Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25271 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25271 nr. 7 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 3 februari 1998
Artikel 146 van de Algemene bijstandswet (Abw) bepaalt dat uiterlijk vier jaar na invoering van de wet (lees: eind 1999) verslag wordt gedaan aan het parlement over de doeltreffendheid van de wet en de effecten ervan in de praktijk. Dit evaluatie-artikel is de wettelijke vertaling van de aanbeveling van de commissie Doelman-Pel om de bijstand eens in de vier jaar te evalueren.
In deze brief informeer ik u over de meetpunten die bij de evaluatie van de nieuwe Abw in acht zullen worden genomen. In de Sociale Nota 1998 heb ik dit toegezegd. Die toezegging vloeit voort uit de wens van uw Kamer om tijdig duidelijkheid te hebben vanuit welk kader de evaluatie wordt gevoerd.
Onderstaande meetpunten zijn zowel gebaseerd op de doelstellingen die de wetgever met de nieuwe Abw wil bereiken als op de belangrijkste thema's die de afgelopen periode aan de orde zijn gekomen in het op verschillende momenten gevoerde Algemeen Overleg met de Kamer over de implementatie van de Abw. Zij vormen de kaders van waaruit de evaluatie eind 1999 zal plaatsvinden.
De evaluatie van de Abw betreft de werking van de bijstandswet in algemene zin. De evaluatie gaat niet in op individuele gemeenten. Dat laat onverlet dat het streven naar een informatiehuishouding die beter inzicht biedt in de ontwikkelingen in individuele gemeenten hoog op de agenda staat. Ik ben hierover in overleg met de VNG. Het gaat hierbij om de juiste balans tussen enerzijds noodzakelijke informatie over de ontwikkelingen in afzonderlijke gemeenten en anderzijds de vraag wat – mede gezien de hiermee gemoeide automatiseringsprocessen – redelijkerwijs van gemeenten kan worden gevergd.
Onderstaande meetpunten zijn op de volgende kwalitatieve als kwantitatieve informatiebronnen gebaseerd.
Ten eerste zijn ze gebaseerd op CBS-statistieken, het zogeheten GSD-panel en de snelstatistiek.
Ten tweede op wetenschappelijk beleids- en evaluatie-onderzoek naar specifieke onderdelen van de bijstandswet.
Ten derde toezichtsinformatie. Het gaat hierbij niet alleen om de wettelijke beoordeling van de rechtmatigheid van de bijstandsuitgaven. Het betreft ook informatie over ontwikkelingen in de kwaliteit van de uitvoering (verbetertrajecten) en informatie uit het «actueel toezichtsonderzoek», waardoor het toezicht snel en flexibel kan inspelen op actuele thema's en knelpunten in de uitvoering.
Ten slotte speelt bij de evaluatie ook informatie over de werking van de bijstand vanuit VNG en Divosa, «wit- en zwartboeken» van cliëntenorganisaties en de informatie over de uitvoering van de Abw die tijdens de hoorzittingen over de bijstand is vergaard een rol.
Voor alle duidelijkheid wijs ik er u op dat het uiteraard niet zo is dat de evaluatie-activiteiten pas nu van start gaan. De gegevens die gemeenten moeten aanleveren aan het CBS zijn vanaf de inwerkingtreding van de Abw wettelijk vastgelegd in de «Regeling statistische gegevens Abw». Bij belangrijke beleidswijzigingen (boeten en maatregelen; debiteurenstatistiek; Wiw) vindt aanpassing van de regeling plaats. Een groot deel van de beleidsonderzoeken vindt thans plaats of is al afgerond.
Over de wijze waarop wordt omgegaan met de zogeheten verbetertrajecten en waarop invulling wordt gegeven aan de doeltreffendheid van de bijstand heb ik u reeds geïnformeerd bij brieven van 24 februari 1997 (Tweede Kamer, 1996–1997, 25 242, nr. 1) en 8 oktober 1997 (Tweede Kamer, 1997–1998, 25 242, nr. 2).
In vervolg op de aanbevelingen van de projectgroep «Griffioen» en de interdepartementale werkgroep «Pennekamp» zal bij de evaluatie van de Abw het toetsingskader mede worden betrokken bij de analyse van de bestuurlijke verhoudingen.
Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg van 14 januari jl. zal bij de begrotingspresentatie inzicht worden gegeven in de bevindingen van het Toezicht, zowel naar de vorm als naar de inhoud van de voortgang in de implementatie van de Abw. Ook in de Sociale Nota en de armoedemonitor zullen relevante aspecten van de uitvoering van de Abw aan de orde zijn.
Langs deze wegen wordt toegewerkt naar een beoordeling eind 1999, van de werking van de bijstandswet en de mate waarin de met de Abw beoogde doelstellingen zijn bereikt.
II. DOELSTELLINGEN EN MEETPUNTEN
II.1. Activering en uitstroombevordering
De hoofddoelstelling van de nieuwe Abw is het bevorderen dat betrokkene zo snel mogelijk weer kan voorzien in de eigen, zelfstandige, bestaansvoorziening. Dat moet op macro-niveau uiteindelijk leiden tot meer uitstroom uit de bijstand en daarmee, bij verder gelijkblijvende externe omstandigheden, tot een daling van het aantal personen dat op de bijstand is aangewezen.
Voor de beantwoording van de vraag in hoeverre de Abw bijdraagt aan het bereiken van deze activeringsdoelstelling, zullen de volgende meetpunten bij de evaluatie in beschouwing worden genomen.
a. kwantitatieve uitstroomgegevens
In de eerste plaats zal op basis van de gegevens die voortkomen uit de CBS-statistieken de ontwikkeling in de uitstroom vanuit de bijstand naar betaald werk in beeld worden gebracht. In dit verband wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan:
– de totale ontwikkeling van het bijstandsvolume;
– de ontwikkeling van de gemiddelde uitkeringsduur;
– redenen van uitstroom uit de bijstand (overlijden, uitstroom naar betaald en/of gesubsidieerd werk, inkomens- of partnertoets, etc.);
– uitstroomontwikkeling naar achtergrondkenmerken (huishoudsamenstelling, uitkeringsduur, leeftijd, opleidingsniveau, geslacht etc.);
– regionale verschillen in bijstandsdichtheid en uitstroomontwikkeling;
– verdeling bijstandspopulatie naar de vier fases van afstand tot de arbeidsmarkt.
b. werking aanbodversterkend instrumentarium
Ten tweede zal de inzet en werking van de diverse instrumenten die bedoeld zijn om de uitstroom van de betrokkene te faciliteren door middel van onderzoek worden geëvalueerd. Tot de hier bedoelde instrumenten worden gerekend:
– de individuele trajectplannen
– de incentives en premies
– de inkoopregeling
– de vrijlatingsbepalingen
– de kinderopvangregeling
– de arbeidsverplichting
– toepassing sancties
In deze evaluaties wordt ook aandacht besteed aan de effectiviteit van de maatregelen op de activering van alleenstaande ouders en van bijzondere groepen zoals bijstandsgerechtigden boven de 50 jaar, allochtonen en bijstandsgerechtigden met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt.
c. effecten gesubsidieerde arbeid
Daarnaast wordt door middel van onderzoek nagegaan wat de betekenis is van gesubsidieerde arbeid voor de uitstroom uit de bijstand. Belangrijke vraag in dit verband is bijvoorbeeld in hoeverre de gesubsidieerde arbeid in het kader van de Wiw voor de betrokkenen als eindstation fungeert dan wel of kan worden vastgesteld dat de gesubsidieerde arbeid de kansen op uitstroom naar arbeid op de reguliere arbeidsmarkt daadwerkelijk heeft vergroot, met andere woorden in welke mate doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt plaatsvindt.
Over de wijze waarop de Experimenten Activering van Uitkeringsgelden (EAU) worden geëvalueerd, over de hierbij gehanteerde meetpunten en – voorzover reeds beschikbaar – de resultaten daarvan is uw Kamer met mijn brief van 23 oktober jl. reeds nader geïnformeerd.
Om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de Wiw wordt toegepast en de mate waarin de beoogde resultaten worden gerealiseerd, wordt thans een statistiek voorbereid.
Ten aanzien van de dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen is de inhoud en opzet van een dergelijke statistiek nagenoeg afgerond. Met betrekking tot de activerings- en scholingsvoorzieningen wordt ernaar gestreefd om een vergelijkbare informatievoorziening te realiseren.
d. ontwikkeling lokaal uitstroombeleid (beleidsplannen en -verslagen)
In de wet is bepaald dat gemeenten de lokale invulling die zij geven aan het activeringsbeleid moeten vastleggen in gemeentelijke uitstroomplannen en daarover jaarlijks in een verslag moeten rapporteren. Onderzocht zal worden op welke wijze gemeenten met dit nieuwe instrument omgaan (inclusief de bestuurlijke betrokkenheid) en welke knelpunten zich daarbij voordoen.
