Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25271 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25271 nr. 6 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 24 juni 1997
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de inhoud van het rapport van de Registratiekamer, dat diverse terreinen van de uitvoering van de Algemene bijstandswet bestrijkt. Daarbij gaat de Registratiekamer in op de omvang van de informatieverplichting van de burger en de gegevensuitwisseling met derden in het kader van de onderzoeks-verplichting van de gemeente. Ook gaat de Registratiekamer in op het uitwisselen van de van de cliënt verkregen persoonsgegevens met derden.
De klachten die de Registratiekamer ontvangt, betreffen deels de verplichting van burgers en instanties om gegevens te verstrekken aan de gemeentelijke sociale diensten in het kader van de controle op rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Hierover heeft de Registratiekamer al eerder uit eigen beweging advies uitgebracht ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel herinrichting van de Algemene bijstandswet in de Tweede Kamer1.
Destijds heb ik, mede namens de Minister van Justitie, gereageerd op dit advies. In mijn reactie aan de voorzitter van de Registratiekamer2 heb ik gewezen op het feit dat de informatieverplichting van derdeninstanties, omdat deze een wettelijke basis zou krijgen, in overeenstemming is met internationale verdragen en met de Grondwet. Tevens heb ik destijds aangegeven dat uit de in de wet neergelegde verantwoordelijkheidsverdeling voortvloeit dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. Bijgevolg betreft het een gemeentelijke afweging van de belangen tussen privacy en adequate uitvoering, die impliceert dat voldaan moet zijn aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ik heb de gemeenten hierover bij circulaire d.d. 22 december 1994 nader geïnformeerd.
Deels betreffen de klachten ook verschijnselen, die volop in ontwikkeling zijn, zoals de rol van sociale diensten die zij in het kader van artikel 66 lid 5 hebben bij de arbeidstoeleiding en de uitbesteding van taken door sociale diensten aan derdeninstanties.
Op de aandachtspunten die de Registratiekamer op beide onderdelen aanbrengt zal ik hieronder ingaan.
Met de Registratiekamer ben ik de mening toegedaan dat proportionaliteit en subsidiariteit bij elk van deze uitvoeringskwesties belangrijke randvoorwaarden zijn, om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen te kunnen waarborgen.
In dit verband ben ik voornemens aan de gemeentebesturen het kader aan te reiken waarbinnen de normen van privacybescherming (proportionaliteit en subsidiariteit) kunnen worden nageleefd, zowel bij de omvang van het opvragen van gegevens als bij de uitwisseling van gegevens.
De Registratiekamer geeft aan dat gemeenten stelselmatig te veel en daardoor soms onnodig gegevens opvragen van cliënten bij de uitvoering van artikelen 65 en 66 van de Algemene bijstandswet. Deze bepalingen betreffen de informatieplicht van de burger en de onderzoeksplicht van de gemeente in het kader van een aanvraag van bijstand, dan wel de voortzetting van de bijstandsverlening.
Een prominente rol hierbij speelt de discussie rondom het kopiëren van bank- en giroafschriften en het mogen inzien van de uitgavenposten op deze afschriften. In mijn antwoord op de vragen van het lid Marijnissen naar aanleiding van het door de Registratiekamer uitgebrachte informatieblad «Vragen van de sociale dienst over uw bezittingen en schulden»1 heb ik de gemeentelijke verantwoordelijkheid in deze kwestie aangegeven, maar tevens het uitgangspunt benadrukt dat de verificatiepraktijk in overeenstemming dient te zijn met het beginsel van proportionaliteit. Dit betekent dat, binnen de algemene onderzoeksverplichting die op grond van artikel 66.3 aan gemeenten is opgelegd, de keuze welke gegevens en bewijsstukken overgelegd moeten worden, alsmede de wijze waarop deze gegevens en bewijsstukken worden opgevraagd, op grond van het eerste en tweede lid van artikel 66 door de gemeenten zelf langs deze lijn moet worden beoordeeld. Ik acht het dus van groot belang dat, hiervan uitgaande, gemeenten bij hun dossiervorming de bescherming van de privacy waarborgen.
