Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25270 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25270 nr. 4 |
Vastgesteld 19 februari 1998
De vaste commissies voor Buitenlandse Zaken1 en voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen2 hebben op 17 december 1997 overleg gevoerd met minister Pronk voor Ontwikkelingssamenwerking, met staatssecretaris Patijn van Buitenlandse Zaken, en met staatssecretaris Nuis van Cultuur, Onderwijs en Wetenschappen over de notitie Intensivering buitenlands cultuurbeleid (25 270, nrs. 1 en 2).
Hierbij waren tevens aan de orde:
– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 28 maart 1997 inzake het Prins Clausfonds (BuZa-97-143);
– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 7 april 1997 over het WCCD-rapport «Our creative diversity» (BuZa-97-152);
– de brief van de staatssecretarissen van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 12 december 1997 met een overzicht van projecten in het kader van de intensivering van het internationale cultuurbeleid (BuZa-97-5538/97 (DCO/CS)).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Roethof (D66) miste in de stukken node een visie op de rol van cultuur in de buitenlandse betrekkingen, met name gelet op de aanbevelingen vanuit het UNESCO-rapport «De kracht van cultuur». Haar fractie was ervan overtuigd dat internationaal cultureel beleid in de volgende eeuw geen marginale rol meer mag spelen in het buitenlandse beleid, maar een meer centrale. Dat de Europese Unie dit weekend Turkije van zich heeft vervreemd komt toch omdat nog te veel Europeanen van mening zijn dat Turkije in cultureel opzicht niet bij Europa past? Wat dat betreft, ondersteunde zij de stelling van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in zijn brief dat aantasting van de culturele identiteit het
zelfvertrouwen ondermijnt en dus continuïteit en ontwikkeling dwarsboomt. Hopelijk zal hij op zijn begroting in het landenprogramma dan ook wat meer geld willen vrijmaken voor culturele activiteiten. Veel ontwikkelingslanden mogen in economisch opzicht wel een achterstand hebben, maar in culturele zin hebben zij vaak een voorsprong. Het zou goed zijn als zij werden geholpen die voorsprong uit te buiten, want dat komt niet alleen hun zelfvertrouwen ten goede, maar ook hun economie.
Culturele activiteiten konden naar de mening van mevrouw Roethof ook een belangrijke rol spelen in conflictsituaties. Zo doet de organisatie «Press now» belangrijk werk in het voormalige Joegoslavië. In Rwanda en Zuid-Afrika zijn vergelijkbare mediaprojecten uitgevoerd. Zij vond het dan ook vreemd dat dergelijke projecten buiten de scope van het internationaal culturele beleid vallen. In sommige landen wordt de cultuur misbruikt om een collectieve identiteit te creëren, terwijl cultuur toch bij uitstek grensoverschrijdend is en sociale netwerken zich helemaal niet aan grenzen plegen te houden, zeker niet op het internet. Een cultureel beleid gericht op die landen zou eraan bijdragen dat verkeerde beeld weg te nemen. In voormalig Joegoslavië is bijvoorbeeld het wantrouwen tegen politici zo groot geworden dat studentenleiders en onafhankelijke journalisten ook geen vertrouwen meer hebben in politici in West-Europa. Zij willen wel contacten met het Westen, maar dan liever met culturele instellingen. In het rapport «De kracht van cultuur» wordt niet voor niets gesteld: «Waar armoede gepaard gaat met culturele onzekerheid en een identiteitscrisis kunnen fanatieke leiders aan de macht komen die ook tot terroristische aanslagen in andere landen aanzetten.» Mevrouw Roethof stelde dat cultureel beleid steeds meer een aangelegenheid wordt van veiligheids-politieke aard en vond dat in dat licht gezien de verhouding tussen de begroting voor Defensie (ruim 13 mld.) en het budget voor het internationaal cultureel beleid (circa 20 mln.) wel enige bijstelling verdiende. Zij zag daarom graag een werkgroep die ideeën voor een modern breed internationaal cultuurbeleid aandraagt, bestaande uit deskundigen op het gebied van veiligheidsvraagstukken en uit vertegenwoordigers van de kunstwereld. In feite moet daarbij worden gedacht aan een implementatie van de inhoud en de kracht van cultuur in het buitenlands beleid, inclusief ontwikkelingssamenwerking. Het grootste kwaad van deze tijd is toch wel geweld op basis van nationalistische grondslag. De vraag zou dan moeten zijn hoe democratische ideeën tegenover nationalistische kunnen worden gezet, hoe gevaarlijke ideeën kunnen worden bestreden en wat meer kan dan alleen maar het zenden van vredesmissies. Cultuur kortom zou niet alleen moeten worden gebruikt om Nederland als cultuurnatie te profileren.
Zij herhaalde voorts de opvatting van haar fractie die zij overigens ook al in de interparlementaire commissie van de Taalunie naar voren heeft gebracht en wel dat zij het niet zo'n goed idee vindt om 2 ton te besteden om docenten Nederlands in den vreemde er een culturele taak bij te geven.
Wat betreft de voor «Rotterdam culturele hoofdstad» gereserveerde 6 mln. wees zij erop dat Rotterdam daartoe nog niet is aangewezen. Wat denkt de regering van het Spaanse voornemen om in 2001 meer hoofdsteden aan te wijzen als cultuursteden?
De zomeruniversiteit viel volgens haar in het zojuist door haar geschetste brede veiligheidsconcept, reden waarom ook andere ministeries dan alleen Buitenlandse Zaken dat zouden moeten financieren.
Er wordt nogal wat geld uitgetrokken voor een replica van een schip in Australië, terwijl er wel erg weinig geld gaat naar Zuid-Afrika voor restauratie. Kan die onbalans worden verklaard? Ook vroeg zij zich af, waarom het zo nodig is om oude en nieuwe muziek in Midden- en Oost-Europa te stimuleren.
Zij had van de directie van het Holland Festival begrepen dat er geld te kort was om voorstellingen naar Nederland te halen en dat, als die gezelschappen niet naar Nederland kunnen, Nederlandse gezelschappen omgekeerd ook niet meer uitgenodigd worden. De 8 ton die nog nodig zijn, leek haar een goede steun in de rug van de nieuwe artistieke en zakelijk leiding van het festival.
Ten slotte verzocht zij de bewindslieden om een brief over de voorbereiding van de conferentie in maart 1998 over de kracht van cultuur.