In de nieuwe Abw is bepaald dat gemeenten en Arbeidsvoorziening moeten samenwerken om de inschakeling van bijstandsgerechtigden in het arbeidsproces te bevorderen. Hierbij speelt het SWI-proces een centrale rol. De Kamer is hierover geïnformeerd (brief van 28 november, kenmerk SWI/97/133).
De beoordeling van de ontwikkelingen in de SWI-samenwerking (schaalniveau; witte vlekken in de samenwerking; praktische en bestuurlijke knelpunten; best practices e.d.) vindt onder meer plaats op basis van de monitor door het procesmanagement SWI.
Ter beoordeling van de arbeidsmarktmogelijkheden van aanvragers van een uitkering wordt thans in de uitvoeringspraktijk een meetlat voor de beoordeling van de afstand tot de arbeidsmarkt getoetst. De resultaten daarvan zullen binnenkort bekend zijn. Vervolgens zal ik, op basis van adviezen van het procesmanagement SWI hierover, een notitie naar de Kamer sturen. Zoals in de samenwerkings-amvb (Staatsblad 1997, 804, 30 december 1997) is neergelegd, is het voornemen om de kaders van de arbeidsmarktbeoordeling in de regelgeving neer te leggen.
Bijzondere aandacht hierbij zal er zijn voor de positie van de mensen die in fase 4 zijn ingedeeld. Ten eerste is het de bedoeling van de meetlat te voorkómen dat mensen onnodig in fase 4 worden ingedeeld. Ten tweede dat ingeval van indeling in fase 4, specifieke trajecten (zorgtrajecten; sociale activering) worden opgezet. Deze beide ontwikkelingen zullen ook in het kader van de evaluatie van de Abw na het treffen van de regelgeving worden gemonitord.
Sociale activering is een goed instrument om deelname aan maatschappelijk nuttige activiteiten te stimuleren voor mensen in de bijstand met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daarmee wordt tevens de kans vergroot om op termijn weer in het arbeidsproces te worden opgenomen. Tevens is het een instrument om sociaal isolement te voorkomen en te bestrijden. In de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, d.d. 3 december 1997 (Tweede Kamer, 1997–1998, 23 972, nr. 26) bent u geïnformeerd over de wijze waarop de experimenten in 162 gemeenten worden geëvalueerd teneinde te beoordelen op welke wijze deze experimenten de effectiviteit en doelmatigheid van de activerende werking van de Algemene bijstandswet verhogen en in hoeverre ze sociale uitsluiting terugdringen. Een tussentijdse evaluatierapportage van deze experimenten is voorzien eind 1998. De eindevaluatie zal in het jaar 2000 plaats hebben, mede met het oog op mogelijke aanpassing van de Abw.
II.2. Inkomenswaarborg en armoedebestrijding
De andere hoofddoelstelling van de Abw is het waarborgen van de minimumbestaansvoorziening en de afstemming van de uitkering op de persoonlijke en plaatselijke situatie. In het verlengde hiervan zijn in het kader van de intensiveringen van de armoedebestrijding de volgende doelen geformuleerd: verruiming van participatie, toereikendheid van het inkomen, verbetering van het rondkomen en terugdringing van het niet-gebruik.
Voor de beoordeling van de inkomenswaarborgfunctie van de Abw en de doelen van het armoedebestrijdingsbeleid in brede zin, zullen de volgende meetpunten worden gehanteerd.
a. de minimuminkomensvoorziening
Het eerste meetpunt betreft het functioneren van de algemene bijstand (landelijke basisnorm plus gemeentelijke toeslag) als minimuminkomensvoorziening, zulks in samenhang met de bijzondere bijstandsverlening en de voorzieningen voor gemeentelijke inkomensondersteuning om gericht in te spelen op financiële problemen van individuen én kwetsbare groepen. Bijzondere aandacht hierbij is er onder meer voor de (ontwikkeling in) financiële positie van de meest kwetsbare groepen, zoals (alleenstaande) ouders met kinderen, andere bijstandsgerechtigden en mensen die zeer langdurig op de bijstand zijn aangewezen.
