nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 januari 2002
Naar aanleiding van het verzoek van de heer Van Bommel tijdens de Regeling
van werkzaamheden d.d. 24 januari 2002 om inzicht te geven in de redenen
van stopzetting van de bijstandsuitkeringen in Rotterdam, de ernst van die
redenen en de situatie in Amsterdam en in andere steden, bericht ik u het
volgende.
Belangrijke uitgangspunten van de Algemene bijstandswet (Abw) zijn dat
uitsluitend bijstand wordt verstrekt aan degenen die daarop daadwerkelijk
recht hebben en dat de wet voor de uitkeringsgerechtigden een activerende
werking moet hebben. Deze uitgangspunten hebben hun neerslag gevonden in onder
meer de artikelen 65 en 66 van de Abw.
In artikel 65 Abw is de aantoonplicht van de belanghebbende uitgewerkt.
Van degene die aan de overheid een uitkering vraagt om in zijn bestaan te
voorzien, wordt verlangd dat hij voldoende gegevens en inlichtingen verstrekt
die het de gemeente mogelijk maken te beoordelen of inderdaad recht op bijstand
bestaat. Deze aantoonplicht geldt bij de indiening van de aanvraag maar ook
bij de vereiste beoordelingen of voortzetting van het recht nog gerechtvaardigd
is.
Artikel 66 regelt de onderzoeksverplichtingen van de gemeenten, waaronder
de periodiek uit te voeren heronderzoeken. Bij heronderzoeken wordt niet alleen
de voortzetting van het recht op bijstand beoordeeld maar ook de mogelijkheden
van de belanghebbende om door arbeid in dienstbetrekking zelfstandig in het
bestaan te kunnen voorzien alsmede de wijze waarop deze mogelijkheden vergroot
kunnen worden. Met de recent inwerking getreden SUWI-wetgeving blijft de aantoonplicht
onverminderd bestaan en wordt de activerende werking van het stelsel, en derhalve
ook van de Abw, versterkt.
Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang
zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig
heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende
anderszins onvoldoende medewerking verleent aan een onderzoek
naar het recht op bijstand en de reïntegratiemogelijkheden, moeten burgemeester
en wethouders, op grond van artikel 69 Abw, het recht op bijstand opschorten.
Wanneer de betrokkene het verzuim niet binnen de daarvoor gegeven termijn
herstelt dient het recht op bijstand te worden ingetrokken. Wanneer de betrokkene
alsnog de vereiste medewerking verleent dan wordt de uitkering hersteld en
wordt alsnog een sanctie opgelegd.
In het kader van de afspraken die ik heb gemaakt met gemeenten over de
Agenda voor de Toekomst zijn gemeenten bezig om hun bestanden door te lichten
teneinde een ieder die daarvoor in aanmerking komt een passend aanbod te doen.
In dat kader zijn ook de eerder genoemde Abw-artikelen van toepassing. Gebleken
is dat gemeenten daarbij met cliënten te maken krijgen die niet (tijdig)
of onvoldoende meewerken aan heronderzoeken of (een onderzoek naar) reïntegratiemogelijkheden.
In deze situaties, waarvan onder meer in Amsterdam en Rotterdam sprake is,
zullen op grond van de Abw in voorkomende gevallen de uitkeringen moeten worden
opgeschort en waar nodig worden beëindigd.
Naar aanleiding van de vraag van de heer Harrewijn wat de verwachte effecten
zijn, merk ik op dat hier de wet wordt toegepast. Een consistente en adequate
uitvoering van de wet maakt duidelijk dat men zich aan de wet moet houden
en leidt er tevens toe dat er ook cliënten zijn die alsnog voldoen aan
hun verplichtingen op grond van de Abw. Van die duidelijkheid, zo mag verwacht
worden, zal een positief effect uitgaan op de naleving van de Abw.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. A. F. G. Vermeend