Nu dit in de praktijk toch tot een te grote mate van verscheidenheid van toepassing blijkt te leiden ben ik van mening dat het wenselijk is om te komen tot een richtinggevend kader dat gemeenten, onder behoud van eigen verantwoordelijkheid, meer duidelijkheid biedt, met name wat betreft het vragen van gegevens (aan de hand van standaardformulieren) en het ter inzage vragen van bewijsstukken in bepaalde situaties.
Ik zal dan ook zo spoedig mogelijk met de uitvoering overleggen om zo'n kader tot stand te brengen. Hieruit moet een evenwichtige gedragslijn voortkomen, die bevordert dat gemeenten niet te ver gaan in hun controles (disproportioneel), maar ook niet doorslaan naar de andere kant en te weinig controleren. Bij dit alles zal het toezicht een schakel kunnen vormen tussen het door mij gegeven kader en het gemeentelijke uitvoeringsbeleid, waar het gaat om de privacyaspecten bij het opvragen en het verzamelen van persoonsgegevens.
Naast de praktijk rondom het kopiëren van bank- en giroafschriften en het inzien van de uitgaven daarop, vraagt de Registratiekamer tevens de aandacht voor enkele uitvoeringskwesties betreffende het inlichtingenformulier. De Registratiekamer noemt daarbij:
– de standaardvraag naar de verzekerde inboedel (i.v.m. vermogenscontrole);
– de standaardvraag naar de naam van de behandelend arts;
– een algemene machtiging van bijstandsaanvragers aan derden om de sociale dienst gegevens over henzelf te verschaffen (door ondertekening van een verklaring op het formulier).
Ook deze aspecten zal ik betrekken bij mijn hierboven aangekondigde bespreking met de uitvoering omtrent een richtinggevend kader.
Voorts geeft de Registratiekamer aan er niet van overtuigd geraakt te zijn dat de sociale dienst kennis moet kunnen nemen van de inhoud van de sollicitatiebrieven om te kunnen beoordelen of de betrokken bijstandsgerechtigde aan diens sollicitatieverplichting heeft voldaan.
Ik ben de mening toegedaan, dat het enkel afgaan op een afwijzing van de werkgever onvoldoende inzicht biedt in de inzet van de betrokkene bij zijn sollicitaties. Het inzien van sollicitatiebrieven en eventueel het bewaren ervan in het persoonsdossier, kan in voorkomende gevallen noodzakelijk zijn voor een goede individuele begeleiding bij het vinden van een baan. Deze beoordeling van sollicitaties kan bijvoorbeeld plaatsvinden in het kader van een specifiek op de cliënt toegesneden trajectplan voor arbeidsbemiddeling.
Wat betreft de taak van de sociale diensten bij de arbeidstoeleiding, op grond van artikel 66, lid 5, van de Abw, wijst de Registratiekamer er op dat gegevensuitwisseling met regionale bureaus voor de arbeidsvoorziening, die op hun beurt samenwerken met al dan niet commerciële uitzendbureaus, een risico inhoudt voor de bescherming van persoonsgegevens. Volgens de Registratiekamer wordt over en weer integrale en directe toegang tot elkaars bestanden verleend. Door het verder verstrekken van gegevens aan uitzendbureaus komt volgens de Registratiekamer de controle op het gebruik van de persoonsgegevens onder druk te staan. Voorts wijst de Registratiekamer op het uitstroomformulier dat door een aantal gemeenten wordt gehanteerd, mede in relatie tot het op artikel 7 van de Wet persoonsregistraties gebaseerde Besluit gevoelige gegevens.
In dit verband is de ontwikkeling relevant van het cliëntvolgcommunicatiesysteem (CVCS) in het kader van het samenwerkingsbeleid Samenwerking Werk en Inkomen (SWI). De regiegroep SWI heeft onlangs haar eindadvies uitgebracht «Samenwerking in dynamisch perspectief». Het kabinet heeft in haar reactie op het advies van de regiegroep SWI1 aangegeven dat het nadere kaders zal stellen ten aanzien van de hantering van dit klantvolgsysteem. De wijze van omgang met privacygevoelige gegevens door de sociale diensten, de regionale bureaus voor de arbeidsvoorziening en de uitvoeringsinstellingen voor de sociale verzekeringen in een SWI-centrum, zal een van de hoofdpunten zijn van de uitwerking van het samenwerkingsbeleid in de komende jaren. Ik zal dit aspect ook onder de aandacht brengen van de besturen van de drie hierboven genoemde samenwerkingspartners. Overigens participeert de Registratiekamer reeds in een werkgroep (bestaande uit vertegenwoordigers van de drie kolommen) die zich met privacyvraagstukken bij de uitwerking van SWI/CVCS bezighoudt.