Daartoe wordt een groot aantal aspecten van armoedebestrijding gemonitord. Een eerste monitor is reeds verschenen (Armoedemonitor 1997, SCP/CBS, september 1997). Verder worden specifieke thema's van financiële bestaanszekerheid en armoedebestrijding uitgediept in de jaarrapporten armoede en vervolgens met direct betrokkenen besproken op de Sociale Conferenties. In de nota De andere kant van Nederland (november 1995) en in De andere kant van Nederland: voortgangsnota (april 1997) is daar uitvoerig op ingegaan.
b. evaluatie van het toeslagenbeleid
Een tweede meetpunt van evaluatie is de beoordeling of de nieuwe normensystematiek met enerzijds de landelijke basisnormen en anderzijds de gemeentelijke toeslagen, de beoogde fijnafstemming op de persoonlijke en lokale omstandigheden mogelijk maakt. Bij deze evaluatie zal gekeken worden naar de door de gemeenten onderscheiden categorieën, de uitvoerbaarheid van het toeslagenbeleid, de betrokkenheid van de lokale politiek en inspraakorganisaties en de meest opvallende verschillen tussen gemeenten.
c. de werking van de bijzondere bijstand
De wijze waarop de bijzondere bijstandsverlening plaatsvindt zal nauwgezet worden gevolgd op zowel het gebruik ervan door gemeenten én klant als op de werking en de effecten van bijzondere bijstand als instrument om aanvullende financiële ondersteuning te bieden voor financiële knelsituaties en ter ondersteuning van financieel kwetsbare groepen.
Voorts is een «monitor gemeentelijk armoedebeleid» opgezet, teneinde de ontwikkelingen in de armoedebestrijding en de gemeentelijke inkomensondersteuning beter en ook op lokaal niveau te kunnen volgen en met name het gebruik en de effecten van de structurele uitbreiding van de bijzondere bijstand met 250 mln goed in kaart te brengen.
II.3. Terugdringen misbruik en oneigenlijk gebruik
Als uitvoeringsvoorwaarde voor de nieuwe Abw geldt het terugdringen van het misbruik en oneigenlijk gebruik. De bijstand dient uitsluitend toegankelijk te zijn voor diegenen die daadwerkelijk op deze laatste voorziening zijn aangewezen. Voorkómen moet worden dat mensen die er geen recht op hebben een (onjuiste) uitkering krijgen. Dit is voor het maatschappelijk draagvlak voor de bijstandsvoorziening van groot belang.
Om te kunnen beoordelen in welke mate onder de nieuwe Abw sprake is van een effectiever bestrijding van het misbruik en oneigenlijk gebruik van de bijstand, zal de werking van de diverse maatregelen voor het bestrijden of voorkómen van misbruik en oneigenlijk gebruik worden onderzocht. Hierbij worden de volgende meetpunten gehanteerd.
a. kwantitatieve fraudegegevens
Vanuit de fraudestatistiek van het CBS kunnen diverse gegevens worden verkregen die inzicht verschaffen in de ontwikkelingen in de omvang, aard en duur van de geconstateerde vormen van fraude. Belangrijke meetpunten hierbij zijn:
– ontwikkeling in aantallen geconstateerde fraude, uitgesplitst naar de verschillende vormen van fraude;
– ontwikkeling in de gemiddelde hoogte van de fraudebedragen, uitgesplitst naar de verschillende vormen van fraude;
– ontwikkeling in de gemiddelde duur van de geconstateerde fraude, uitgesplitst naar de verschillende vormen van fraude.
b. werking verscherpte eisen toegangspoort
Om er voor te zorgen dat alleen diegenen die er ook werkelijk op zijn aangewezen tot de bijstand worden toegelaten, zijn in de nieuwe bijstandswet strengere criteria en voorwaarden gesteld met betrekking tot de toegang tot de bijstand. Dit heeft zich enerzijds vertaald in de verplichtingen voor de belanghebbende met betrekking tot de verstrekking van relevante gegevens en het overleggen van bewijsstukken en anderzijds in de gemeen-telijke onderzoeksverplichtingen, waaronder begrepen de verificatie en validatieplicht.