De heer Beinema (CDA) memoreerde dat het internationaal cultureel beleid naar de mening van zijn fractie moet zijn gericht op enerzijds het stimuleren van kunst, onderwijs en wetenschappen in eigen land en het buitenland daarmee bekend maken en anderzijds een positieve beïnvloeding van politieke en eventueel ook economische betrekkingen met andere landen. Waar nodig en mogelijk kan daarbij ondersteuning van de democratieën in die landen een belangrijke functie vervullen. Zijn fractie zag die twee doelstellingen als nevengeschikt en achtte juist daarom een goede coördinatie onontbeerlijk. Dat die coördinatie vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken geschiedt, vond zij vanzelfsprekend. Wat dit betreft, is het standpunt dat de CDA-fractie op 28 september 1992 naar voren bracht in de UCV over de nota Internationale culturele betrekkingen niet veranderd. In die coördinatie leek haar wel een taakverdeling van belang tussen de betrokken departementen op de onderscheiden niveaus wenselijk. Op macroniveau, het aanwijzen van landen en landengroepen, dient Buitenlandse Zaken echter het primaat te hebben. Naast OCW zou ook EZ bij de besluitvorming moeten worden betrokken als het er dan ook maar geld bij voegt.
De CDA-fractie had geen moeite met het op blz. 3 van de onderhavige notitie achttiental genoemde landen en regio's, maar het aantal op zich riep bij haar wel de vraag op of de kwantiteit gelet op het beschikbare budget niet ten koste zal gaan van de kwaliteit. Als dat inderdaad het geval is, zou enige verdere selectie haars inziens wel noodzakelijk zijn.
Op het mesoniveau, het kiezen en invullen van programma's en manifestaties, behoort het primaat naar de mening van de CDA-fractie bij OCW te liggen. De gemengde ambtelijke commissie die de projecten beoordeelt en de middelen toewijst mag niet op ijle olympische hoogte opereren. Wat dit betreft, verdiende de notitie haars inziens nog wel enige aanvulling.
Op blz. 4 stellen de bewindslieden dat op hun departementen geen uitvoerende taken zullen worden verricht en dat organisaties die op het gebied van de culturele uitwisseling actief zijn vanzelfsprekend nauw zullen worden betrokken bij de invulling en uitvoering van deze projecten. De heer Beinema stemde daar uiteraard van harte mee in, maar hij kon dat toch niet helemaal rijmen met hetgeen iets verderop wordt gesteld, nl. dat projecten waarmee de programma's concreet kunnen worden ingevuld door beide ministeries zullen worden voorgedragen en dat de beoordeling van projecten en de toewijzing van middelen in handen worden gelegd van een speciale projectencommissie die paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van beide ministeries onder voorzitterschap van de ambassadeur voor internationale culturele samenwerking. Ook op dat niveau achtte hij enige advisering van culturele organisaties noodzakelijk. Zij beschikken over expertise die zijns inziens een onmisbare aanvulling is op de kennis en ervaring van de betrokken ambtelijke medewerkers. Bovendien leek het hem strijdig met de algemeen aanvaarde principes van het cultuurbeleid als deze adviseurs daarbij buitenspel werden gezet. De bewindslieden stellen wel dat culturele projecten die uit het veld worden aangedragen in beginsel en voorzover wordt voldaan aan de gestelde criteria uit het beschikbare budget kunnen worden gefinancierd, maar hoe luiden die criteria dan?
De heer Beinema zou er een groot tegenstander van zijn als op een bepaald moment een bestuurlijke laag tussen de departementen en de culturele instellingen zou ontstaan; de Vereniging voor internationale culturele betrekkingen zou zich zijns inziens niet mogen ontwikkelen tot de eerste gesprekspartner van de overheid. Wat dit betreft sloot hij zich aan bij de brief van het Fondsenoverleg d.d. 27 mei jl. aan het ministerie van OCW. Voorzover bepaalde activiteiten sectoroverstijgend zijn zou met een zo licht mogelijke organisatiestructuur, bijvoorbeeld een coördinerend overleg, moeten worden volstaan.
De in de notitie gestelde verhoging van kwaliteit en versterking van de infrastructuur ging naar de mening van de CDA-fractie in een te laag tempo. Al jarenlang is er sprake van detachering van culturele experts op ambassades en consulaten-generaal. In de schriftelijke antwoorden noemen de bewindslieden één voorbeeld, een detachering in New York, maar de heer Beinema vreesde dat dit toch een uitputtende opsomming is.
Vervolgens ging hij in op de verdeling van het budget over de diverse activiteiten dat als gevolg van de motie-Van Traa c.s. is gestegen tot 16 mln. In het schriftelijk antwoord 17 delen de bewindslieden mee dat daarover in de loop van het laatste kwartaal van 1997 duidelijkheid kan worden geboden, maar pas gisteren kreeg de Kamer een overzicht dat bestaat uit enerzijds een reeks bedragen die al besteed zijn, voldongen feiten dus waarover geen overleg met de Kamer is gevoerd noch advisering is gevraagd, en anderzijds uit voor 1998 voorgenomen bestedingen. Hij vroeg de regering dringend daarover alsnog advisering in te winnen en de Kamer daarvan in kennis te stellen opdat daarover begin volgend jaar een zinvolle discussie kan worden gevoerd.
Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA) merkte allereerst op dat prioriteiten in feite pas kunnen worden gesteld als er een visie is op de doelstellingen en dat, als die prioriteiten er eenmaal zijn, er ook nog criteria moeten zijn op basis waarvan de beschikbare middelen kunnen worden verdeeld. Met de heer Beinema was zij het ermee eens dat daarover advies gewenst is van degenen die zich al in de praktijk met dat beleid bezighouden.
Door de huidige multiculturele samenleving is het in Nederland al heel moeilijk om één referentiekader te scheppen van culturele uitgangspunten. Nog moeilijker leek het haar om een eenduidig buitenlands cultureel beleid te voeren, zeker als je niet de pretentie hebt om daarmee iets te veranderen in landen waarop dat beleid zich richt. Zij vond het dan ook wat vreemd dat bijvoorbeeld Felix Meritis in Amsterdam, die exact werkt binnen de uitgangspunten die in het hoofdstuk Vrijhaven van de cultuurnota zijn geschetst, blijkens de thans voorliggende stukken zo'n geringe bijdrage krijgt voor de Summer University 1997 en helemaal niet wordt genoemd bij de voorgenomen bestedingen voor 1998. Wat is daarvan nu de reden?
De in de brief van 5 maart jl. geschetste werkwijze, nl. dat OCW de inhoudelijke kennis levert en BuZa in het algemeen de voorziening, leek haar fractie een goede. Voorts staat er dat die samenwerking als het om beleid gaat vooral leidt tot de ontwikkeling van specifieke accenten en ook dat leek haar een reële opstelling.
