nr. 236
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 21 maart 1997
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 24 maart 1997. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring
van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één
van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel
dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 23
april 1997.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel
5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad
van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over
te leggen het op 4 september 1996 te Riga tot stand gekomen Verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Letland inzake scheepvaart
(Trb. 1996, 259, 1997, 4 en 47).1
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
TOELICHTENDE NOTA
Inleiding
De bilaterale scheepvaartrelatie tussen Nederland en Letland was tot 1991
geregeld bij de op 28 mei 1969 te Moskou tot stand gekomen Overeenkomst tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie van Socialistische Sowjet-Republieken
inzake de Handelsscheepvaart, met Protocol (Trb. 1969, 115; laatstelijk Trb.
1973, 74).
Als gevolg van het uiteenvallen van de Sovjetunie ontstond op het terrein
van de handelsscheepvaart een vacuüm, wat resulteerde in onduidelijkheid
omtrent de positie van Nederlandse rederijen en de behandeling van hun schepen
in Letse havens.
Bovengenoemde ontwikkelingen maakten het wenselijk een bilateraal scheepvaartverdrag
te sluiten ter opvolging van het vroegere verdrag met de Sovjetunie.
Mede gelet op de strategische ligging en de toekomstperspectieven van
de havens in de Baltische staten worden door middel van het onderhavige verdrag
de belangen van de Nederlandse maritieme sector in Letland veilig gesteld.
Het verdrag
Het verdrag is gebaseerd op de vrijheid van scheepvaart en regelt naast
de vrije toegang tot de bilaterale vaart tussen beide landen tevens de vrije
toegang tot aansluitend multimodaal vervoer over land alsmede de vrijheid
van vestiging van dochterondernemingen op elkaars grondgebied (artikelen 3,
4 en 5).
Een en ander is volledig in overeenstemming met de internationale verplichtingen
die Nederland in het kader van de EG, de OESO en de UNCTAD is aangegaan. In
artikel 4, eerste lid, is bovendien expliciet vastgelegd dat het verdrag in
overeenstemming met de internationale verplichtingen van de verdragsluitende
partijen zal worden toegepast.
Het verdrag garandeert voorts dat schepen van beide partijen in de havens
van Letland respectievelijk Nederland op gelijke wijze zullen worden behandeld
als de schepen onder de eigen vlag (artikel 6).
De artikelen 8 en 9 voorzien in voorkoming van dubbele belasting van inkomsten
uit scheepvaartactiviteiten en de vrije transfer van gelden in convertibele
valuta.
De artikelen 10 tot en met 16 betreffen standaardclausules die voorkomen
in scheepvaartverdragen. Zij regelen de wederzijdse erkenning van scheepsdocumenten
(artikel 10), de behandeling van zeevarenden (artikel 11 t/m 14), de bijstand
in geval van schipbreuk (artikel 15) en de toepasbaarheid van nationale wetgeving
op schepen indien deze zich in de havens of territoriale wateren van één
der verdragsluitende partijen bevinden. (artikel 16). Artikel 17 voorziet
in de instelling van een Gemengde Commissie, waarin de werking van het verdrag
regelmatig kan worden besproken.
Koninkrijkspositie
Het verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk alleen voor Nederland
gelden. In artikel 18, tweede lid, is in de mogelijkheid voorzien om over
te gaan tot uitbreiding van de gelding van het verdrag tot de Nederlandse
Antillen en Aruba. De uitvoering van deze bepaling zal door middel van verdragen,
waarin de aanpassingen ten opzichte van het onderhavige verdrag zijn opgenomen,
zijn beslag moeten krijgen gezien de eigen regelgeving terzake
op de Nederlandse Antillen en Aruba ten aanzien van de bevoegde autoriteit,
de belastingen en het identiteitsbewijs voor zeevarenden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo