenaren worden onder de werknemersverzekeringen gebracht. Een betrouwbare overheid zorgt in de visie van de leden van de CDA-fractie voor goede overgangsregelingen en wel zodanig dat mensen zich op de nieuwe situatie kunnen voorbereiden. Dat kunnen de huidige ambtelijke uitkeringsgerechtigden niet. Is de regering van mening dat ze met de voorgestelde overgangsregelingen een betrouwbare overheid vormt? Kan de regering deze mening nader onderbouwen?

De leden van de fractie van D66 merken op dat er na de invoering van de OOW een lange tijd twee soorten regelingen blijven bestaan als gevolg van de omzetting van alle oude ambtelijke rechten in nieuwe bovenwettelijke rechten. Ook al blijven de bestaande ambtelijke regelingen niet integraal bestaan naast de werknemersverzekeringen, toch moet er rekening worden gehouden met de bovenwettelijke rechten voor personen met een bestaand recht op uitkering op grond van een ambtelijke regeling naast de nieuwe gevallen. Deze leden vragen de regering of dit geen probleem is voor de uitvoering.

5.3.3. Toepassing van de werknemersverzekeringen ten aanzien van de oude rechten

De huidige WAO-conforme uitkering voor overheidspersoneel wordt beëindigd en de rechten worden omgezet in rechten op WAO-uitkering. Het bovenwettelijk deel valt niet onder de werkingssfeer van het wetsvoorstel en is, aldus de regering, een zaak van sociale partners. De regering verwacht dat het bovenwettelijk deel in beginsel ongewijzigd kan worden voortgezet. Waarop is deze verwachting gebaseerd, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Er is feitelijk geen sprake van omzetting of conversie van bestaande rechten, maar slechts van toekenning van nieuwe rechten aan personen met een bestaand recht, aldus de regering.

Op basis van de toelichting is het geenszins zeker dat het bovenwettelijk deel voor lopende gevallen kan worden voortgezet. Wat wordt in dezen bedoeld met «naar verwachting, in beginsel»? Wie betaalt dat? Worden rechten nu wel of niet omgezet? Wat is eigenlijk het overgangsrecht voor de WAO? Is dat er wel?

Voor militairen worden de bovenwettelijke aanspraken opgenomen in de Amp-wet, met de garantie van een ongewijzigde hoogte en duur van het recht.

Waarom wordt dit onderscheid tussen militairen en overheidspersoneel gemaakt? Waarom kiest de regering niet voor overgangsrecht WAO voor lopende gevallen overheidspersoneel ten aanzien van hoogte en duur?

Bestaande ambtelijke regelingen inzake ziekte en werkloosheid en de daarop gebaseerde rechten worden zonder nadere afspraken niet beëindigd door dit wetsvoorstel. Sociale partners bepalen hoe de regelingen moeten worden aangepast (blz. 34 van de memorie van toelichting). Hier worden bestaande rechten niet beëindigd voordat sociale partners een nieuwe (bovenwettelijke) regeling hebben. Dat lijkt de leden van de CDA-fractie juist en betrouwbaar. Zij vragen de regering waarom dat hier, bij de ZW en WW wel kan en bij de WAO niet?

De leden van de VVD-fractie nemen kennis van de waarneming, dat het mogelijk is, dat er grote verschillen kunnen zijn tussen de werknemersverzekeringen en de huidige overheidsregelingen, onder andere op het terrein van aanspraken, hoogte en duur en systematiek. Datzelfde geldt voor de waarneming, dat niet altijd sprake kan zijn van neutraliteit op individueel niveau, bijvoorbeeld ten aanzien van de entree-eisen. Deze leden gaan ervan uit, dat in dergelijke gevallen de regelgeving van de werknemersverzekering zal worden gevolgd. Desalniettemin is het voorstelbaar dat in individuele situaties onbedoelde onrechtvaardige situaties kunnen ontstaan. Is de regering het met die gedachte eens en zijn in die situaties oplossingen mogelijk, bijvoorbeeld op basis van een hardheidsclausule?