Ik ben met de Registratiekamer van mening dat gemeenten rekening dienen te houden met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit bij het bepalen van de vragen, die al dan niet standaard aan alle cliënten gesteld dienen te worden. Wat betreft het vier-fasenmodel merk ik overigens op dat de regiegroep SWI heeft toegezegd hierover met nadere aanbevelingen te komen, nog voordat zij haar taak heeft beëindigd per 1 juli a.s.
Het kabinet heeft in zijn reactie reeds aangegeven gemeenten hiervoor een kader te willen geven om te bevorderen dat iedereen op dezelfde gronden wordt beoordeeld. Met name zullen hierbij de voorwaarden de aandacht krijgen, waaronder indeling in fase 4 (vooralsnog niet bemiddelbaar) kan geschieden.
Uiteraard zal bij het opstellen van een kader voor de wijze van indeling in een bepaalde fase en de criteria die daarbij moeten gelden, rekening gehouden worden met de opmerkingen van de Registratiekamer omtrent het vragen naar privacygevoelige informatie. Het signalement van de Registratiekamer bevestigt dat dit met grote zorgvuldigheid dient te gebeuren. Ik teken daarbij wel aan dat het doel van meer efficiënte en effectieve uitstroom van uitkering naar werk onvermijdelijk met zich meebrengt dat de uitvoerende instanties gezamenlijk over de voor dit doel relevante gegevens moeten kunnen beschikken. Ik zie het als mijn taak te bevorderen dat aldus een adequate balans tussen privacybescherming en de kansen op reïntegratie in de arbeidsmarkt tot stand wordt gebracht.
In verband met de uitbesteding van taken door sociale diensten aan derden wijst de Registratiekamer erop dat dit ertoe leidt dat andere instanties dan de sociale dienst gegevens over bijstandsgerechtigden gaan verwerken. De Registratiekamer wijst op de noodzaak om de grenzen vast te stellen, waarbinnen uitbesteding van taken door gemeentelijke sociale diensten mag en kan plaatsvinden, omdat het uitbesteden van publieke taken risico's kan inhouden voor de bescherming van persoonsgegevens.
In de Algemene bijstandswet is de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze wet aan burgemeester en wethouders opgedragen. Niet geregeld is in deze wet, noch aangegeven in de toelichting, in welke mate wordt verwacht dat het betreffende bestuursorgaan de taak ook daadwerkelijk zelf uitvoert. Hieruit volgt dat de ontwikkeling van een zekere mate van uitbesteding van taken door sociale diensten bij de uitvoering van de Algemene bijstandswet aan andere organisaties in beginsel mogelijk is.
Ik constateer in de praktijk een toenemende betekenis van uitbesteding van taken voor sociale diensten, in het bijzonder met betrekking tot de uitvoering van administratieve taken, zoals incassowerkzaamheden (terugvordering en verhaal).
In alle gevallen blijft de gemeente volledig verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet. Tevens blijft de gemeente gebonden aan de bescherming van de persoonsgegevens die zij onder haar hoede heeft en is de gemeente gehouden aan de zorgvuldigheidsvereisten die de wetgeving stelt. In dit kader merk ik op dat de geheimhoudingsplicht, geregeld in artikel 123 van de Algemene bijstandswet, zich uitstrekt tot een ieder die enige werkzaamheden verricht met betrekking tot de uitvoering van de Algemene bijstandswet.
In voorkomende gevallen heb ik gemeenten ook nadrukkelijk gewezen op de onmogelijkheid de eigen verantwoordelijkheid aan derden te delegeren.
Tot slot bestaat bij uitbesteding van taken volgens de Registratiekamer onduidelijkheid omtrent de verplichtingen van de bijstandsgerechtigden en van in de wet genoemde instanties tot het geven van inlichtingen aan gemeenten. In aansluiting op recente ervaringen met en inzichten in deze ontwikkeling zal ik deze aanbeveling nader overwegen.
Brief van de Registratiekamer d.d. 26 oktober 1994, kenmerk 94.AA.15, aan de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25271-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.