De wijze waarop gemeenten omgaan met deze toegangsvereisten, alsmede de knelpunten die zij daarbij ondervinden, zullen uitgebreid worden onderzocht. Hierbij wordt tevens aandacht geschonken aan de afweging tussen het belang van een rechtmatige en doelmatige verstrekking van de bijstand enerzijds en de noodzaak van een adequate bescherming van de privacy van belanghebbende anderzijds.
Voor de beoordeling van de mate waarin de nieuwe Abw bijdraagt aan het terugdringen van het misbruik en oneigenlijk gebruik dient ook de werking van het onder de nieuwe bijstandswet gehanteerde partnerbegrip te worden onderzocht. Hierbij worden zowel de handhaafbaarheids- en uitvoerbaarheidsaspecten voor de uitvoerder als de rechtswaarborgen en de privacy van de klant betrokken.
d. werking repressieve maatregelen (terugvordering en wet boeten)
Voor een goede bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik vormen repressieve maatregelen zoals de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand en het toepassen van sancties (opleggen van boeten, rechtsvervolging) een onmisbaar element. De toepassing van deze maatregelen zal via zowel de op 1 januari 1999 in werking tredende debiteurenstatistiek als de evaluatie van de Wet boeten en maatregelen nauwlettend worden gevolgd.
e. werking gemeentelijke fraudebeleidsplannen en -verslagen
In de wet is bepaald dat gemeenten de lokale invulling die zij geven aan de fraudebestrijding moeten vastleggen in gemeentelijke fraudebestrijdingsplannen en daarover jaarlijks in een verslag moeten rapporteren. Onderzocht zal worden op welke wijze gemeenten met dit nieuwe instrument omgaan (inclusief de bestuurlijke betrokkenheid), welke knelpunten zich daarbij voordoen en in hoeverre deze werkwijze bijdraagt aan het realiseren van de doelstelling van het terugdringen van misbruik en oneigenlijk gebruik.
II.4. Bevorderen van een adequate uitvoering
De adequate uitvoering op gemeentelijk niveau staat centraal bij de uitvoering van de nieuwe Abw. Het gaat hierbij niet alleen om de rechtmatigheid van de bijstandsuitgaven, maar ook om een doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door de gemeenten. Heel belangrijk hierbij is een veel grotere betrokkenheid van de lokale politiek (B&W én gemeenteraad) bij de aansturing van de uitvoering dan onder de vorige wet.
Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een verbetering in de kwaliteit van de uitvoering van de Abw, zijn de volgende meetpunten van belang:
De beoordeling van de kwaliteit van de gemeentelijke wetsuitvoering onder de nieuwe Abw maakt deel uit van de reguliere toezichtsbevindingen. Hierbij wordt rekening gehouden met de invoeringsproblematiek die de gemeenten in de aanvangsperiode in meer of mindere mate hebben ondervonden.
In het kader van het toezicht op de rechtmatige wetsuitvoering kunnen door de toezichthouder afspraken worden gemaakt met de gemeente over verbetertrajecten ter opheffing van geconstateerde tekortkomingen. De verbetertrajecten bevorderen een samenhangende en geïntegreerde gemeentelijke aanpak van de uitvoeringsproblemen, die door het gemeentebestuur wordt geaccordeerd, waarbij de toezichthouder zal afzien van het treffen van financiële maatregelen als de gemeente de in het verbeterplan vastgelegde afspraken nakomt. Om de effecten van het instrument van de verbetertrajecten op de kwaliteit van de uitvoering in beeld te brengen zal inzicht moeten worden verkregen in:
– het aantal gemeenten waarmee een verbetertraject is overeengekomen;
– de aard van de tekortkomingen waarop deze verbetertrajecten zijn gericht;
– de mate waarin na afloop van het verbetertraject de tekortkomingen (integraal) zijn opgeheven;
– de knelpunten die gemeenten respectievelijk de toezichthouder ondervinden bij de toepassing van de verbetertrajecten.
c. werking eerstelijnsuitvoeringscontrole (incl. single audit) in relatie tot rijkstoezicht
In de nieuwe toezichtsstructuur zoals die in de Abw is geïntroduceerd, wordt uitgegaan van het principe dat de verantwoordelijkheid voor de eerstelijnsuitvoeringscontrole bij het gemeentebestuur berust. Het rijkstoezicht baseert zich in deze toezichtsstructuur vanuit het single-audit principe zoveel mogelijk op de gemeentelijke verantwoordings- en controle-informatie. Nagegaan zal worden op welke wijze gemeenten deze eerstelijnsuitvoeringscontrole hebben ingericht. Tevens wordt, mede aan de hand van de resultaten van het single audit experiment, bezien in welke mate het rijkstoezicht kan steunen op de resultaten van de eerstelijnsuitvoeringscontrole. Zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg van 14 januari jl. heb toegezegd, zend ik u na afloop van het experiment single audit hierover een afzonderlijke rapportage. De inspanningen zijn er op gericht nu een ontwikkelingstraject in te gaan teneinde een zo spoedig mogelijke algemene invoering van single audit door te voeren.