5.3.4. Omgang met sollicitatieverplichtingen ten aanzien van garantiewachtgelden.

De zogenoemde garantiewachtgelders blijven vrijgesteld van de sollicitatieplicht in het kader van de WW (artikel 42, derde lid). De leden van de CDA-fractie achten dit terecht.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de garantiewachtgelder blijft vrijgesteld van de plicht om te solliciteren, zolang hij recht heeft op het gefixeerde wachtgeld. Kan worden aangegeven om hoeveel mensen het gaat, wat hun achtergronden zijn, leeftijd, opleiding, afstand arbeidsmarkt, duur wachtgeldperiode etc. Zou dit geen goede gelegenheid zijn om te toetsen in hoeverre het uitzonderen van de sollicitatieplicht qua kenmerken overeenkomt met dezelfde groepen in de WW, en voor zover daarvan geen sprake is, die vrijstelling opheffen.

De leden van de fractie van de D66-fractie vragen de regering waarom er voor deze bepaalde overheidswerknemers wel een «uitsterfconstructie» wordt geïntroduceerd, en of men dan nog wel kan spreken van een volledige systeemwijziging.

6. Ziektekostenverzekering van het overheidspersoneel

De leden van de VVD-fractie begrijpen, dat de regering vooralsnog geen verandering wil brengen in het van toepassing zijnde stelsel van ziektekostenverzekeringen voor het overheidspersoneel, maar lezen ook dat de regering wijzigingen op dat terrein niet uitsluit. Dat zou naar de mening van de leden van de VVD-fractie ook vreemd zijn, omdat in kader van de normalisering de vraag voor de hand ligt wat de plannen van de regering dienaangaande precies zijn.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering of zij bij benadering kunnen aangeven of, en zo ja wanneer, er veranderingen worden aangebracht in de situatie op het terrein van de ziektekostenverzekering voor het overheidspersoneel.

7. Controlebevoegdheden van de Algemene Rekenkamer

Bij het onderdeel toezicht en controle wordt ingegaan op de controlebevoegdheid van de Algemene Rekenkamer. Deze heeft geen betrekking op de werkloosheidsregelingen van onder meer de lagere publiekrechtelijke lichamen. De leden van de CDA-fractie willen een nadere toelichting op de financiële controle op de uitvoering en financiering van die onderdelen, die na invoering van dit wetsvoorstel niet meer tot de competentie van de Algemene Rekenkamer behoren.

II. ARTIKELEN

Artikel 20

De leden van de fractie van D66 vragen de regering of het juist is dat de overheidswerkgever ook verplicht is zoveel mogelijk mensen aan het werk te houden; desnoods gedwongen wordt tot aanpassen van de functie ingeval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van overheidspersoneel?

De leden van de D66-fractie vragen de regering of de wet op de reïntegratie, indien deze gereed is, bij de invoering van deze wet ook van toepassing is op het overheidspersoneel.

Artikel 31

Op grond van het vierde lid van artikel 31 heeft betrokkene, indien hij niet voldoet aan de vier-uit-vijf-eis, geen recht op een loongerelateerde uitkering maar op een kortdurende uitkering. Voor de invoering van de OOW zou betrokkene wel een loongerelateerde uitkering ontvangen. De leden van de fractie van D66 zijn er niet geheel van overtuigd, dat er sprake zou zijn van een bevoordeling, indien betrokkene een loongerelateerde uitkering zou krijgen, daar hij voor de inwerkingtreding van de OOW ook recht zou hebben op een loongerelateerde uitkering. Graag een reactie van de regering.

Artikel 41

Het nadeel van de optie die door de regering is gekozen inzake de uitvoering van de WAO-conforme regeling is, dat de mogelijkheid bestaat dat deze moet worden uitgevoerd door een uitvoeringsinstelling die geen kennis heeft met betrekking tot die regeling. De leden van de fractie van D66 vragen de regering of er een noodzaak is dat deze uitvoeringsinstellingen kennis hierover inkopen.

Artikel 43

De leden van de D66-fractie vragen de regering wanneer een keuze zal worden gemaakt ten aanzien van de bestemming van het resterende vermogen van het FAOP.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De waarnemend griffier van de commissie,

Van Hezik


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Vacature VVD, V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Feenstra (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-Van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (U55+), Van Oven (PvdA).

Naar boven