Na de brief van 5 maart is er een schriftelijke vragenronde geweest. De bewindslieden durven in hun brief van 12 december – die de Kamer dus zo'n 24 uur voor dit overleg heeft ontvangen! – te schrijven dat het geld wat laat beschikbaar kwam. Uit de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken in 1996 was toch al bekend dat er naast de 6 mln. intensivering via de motie-Van Traa c.s. nog eens 10 mln. extra beschikbaar zou komen die bij de Voorjaarsnota geëffectueerd zouden worden.
Op zich had mevrouw Van Nieuwenhoven er niets op tegen dat er veel functioneel is gedecentraliseerd en dat veel geld via de fondsen wordt besteed. De tussen de Vereniging voor internationaal culturele betrekkingen en de fondsen ontstane ruzie vond zij zonde van de energie. Als men nu met hetzelfde bezig is, zou men beter met vereende krachten te werk kunnen gaan. Denkt de staatssecretaris wat dit betreft nog een specifieke rol te kunnen vervullen, temeer omdat die vereniging in het verleden toch eigenlijk op initiatief van de regering tot stand is gekomen?
Zij had begrepen dat de op de bijlage genoemde bedragen voor 1997 inmiddels al besteed zijn en met de heer Beinema kon zij dat ook niet anders noemen dan voldongen feiten. Zij wilde er nu geen hard punt van maken, maar een volgende keer zal zij dat niet kunnen accepteren. In de nu voorliggende stukken miste zij aanzetten in prioriteitenstelling en inhoudelijk beleid voor de toekomst, afgezien van de vier prioriteiten in de brief van 5 maart jl. De bestedingen in 1997 voldoen voor het grootste deel wel aan die prioriteiten, maar een volgende keer zag zij toch graag dat de Kamer in de gelegenheid werd gesteld in ieder geval over de hoofdlijnen en de prioriteiten een oordeel te vellen. Dan kan zij naderhand ook toetsen of de bestedingen aan die hoofdlijnen, criteria en prioriteiten voldoen. Zo worden bijvoorbeeld de Aziatische regio, Midden-Amerika en Afrika niet genoemd op de lijst van belangrijke regio's, maar de inhoudelijke argumentatie daarvoor wordt niet gegeven.
De bewindslieden schrijven zo gemakkelijk in hun brief van 5 maart jl. dat de mogelijkheden om private financiers aan te trekken voor grootschalige projecten nader onderzocht dienen te worden. Kan daarover al iets meer worden gezegd?
Vervolgens sloot mevrouw Van Nieuwenhoven zich aan bij de vragen over Rotterdam als culturele hoofdstad en het Holland Festival en ondersteunde zij het verzoek van de heer Beinema om in ieder geval over de voor 1998 voorziene bestedingen nog een inhoudelijke discussie te voeren.
Zij vroeg de minister voor Ontwikkelingssamenwerking of de Kamer al beschikt over het beleidsplan, het jaarplan en de jaarbegroting van het Prins Clausfonds die in de brief van 28 maart jl. zijn toegezegd.
Wat zijn brief d.d. 28 april jl. betreft, verklaarde zij het eens te zijn met de opstelling die Nederland kiest in het verdere overleg over het WCCD-rapport. Wel vroeg zij nog wat precies wordt bedoeld met de zinsnede dat Nederland bereid is assistentie te verlenen aan de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport door UNESCO.
Ten slotte vroeg zij of het juist is dat de Vereniging Nederland-Japan in tegenstelling tot eerdere berichten geen bijdrage krijgt voor culturele manifestaties in het kader van de 400-jarige viering en dat ook de tentoonstellingen in Lissabon en Hannover van de lijst zijn geschrapt.
Mevrouw Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD) vond het een goede zaak dat het de ministeries van Buitenlandse Zaken en van OCW uiteindelijk is gelukt om gezamenlijk tot plannen te komen, temeer omdat het budget fors is verruimd, al is het in verhouding nog niet erg veel.
Zij had er behoefte aan enige kanttekeningen te plaatsen bij de vier prioriteiten die de bewindslieden in hun brief van 12 december jl. aangegeven. In het kader van de thematische prioriteiten wordt het cultureel erfgoed overzee genoemd, bijvoorbeeld de VOC-projecten. Deze prioriteit kon zij van harte onderschrijven. Op de laatste algemene UNESCO-conferentie te Parijs werden in dit verband met name de VOC-archieven belicht. Mede daarom pleitte zij voor voortzetting van de financiële ondersteuning aan dit unieke project.
Bij de thematische prioriteiten wordt ook het Schloss Oranienbaum genoemd met een bijdrage van 1 mln.! Dat vond haar fractie nogal fors.
Ook bij de regionale projecten, met name binnen Europa, zette haar fractie de nodige vraagtekens. De argumenten om deze projecten bij elkaar te zetten vond zij niet echt overtuigend. Er gebeurt al zoveel op bilaterale basis dat het haar niet echt nodig lijkt om daarmee dit relatief toch kleine budget te belasten. Wel kon zij zich heel goed vinden in de voorstellen inzake Zuid-Afrika, het Egyptisch Museum, de Biënnale in Istanbul en de restauratie van de Hermitage.
Haars inziens zijn de grote manifestaties bij uitstek geschikt om het profiel van Nederland te versterken. De Peter de Grotemanifestatie vond zij een goed voorbeeld van een goede samenwerking tussen de verschillende ministeries met een positieve uitwerking op verschillende sectoren. Ook leek het haar een spannende combinatie als de grootste haven van de wereld straks ook nog de culturele hoofdstad kan worden. Echter, niet alleen in het kader van die zo belangrijke internationale uitstraling miste zij node het Holland Festival, maar ook omdat dit beleid toch mede de bedoeling heeft om een platform te creëren voor cultuuruitingen uit andere landen. Mevrouw Van Heemskerck Pillis vond het hoog tijd dat het Holland Festival in staat wordt gesteld op een normale manier door te gaan en niet iedere keer van jaar tot jaar moet vechten om te blijven bestaan.
Wat de internationale culturele activiteiten, de vierde prioriteit, betreft leek het haar een goede zaak als de Vereniging voor internationale culturele betrekkingen alleen maar als schakelpunt blijft functioneren, maar ter plekke zouden ook ambassades als schakelpunt moeten kunnen functioneren. Er zouden daarom meer culturele experts op de ambassades moeten komen en zouden er ook prioriteiten moeten worden gesteld. Het is te gek dat er nog niet zo'n iemand in Berlijn zit terwijl straks een buitenlands bureau een opdracht van enkele tonnen moet worden gegeven.
De Nederlandse culturele huizen kosten weliswaar veel geld, maar leveren een belangrijke bijdrage aan het internationale culturele beleid. Het is jammer dat er niet meer geld is om ook in andere landen zo'n huis te hebben. In ieder geval kon mevrouw Van Heemskerck Pillis nu al zeggen dat haar fractie de notitie van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over het Institut Néerlandais van harte ondersteunde.
Het veld omvat veel verenigingen en instituten die een heel gevarieerd pakket in het internationale netwerk kunnen aanbieden, zoals Felix Meritis. Dat is een uitvoerende organisatie die naast het cultureel ook nog een heel goed wetenschappelijk netwerk heeft. Gelet op dat grote belang vond de VVD-fractie de bijdrage aan de Summer University wel erg miniem! Mevrouw Heemskerck Pillis vond het een goede zaak dat het Theaterinstituut, het Mondriaanfonds en het Fonds voor de beeldende kunst nu ook lid zijn geworden van de Vereniging voor internationale culturele betrekkingen en zij hoopte dat men het in die vereniging met elkaar eens zal kunnen worden. Het gaat immers om beleid en niet om wie wat verdeelt en wie wat krijgt.
Met anderen zou zij graag willen zien hoe in de toekomst de prioriteiten moeten worden gesteld en hoe het beleid zo transparant kan worden gemaakt dat er een voldoende draagvlak ontstaat. Haar suggestie zou zijn om deze vraag voor te leggen aan de Raad voor cultuur. Een omvangrijk plan voor zo'n gering budget is niet nodig, maar het leek haar goed als de bewindslieden hun plannen allereerst voorleggen aan de Raad voor cultuur en daarna, voorzien van het oordeel van die raad, aan de Kamer.
Het Prins Clausfonds kan een goede bijdrage leveren aan die zo belangrijke wisselwerking tussen cultuur, identiteit en ontwikkeling en zij vond het jammer dat de Kamer nog steeds niet beschikt over de plannen.
Zij memoreerde dat haar fractie zich in het verleden nogal kritisch heeft uitgelaten over de wijze waarop de UNESCO meende zich te moeten opstellen en te moeten werken. In de loop der jaren is daarin gelukkig het nodige veranderd en zij verzocht de minister te bezien in hoeverre de plannen van UNESCO en de doelstellingen van het Nederlandse internationale culturele beleid met elkaar sporen en waar mogelijk dat te ondersteunen.
Ten slotte moest zij nog een opmerking maken over de Vereniging Nederland-Japan en erop wijzen dat heel veel Nederlanders er grote moeite mee hebben dat er grote festiviteiten met Japan worden opgezet. Zij had daar begrip voor en daarover ook gesproken met degenen die deze festiviteiten organiseren. Zij wilde daarvoor geen blokkade opwerpen, maar wel vragen om ervoor te zorgen dat voldoende rekening wordt gehouden met degenen die vanuit het verleden zoveel moeite met Japan hebben.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking memoreerde dat op basis van de herijking van het buitenlandse beleid een integratie is bepleit van het Nederlandse internationale culturele beleid, waarvoor de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk is, en het «cultuurbeleid» van het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking. In eerste instantie moest dat organisatorisch vorm worden gegeven en nu dat is afgerond, is het de bedoeling om activiteiten uit verschillende begrotingen beter op elkaar af te stemmen, zeker als die gericht zijn op hetzelfde land. Daarin is nu een eerste stap gezet.
Hij stipuleerde vervolgens dat in de stukken geen visie is neergelegd van het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking op cultuur in ontwikkelingslanden. Die visie is eerder neergelegd in stukken die ook eerder met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken zijn besproken. Hij zegde graag toe daarvan een samenvatting te maken. In de nota Een wereld van verschil is een duidelijke keuze gemaakt voor een bepaald cultuurbeleid in ontwikkelingslanden. Daarbij zijn gedachten dat het vooral gaat om bescherming van traditionele culturen in ontwikkelingslanden of dat cultuur een belemmering is voor sociaal-economische ontwikkeling radicaal verlaten en is gekozen voor een cultuurbegrip als integrerend onderdeel van sociaal-economische, politieke en nationale ontwikkeling en voor een grote nadruk op de relatie tussen cultuur, identiteit, natie- en groepsvorming als essentieel element van cultuurbeleid. Dat gaat dus veel verder dan specifieke culturele activiteiten en heeft te maken met normen en waarden, tradities, religie, etniciteit, enz. Vanuit die optiek heeft Nederland met name binnen UNESCO het voorstel gedaan om een commissie voor cultuur en ontwikkeling in te stellen die uiteindelijk is gekomen met het rapport Our creative diversity. Nederland heeft die commissie ook intensief begeleid en in feite ook gefinancierd. Nederlandse assistentie bij de follow-up van het rapport komt tot uitdrukking in de bereidheid om ook elders in de wereld dit soort gedachtewisselingen over het rapport mogelijk te maken. In dat verband kan ook worden gedacht aan vertalingen van het WCCD-rapport. Een eerste conferentie hierover wordt door UNESCO in Stockholm georganiseerd, maar daarover valt nog niet veel te zeggen. Zodra daarover meer bekend wordt, zal de Kamer daarover uiteraard worden geïnformeerd. Nederland blijft UNESCO ondersteunen, temeer na de terugkeer van Engeland.
De afgelopen jaren zijn ook specifieke culturele activiteiten in wat engere zin in ontwikkelingslanden gefinancierd. De daarbij gehanteerde criteria dateren al van enkele jaren geleden en zijn ook aan de Kamer voorgelegd. Het aantal activiteiten en landen neemt fors toe en de financiering vindt niet alleen plaats vanuit de specifieke begrotingspost cultuur en ontwikkeling maar ook uit reguliere budgetten die in die landen worden besteed. Het komt steeds meer voor dat de landen zelf vragen om specifieke culturele activiteiten, bijvoorbeeld versterking van een museum of personele ondersteuning bij versterking van het eigen cultuurbeleid. In dat licht gezien is de samenwerking met OCW en ook andere ministeries van groot belang om optimaal gebruik te maken van de deskundigheid en de mogelijkheden van de verschillende cultuursectoren in Nederland. De bewindsman zegde ook een overzicht toe van die specifieke projecten om de Kamer daarin iets meer inzicht te verschaffen.
De bewindsman moest erkennen dat hij vergeten is het beleidsplan van het Prins Clausfonds aan de Kamer voor te leggen. Hij zal dat nu zo spoedig mogelijk doen, vergezeld van andere stukken die de onafhankelijke stichting hem heeft voorgelegd en enige nadere informatie over de bestedingen waartoe het bestuur van de stichting in overleg met de erevoorzitter heeft besloten. Dit jaar is er nog niet erg veel gebeurd, maar aanstaande vrijdag zal er een bijeenkomst plaatsvinden in het Paleis op de Dam waar de eerste maal de prijzen zullen worden uitgereikt.
De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken bood allereerst excuses aan voor het feit dat de regering de Kamer pas gisteren heeft «overvallen» met een brief die inderdaad eerder verstuurd had kunnen worden. In het vervolg stelde hij zich voor de Kamer zo omstreeks september een gedegen inzicht te verschaffen wat in de loop van het jaar is gedaan en wat er nog in discussie is, waardoor de discussie met de Kamer ook nog enigszins sturend kan zijn voor het te voeren beleid.
Hij was de mening toegedaan dat in de memorie van toelichting in 1996 en in de nota Pantser of ruggengraat al voldoende is ingegaan op de doelstellingen van het beleid en de rol van de veldorganisaties en hij wilde dan ook volstaan met te onderschrijven wat de heer Beinema zo kernachtig samenvatte in twee nevengeschikte doelstellingen. De ene heeft te maken met het stimuleren van de kwaliteit van het aanbod van de Nederlandse cultuurbeoefening en de andere met de bevordering van internationale betrekkingen van Nederland met gebruikmaking van cultuurmiddelen. De ene doelstelling gebruikt de andere en omgekeerd. Ze zijn dus inderdaad nevengeschikt en in de implementatie zullen de dwarsverbanden dan ook zeer zorgvuldig moeten worden bezien. Wat dit betreft is het inderdaad een goede zaak dat er een betere samenwerking is ontstaan tussen de verschillende ministeries, niet alleen op politiek, maar ook op ambtelijk niveau.
De bewindsman wilde gelet op het voorgaande niet diep ingaan op de opmerkingen van mevrouw Roethof over ook een filosofische verbreding van de doelstellingen van internationaal cultureel beleid of de rol van cultuur in internationale buitenlandse politiek, met name in conflictbegrenzing en/of conflictbeheersing. Hoewel dat op zich volstrekt juiste opmerkingen waren, aarzelde hij dat aspect toch toe te voegen aan de doelstellingen van het internationaal cultureel beleid. Invulling daarvan zou het abstractieniveau niet alleen nog hoger maken, maar ook zou het cultuurbeleid dan afhankelijk worden gemaakt van de ad hoc opborrelende en uitbrekende conflicten die toch hun eigen kenmerken hebben en dus maatwerk vragen. Hij voelde er dan ook niet veel voor om dat aspect voor te leggen aan een specifieke werkgroep, maar wilde wel bezien of een nadere toelichting daarop kan worden opgenomen in de memorie van toelichting op de begroting 1999. Ook zegde hij desgevraagd toe te zullen bezien of het huidige instrumentarium wel flexibel genoeg is om in voorkomende gevallen met projecten op die conflictsituaties in te spelen of dat het wellicht beter is een nieuwe thematische prioriteit toe te voegen, bijvoorbeeld repressie en preventie in het kader van internationale conflictsituaties.
Het project in Australië hing samen met het bezoek van minister-president Kok. Voor Zuid-Afrika bestaat wel degelijke grote aandacht, ook al omdat het steeds meer gezien wordt als zogenaamde verwantschapsland. Er zijn verschillende projecten in voorbereiding, zoals Genadendal.
De bewindsman erkende dat het wenselijk is en ook mogelijk zal zijn om gaandeweg op basis van de globale prioriteiten te komen tot duidelijke en doorzichtige criteria, maar wilde niet zover gaan dat die neerkomen op een strikte juridisering waardoor iedere afwijzing van een subsidieverzoek al gauw aan de Raad van State zal worden voorgelegd. Gelet op de opmerkingen van de heer Beinema zegde hij toe het woordgebruik in de zinsnede over de criteria te heroverwegen en zo nodig aan te passen.
Eveneens in antwoord op de heer Beinema stelde de staatssecretaris dat het zeker niet bij het ene experiment in New York is gebleven. New York is een uitwerking van een experiment dat al veel langer loopt. Bijvoorbeeld sinds 1989 tot heden werken er kunsthistorici op de ambassade in Bonn. Zij zijn aangesteld als cultureel attaché. In Japan waren achtereenvolgens twee kunsthistorici toegevoegd aan het Netherlands-Japan Institute en wel van de periode 1985–1988 en 1988–1994. Na evaluatie is detachering op het Netherlands-Japan Institute te Tokio vervolgens gestopt. Op dit moment wordt buiten de buitenlandse dienst een fulltime cultureel attaché aangetrokken voor de nieuwe ambassade in Berlijn en ook wordt de mogelijkheid van zo'n attaché voor de ambassade in Madrid bezien. Ook wordt thans overwogen om de directeurspost van het Institut Néerlandais in Parijs niet meer alleen te laten vervullen door een beroepsdiplomaat, maar door een van buiten geworven expert. Cultuurbeleid wordt dus lang niet meer alleen door bijgeschoolde diplomaten gevoerd, maar hoe langer hoe meer door professionals.
Mevrouw Van Heemskerck Pillis bepleitte minder aandacht voor Europa als speciaal aandachtspunt. De bewindsman was het daar maar zeer ten dele mee eens en verwees wederom naar de memorie van toelichting 1996 waarin nadrukkelijk is opgenomen dat er binnen Europa twee geografische prioriteiten zijn gesteld, de buurlanden, met name de twee Belgische gemeenschappen en Nordrhein/Westfalen en de nieuwe Länder in Duitsland, en enkele landen in Centraal-Europa en de Russische Federatie. Die prioriteit leek de bewindsman ook van belang omdat de Europese Unie met die landen aan slechts het begin staat van een omvangrijk reïntegratieproces.
Midden-Amerika staat op de lijst van lokale ambassadeprojecten met zeer kleine budgetten die met name door de ambassades in Mexico en Brazilië kunnen worden besteed en die los staan van de projecten waarop de brief van maart betrekking heeft.
Voorts merkte de bewindsman op dat Nederland ongetwijfeld met de UNESCO zal meewerken waar het gaat om de ontsluiting van de VOC-archieven. Het is een zeer ambitieus en omvangrijk project en goed zal moeten worden bezien of dat wel past in de prioriteiten en of het financieel haalbaar is.
Hij betreurde de kritische opmerkingen van de VVD over het Schloss Oranienbaum. Het slot is gelegen in een van de nieuwe Länder, tussen Berlijn en Hannover. In de periode 1945 en 1991 is er als het ware een soort culturele stoomwals over die gebieden gegaan, waardoor er een geweldige achterstand is ontstaan op de gebied van het culturele erfgoed, e.d. Het slot ligt op zo'n 60 km van de toekomstige hoofdstad van Duitsland en dichtbij Hannover waar in het jaar 2000 de bekende grote manifestatie zal plaatsvinden. Het is bovendien ook een schoolvoorbeeld van een geslaagde export van Nederlandse architectuur uit de zeventiende eeuw. De nieuwe Länder kennen wel prioriteit toe aan het herstel van het eigen cultureel erfgoed, maar hebben daarvoor niet de middelen. Mede gelet op de korte afstand tussen het slot en Berlijn als nieuwe hoofdstad, Hannover en de historische achtergrond van het slot, leek het de regering een goede zaak om aan de restauratie van het slot mee te werken en bij te dragen. Hopelijk zal de substantiële bijdrage van Nederland ook leiden tot aanvullende bijdragen van Länder en op centraal niveau.
De twee Nederlandse instituten spelen inderdaad een belangrijke rol en zijn kostbare beleidsinstrumenten. Het is een grote zorg om deze bij de tijd te houden met een goed kosten-batenplaatje. Het mogen geen stoffige instituten zijn, maar ze moeten goed inwerken op de politieke en culturele activiteiten in Nederland en Frankrijk. Met een goede selectie van de leiding kunnen zij zich ook in die richting ontwikkelen.
De bewindsman ging ten slotte in op de viering van 400 jaar relatie met Japan. Hij zegde toe bij het organiserend comité na te gaan hoe het zich de samenwerking met de Vereniging Nederland-Japan voorstelt, waarbij zeker de aandacht voor het verleden zal worden gevraagd. Het is de bedoeling dat de stichting waaraan de organisatie is opgedragen met een integraal project komt waarin niet alleen de culturele maar ook alle historische dimensies tot hun recht komen. Als er aanleiding toe bestaat, zal in de kosten worden bijgedragen. Het is een «joint venture» tussen BuZa en OCW en daarom heeft het DG cultuur er ook geen directe bemoeienis mee.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen erkende dat de brief van 12 december geen visie bevat, want die is verwoord in de achterliggende stukken waarnaar verwezen wordt; de cultuurnota, de toelichting op de begroting, de gezamenlijke brief. Door de aard van de laatste brief, meer een voortgangsrapportage, leek het niet noodzakelijk om die visie te herhalen. De gedachten die mevrouw Roethof over die visie ontvouwde, spraken hem niet alleen aan, maar kwamen hem ook vertrouwd over, omdat dergelijke gedachten als het ware al zijn begrepen in de titel van de cultuurnota: Pantser of ruggengraat.
Hij wees er voorts op dat ook bij conflicten projecten uit het reguliere cultuurbudget worden gesteund. Concrete projecten die voor HGIS-gelden in aanmerking zouden kunnen komen, zijn niet voorgelegd, maar ze zouden binnen het uitgestippelde beleid passen. Het gaat zijns inziens meer om een toespitsing van de algemene criteria dan om de noodzaak van nieuwe criteria.
Hij was het er uiteraard mee eens dat de Kamer in de gelegenheid moet worden gesteld haar controlerende taak uit te oefenen, niet op elk bedrag, maar wel op de manier waarop algemene principes zijn uitgewerkt en daartoe wordt naarstig naar een goed middel gezocht. De procedure is echter niet zo dat voor een bepaald jaar begint er al een verdelingsplan ligt voor dat gehele jaar. Gedurende het gehele jaar kunnen projecten worden aangemeld en als ze worden gehonoreerd wordt dat gehaald uit de middelen die voor dat jaar beschikbaar zijn gesteld. Dat is ook de reden dat nu pas het jaar 1997 kan worden afgerond en dat er voor het begin van 1998 nog slechts een zeer globale indruk kan worden gegeven. Omdat het niet ruim van te voren wordt vastgelegd, wordt ook de flexibiliteit bevorderd. Tegen het voorstel van zijn collega om de Kamer zo omstreeks september een beeld te schetsen van hoe een en ander zo ongeveer is gelopen en waarschijnlijk nog zal lopen, had hij uiteraard geen bezwaar, maar hij zou de advisering daarover daarmee graag in overeenstemming brengen. Tot nu toe kijken enerzijds de verschillende posten en anderzijds de beleidsambtenaren op de beide ministeries naar de verschillende projecten. Nu gaat het om aanzienlijk meer geld en ook om meer gericht beleid en zonder het nu strikt te juridiseren – ook hij voelde daar niets voor – leek het hem toch verstandig dat wat meer te formaliseren. Een deel van de gelden is al aan de fondsen uitbesteed – hoewel de besteding vrijwel altijd in overleg plaatsvindt – en dat maakt het moeilijk om de fondsen ook te laten optreden als beoordelaars van de rest. Dus ligt het meer voor de hand om de Raad voor cultuur daar een rol in te laten spelen en te laten bezien of en hoe er een balans in de verschillende doelstellingen wordt gehouden. Het inzicht dat aan de Kamer wordt voorgelegd, zou daarvoor aan de Raad voor cultuur kunnen worden voorgelegd voor een toetsing aan de geformuleerde algemene beleidslijnen.
De bewindsman merkte vervolgens op dat er nog geen beslissing is genomen over het Spaanse voorstel om in 2001 meer hoofdsteden aan te wijzen als culturele hoofdsteden. Rotterdam is in ieder geval nog kandidaat voor dat jaar, maar ook voor het jaar 2002. Er wordt nu al zoveel geld voor uitgetrokken omdat het problematisch zal zijn om dat ineens in 2001 of 2002 bij elkaar te krijgen. Als Rotterdam het in geen van beide jaren wordt – de bewindsman hoopte dat uiteraard niet en kon het zich eigenlijk ook niet voorstellen – kan het gehele bedrag aan andere projecten worden besteed. Vooralsnog is een grote meerderheid van de Cultuurraad voor het aanwijzen van één land.
Projecten kunnen pas voor bijdragen in aanmerking komen als ze rijp zijn om te worden uitgevoerd. Het beeld van een bepaald jaar kan daardoor enigszins vertekend worden, zoals in dit jaar het geval is bij Zuid-Afrika. Het Genadendal is bijvoorbeeld een zeer interessant project in het kader van het gemeenschappelijke culturele erfgoed. Dit jaar is er een begin mee gemaakt en het volgend jaar zal daarvoor een groter bedrag beschikbaar komen, dat in tegenstelling tot het project in Australië dat als het ware al klaar lag en zo kon worden opgepakt. Ook aan het VOC-project in Zuid-Afrika wordt en zal nog de nodige aandacht worden besteed. De VOC is een internationaal netwerk geweest en in Zuid-Afrika wordt soms de indruk gewekt dat het uitsluitend zijn cultureel erfgoed is. Dat leeft daar dus in ieder geval heel sterk. De projecten zijn er wel, de aandacht ook, maar dat wordt uit dit overzicht nog niet zo zichtbaar. Overigens zijn ook met Indonesië over de VOC-archieven afspraken gemaakt dan wel in voorbereiding. Het hele zeevarende netwerk dat in de zeventiende eeuw door de Nederlanders over de gehele wereld is gelegd, zie je dan ook in heel veel landen terug.
Voor het Holland Festival geldt eigenlijk hetzelfde. Als het met goede projecten komt die binnen de gestelde termen vallen – ook de bewindsman was ervan overtuigd dat het Holland Festival heel goed het idee van vrijhaven vorm kan geven – dan zullen die zeker positief tegemoet worden getreden. Met een structurele bijdrage aan het festival uit de onderhavige gelden zou hij enige moeite hebben. Het geld moet zijns inziens bestemd blijven voor specifieke projecten die het gekozen doel dienen. Dat alles neemt natuurlijk niet weg dat hij heel goed heeft begrepen dat alle fracties van mening zijn dat het Holland Festival een meer structurele ondersteuning moet krijgen, maar dat moet in ander verband worden besproken. In antwoord op een interruptie van mevrouw Roethof zegde hij toe te zullen nagaan of het Holland Festival inderdaad al een aanvraag in dit kader heeft ingediend. Is dat het geval, en valt het project binnen de kaders van het beleid, dan kan er snel op gereageerd worden.
De bewindsman had zich nogal verbaasd over de brieven die hij van nogal wat internationale instanties heeft gekregen over de situatie bij Felix Meritis. In de cultuurnota zijn daarvoor immers de nodige middelen beschikbaar gesteld. Nu gaat het om extra geld om de gedachte van vrijhaven meer gestalte te geven en meer gastvrijheid te verlenen aan buitenlandse cultuurbezoekers. Daarover heeft enige discussie plaatsgevonden met de Vereniging voor internationale culturele betrekkingen en met de foundation zelf. In de praktijk blijkt dat veel fondsen en instellingen graag zelf bezoekersprogramma's willen uitvoeren, maar er is zeker een algemeen beleid op dat punt wenselijk en daarvoor komt de foundation wel in aanmerking. Het staat nu nog niet op de lijst omdat de raad van toezicht van de foundation een onderzoek instelt naar de werkwijze van de foundation. Voor dat onderzoek is geld beschikbaar gesteld en mede op basis van de resultaten daarvan zal een beslissing worden genomen over de mate waarin en de wijze waarop de foundation een rol kan spelen.
Met anderen betreurde de bewindsman het zeer dat het afgelopen jaren niet zo goed heeft geboterd tussen de Vereniging voor internationale culturele betrekkingen en haar (potentiële) leden. Hij zal beide partijen oproepen er alles aan te doen om de geschillen te overbruggen, want de bedoeling was toch dat de vereniging een draagvlak had in die fondsen. Hij wilde er alles aan doen om beide partijen tot elkaar te brengen, maar niet door de vereniging als het ware een officiële status te geven.
Er is nu een goede samenwerking totstandgekomen tussen de ministeries van BuZa en van OCW, uitgemond in de gezamenlijke commissie die besluiten voorbereidt. Hij waardeerde het zeer dat al met al is bereikt wat tot voor kort nog zo onmogelijk leek.
Mevrouw Roethof (D66) ondersteunde de suggestie van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken om in het vervolg elk jaar in september te spreken over de invulling van het internationale culturele beleid, maar ook de wens van de andere fracties om na de jaarwisseling een vervolgoverleg te houden om te spreken over de bestedingen in 1998, temeer omdat die zeer kort voor dit overleg aan de Kamer zijn voorgelegd.
De staatssecretaris heeft ook duidelijk gesproken over twee doelstellingen die wat hem betreft nevengeschikt zijn; enerzijds wat Nederlandse instellingen kunnen doen aan het profileren van Nederland in het buitenland en anderzijds wat de cultuur betekent voor de internationale betrekkingen. Wat de laatste doelstelling betreft, zag mevrouw Roethof toch graag een grotere invloed van het rapport Creative diversity. Haars inziens ligt de nadruk nu te veel op de eerste doelstelling.
De reactie van de staatssecretaris over haar opvattingen over de invloed die cultuur kan hebben bij conflictpreventie en conflictbeheersing stelde zij op prijs. Er moet maar eens goed worden bezien of hierover al dan niet advies moet worden gevraagd.
De staatssecretaris van OCW had volstrekt gelijk toen hij zei dat de visie al in de achterliggende stukken is opgenomen en dat projecten als Press now passen binnen dat concept van de vrijhaven. Hij stelde voorts dat zulke aanvragen niet voorlagen. Mevrouw Roethof was ervan overtuigd dat zulke aanvragen wel degelijk zullen komen als er op Buitenlandse Zaken maar een «uitnodigend» beleid wordt gevoerd. Haars inziens moet er dan ook worden gezocht naar een nieuwe gedachte die sterk genoeg is om een nieuwe begrotingspost te kunnen verantwoorden.
Wat het Holland Festival betreft merkte zij nog op dat haar fractie graag zou zien dat de aanvrage voor de extra 8 ton voor 1998 uit deze HGIS-middelen werden toegekend – mede gelet op het voorgestelde programma – maar dat het uiteraard niet haar bedoeling is om dat festival tot in de lengte van dagen uit de begroting voor Buitenlandse Zaken te financieren.
De heer Beinema (CDA) memoreerde dat zijn kritiek er in feite op neerkwam dat vooroverleg en advisering in feite ontbraken. De regering heeft toegezegd hoe dat in het vervolg beter zal kunnen verlopen en erop gewezen dat er inmiddels al een veel betere samenwerking is ontstaan tussen de twee departementen. Hij kon dat niet weerspreken, maar merkte wel op dat het ene departement nu eenmaal meer gewend is aan advisering vooraf dan het andere. De suggestie om jaarlijks in september de rapportage te bespreken, sprak hem aan, maar dat moet dan wel een rapportage zijn waarin niet alleen terug wordt gekeken, maar ook vooruit. Ook moet die rapportage vergezeld gaan van een advies van het liefst de Raad voor cultuur.
De staatssecretaris van OCW heeft gezegd dat dit budget zo flexibel wordt ingezet dat vooraf eigenlijk niet zoveel kan worden gezegd over de bestedingen. De heer Beinema zette daar toch een vraagteken bij. Dat gaat toch niet om grote manifestaties en projecten, want die vragen immers een lange voorbereidingstijd. Natuurlijk moet er flexibiliteit zijn, maar de hoofdstromen van de uitgaven zijn van te voren te voorzien en kunnen ook met de Kamer worden besproken.
Met anderen vond hij het wenselijk om na de jaarwisseling met de regering van gedachten te wisselen over de projecten die in haar brief van 12 december jl. zijn opgenomen. Van de regering verwachtte hij nog een motivering in grote lijnen, dus inderdaad een toetsing aan de criteria, en nog enig commentaar van de Raad voor cultuur.
Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA) merkte op dat zij uit de reacties van de Kamer op de motie-Van Traa c.s. wel degelijk de indruk over heeft gehouden dat de Kamer ook dacht aan structurele uitgaven.
Zij zou het zeer op prijs stellen als de regering toezegt nog met nadere voorstellen te komen inzake het Holland Festival en Felix Meritis en zo omstreeks de derde week van januari 1998 de Kamer daarover nader te informeren.
Minister Pronk heeft enkele dingen toegezegd die kennelijk al op zijn ministerie klaar liggen en die kunnen er dan ook best in januari zijn.
Voorts sloot zij zich aan bij de opmerking van de heer Beinema dat als in het vervolg in september over een rapportage zal worden gesproken die niet alleen een terugblik maar ook een vooruitblik moet bevatten en dat er ook sprake zal moeten zijn van enige advisering.
Ten slotte vroeg zij nog een antwoord op haar vragen over de culturele component van de viering van de 400-jarige relatie Nederland-Japan en waarom er geen bijdrage vanuit cultuurbeleid beschikbaar is gesteld voor Hannover en Lissabon.
Mevrouw Van Heemskerck Pillis (VVD) stelde de toezeggingen van minister Pronk zeer op prijs en deelde zijn mening dat het met de UNESCO weer de goede kant op gaat. Wellicht kan daarover op basis van de toegezegde stukken nog eens nader over worden gesproken.
De suggestie van staatssecretaris Patijn om elk jaar omstreeks september een richtinggevende discussie te voeren leek haar een goede. Dat biedt ook de mogelijkheid om de rapportage van te voren nog voor te leggen aan de Raad voor cultuur.
De verdergaande professionalisering van buitenlandse instituten en ambassades op het gebied van cultuur juichte zij van harte toe. Als dat proces is afgerond, zag zij daarover graag nadere informatie tegemoet.
Zij waardeerde de genuanceerde reactie van staatssecretaris Patijn over haar opmerkingen over Japan waaruit bleek dat hij heel goed heeft begrepen wat zij bedoelde. Zij kon het dan ook met een gerust hart verder aan hem overlaten.
Staatssecretaris Nuis was enerzijds zeer bereidwillig om de Kamer van alles en nog wat toe te zenden, maar anderzijds probeert hij toch een beetje weg te kruipen als wordt gesproken over extra bijdragen aan het Holland Festival en Felix Meritis, waarop de commissie toch unaniem heeft aangedrongen. Als nu zo duidelijk wordt uitgesproken dat deze voorstellen niet adequaat genoeg zijn, is het jammer dat de staatssecretaris zich zo verschuilt achter zwakke argumenten.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking merkte op dat niet alle toegezegde stukken al klaar liggen, wel die van het Prins Clausfonds. De notitie over cultuur en ontwikkeling moet nog worden geschreven, maar daarvoor kan wel gebruik worden gemaakt van veel bouwstenen die in het verleden al zijn gemaakt. Het overzicht van plaatsgevonden hebbende activiteiten en projecten in de jaren 1996/1997 is eveneens niet klaar, maar kan wel binnen anderhalf à twee maanden worden opgesteld. In januari zal er volgens hem ook wel wat meer informatie zijn over de UNESCO-conferentie zodat ook die brief er eind januari wel zal kunnen liggen.
De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken is blij met de afspraak over een gestructureerde rapportage die eens per jaar in september met de Kamer zal worden besproken. Met zijn collega zal hij bezien hoe de advisering in het vat kan worden gegoten opdat de Kamer een gedegen stuk krijgt voorgelegd dat een structuur biedt voor een gedegen overleg.
Uit de opmerkingen van mevrouw Roethof was hem wederom duidelijk geworden dat er ruimte moet komen om middelen voor internationale culturele samenwerking in te zetten in het kader van conflictpreventie en conflictbeheersing. In de eerstvolgende rapportage zal daarop ongetwijfeld worden teruggekomen.
Vanwege de gekozen financieringssystematiek is er bijvoorbeeld voor de viering van de 400-jarige relatie Nederland-Japan geen expliciete bijdrage vanuit de cultuurbegroting. Er is heel bewust een fonds gecreëerd uit de zogenaamde homogene groep internationale samenwerkingsmiddelen. Ook voor Hannover en Lissabon heeft de regering er heel bewust voor gekozen om dit soort grote projecten via één organisatiestructuur en één financieringslijn aan te pakken, dus via de stichtingen of organisaties die ermee belast zijn of worden. Naar de mening van de staatssecretaris past in die systematiek van een centrale projectsubsidie niet dat er daarnaast nog geld bijeen wordt gesprokkeld uit andere delen van de begroting. Als de Kamer van mening is dat de projectopzet niet divers genoeg is, is daarvoor de desbetreffende organisatie of stichting aanspreekbaar dan wel de overheidsadviseurs daarin.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen merkte in de richting van mevrouw Roethof op dat aanvragen zoals van Press now niet voorlagen omdat ze al gehonoreerd waren vanuit de reguliere middelen.
Hij begreep heel goed dat de Kamer op korte termijn opheldering verwacht over het Holland Festival en daarover zal hij op zeer korte termijn nader berichten. Voorts vraagt de Kamer om nadere duidelijkheid inzake Felix Meritis en een zekere advisering over de brief van 12 december jl. van de Raad voor cultuur. De uitvoering van de laatste twee wensen ligt niet helemaal in zijn hand. Felix Meritis heeft recent een zelfonderzoek gedaan en hij kan slechts bevorderen dat dit zo snel mogelijk wordt afgerond. Ook moet de Raad voor cultuur toch enige tijd worden geboden en wellicht kan dat begin februari kunnen.
In aanvulling op de opmerkingen van zijn collega van Buitenlandse Zaken merkt de bewindsman nog op dat in het geval van bijvoorbeeld Lissabon het kabinet heeft besloten dat de organiserende stichting in totaal 6 mln. krijgt. Uit welke begrotingen dat nu komt, vond hij minder relevant, maar dat wordt wel gebruikt door stichtingen om te proberen nog meer geld los te krijgen.
Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), ondervoorzitter, Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Verspaget (PvdA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Woltjer (PvdA), voorzitter, Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF), Van den Doel (VVD), Meyer (groep-Nijpels), De Haan (CDA), Visser-van Doorn (CDA) en Koenders (PvdA).
Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Lilipaly (PvdA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Rosenmöller (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (Unie 55+), Bolkestein (VVD), Hendriks, Bukman (CDA), Gabor (CDA) en Dijksma (PvdA).
Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Vlies (SGP), Van Nieuwenhoven (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks, Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66) en Bremmer (CDA).
Plv. leden: Reitsma (CDA), Schutte (GPV), Lilipaly (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van 't Riet (D66), De Haan (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Rehwinkel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Huys (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA) en Lansink (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25270-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.