d. verbetering bedrijfsvoering gsd'en
Op basis van de rapporten en bevindingen van onder meer de voormalige LVO en vooral de Taskforce Kwaliteit Bijstand (TKB) zal – uiteraard in nauwe samenhang met bevindingen van het toezicht – een oordeel worden gevormd in hoeverre de bedrijfsvoering van gemeenten is verbeterd en welke knelpunten hierbij nog nadere oplossing behoeven.
Overigens betreft dit een permanent aandachtspunt dat ik – in overleg met de VNG en met de stichting TKB – nauwlettend volg.
e. beleidsplannen en -verslagen
De introductie van de verplichting tot het werken met beleidsplannen en -verslagen heeft onder meer ten doel de bestuurlijke betrokkenheid van de lokale politiek bij de bijstandsverlening te vergroten. Vastgesteld zal moeten worden in hoeverre beleidsplannen en -verslagen bij de gemeenten daadwerkelijk aanwezig zijn, alsmede in welke mate het gemeentebestuur bij de totstandkoming ervan is betrokken.
f. wijzigingen in de financieringsstructuur
Belangrijk is dat de nieuwe Abw – in aansluiting op de grotere beleidsmatige verantwoordelijkheden van gemeenten – goede financiële prikkels bevat voor gemeenten om misbruik en oneigenlijk gebruik terug te dringen en de uitstroom uit de bijstand te bevorderen. In dat kader zal in 1999 het budget voor de toeslagen naar de gemeenten worden overgeheveld, zodat het financiële belang voor een goede uitvoering meer dan verdubbelt (van 90/10 naar ruwweg 78/22). Hiervoor is recentelijk een wetsvoorstel naar uw Kamer gestuurd. Verder wordt met ingang van 1999 ook de financiële verhouding bij de terugvordering van uitkeringsgelden drastisch gewijzigd. Dit wetsvoorstel ligt thans bij de Eerste Kamer.
De effecten van deze wijzigingen zullen vanaf 1999 worden gevolgd.
Met betrekking tot de met de invoering van de Abw beoogde besparing van 380 mln, verwijs ik naar de Memorie van Toelichting Begroting 1998, paragraaf 4.10 (Tweede Kamer, 25 600 XV, nr. 2, pagina 20), waarin is aangegeven dat bij de overheveling van het toeslagenbudget in 1999 zal worden vastgesteld of de inspanningsverplichting van 380 mln is gerealiseerd. In de Begroting is aangegeven dat gezien de huidige ontwikkelingen verwacht mag worden dat de inspanningsverplichtingen worden gerealiseerd.
g. doeltreffendheid van de uitvoering
Naast de weergegeven meetpunten t.b.v. de evaluatie wordt vanuit Toezicht een meetinstrument ontwikkeld om de actuele bijdragen van de uitvoering aan het doelbereik van de wet in beeld te brengen. Dit meetinstrument behelst in eerste instantie het onderzoek naar de activeringsfunctie van de bijstand, inhoudende zowel de uitstroombevordering naar betaald werk als ook sociale activering. In een vervolgfase zullen de andere hoofdfuncties van de bijstandswet, in termen van doeltreffendheidsonderzoek, worden bezien.
In januari is een praktijktest ingezet van het meetinstrument bij 20 gemeenten.
De testresultaten m.b.t. de toepasbaarheid van het «meetinstrument doeltreffendheid uitvoering activeringsfunctie Abw» worden op korte termijn met de VNG en Divosa beoordeeld, waarna de opzet voor het eerste breder toegepaste toezichtonderzoek hiernaar wordt vastgesteld. Dit eerste toezichtonderzoek is beoogd bij een substantieel aantal gemeenten van rond de 70.
Dit doeltreffendheidsonderzoek zal in de loop van het jaar afgerond worden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25271-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.