25 270
Intensivering buitenlands cultuurbeleid

nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 5 maart 1997

Met verwijzing naar daartoe gedane toezeggingen, zowel in de Cultuurnota 1997–2000 (Handelingen Tweede Kamer der Staten Generaal 1996–1997, stuk 25 013, nr. 1) als in de Memorie van Toelichting bij de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 1997 (Handelingen Tweede Kamer der Staten Generaal 1996–1997, stuk 25 000), doen wij U hierbij een notitie toekomen inzake de intensivering van het buitenlands cultuurbeleid.

Deze notitie dient mede ter uitwerking van de Nota Herijking van het Buitenlands Beleid (Handelingen Tweede Kamer der Staten Generaal 1994–1995, stuk 24 337, nrs. 1 en 2) op het punt van de internationale culturele betrekkingen.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis

BUITENLANDS CULTUURBELEID

Inleiding

Begin 1996 heeft het Kabinet uit de zgn. homogene groep voor internationale samenwerking (HGIS) een jaarlijks bedrag van zes miljoen gulden vrijgemaakt (voor de periode 1997 t/m 1999) voor het buitenlands cultureel beleid. Zowel in de Cultuurnota 1997–2000, Pantser of Ruggengraat1 als in de memorie van toelichting op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken2 is de Kamer een aparte notitie over de gezamenlijke besteding van dat bedrag in het vooruitzicht gesteld.

Wanneer uitvoering gegeven wordt aan de in dit stuk opgenomen beleidsvoornemens op het terrein van de internationale culturele betrekkingen, zal dat naar onze mening de samenhang in het internationale cultuurbeleid aanzienlijk ten goede komen.

Het begrip cultuur wordt hier gehanteerd in de zin zoals het ook in de Cultuurnota aan de orde komt. Dat wil zeggen dat deze brief betrekking heeft op de beleidssectoren kunsten, cultureel erfgoed en mediazaken (inclusief letteren en bibliotheek-aangelegenheden).

Herijking

In de Herijkingsnota3 wordt de centrale doelstelling van internationale culturele samenwerking geschetst als versterking van het internationale profiel van Nederland en het stimuleren van goede wederzijdse betrekkingen met bepaalde landen. Vaak komen dergelijke contacten overigens rechtstreeks tot stand tussen personen en instellingen. De overheid kan dan volstaan met het beschikbaar stellen van faciliteiten en het aanbieden van ondersteuning. Alleen waar dat minder soepel verloopt, kan een actievere rol van de kant van de overheid zijn geboden.

Bij de beoordeling van de wenselijkheid daarvan is niet alleen de intrinsieke culturele betekenis een punt van overweging, maar moet ook rekening worden gehouden met de bredere buitenlands-politieke belangen van Nederland. Verschillen in focus kunnen er weliswaar toe leiden dat dezelfde activiteit verschillend wordt gewaardeerd, maar via een aanzienlijke versterking van de samenwerkingsvormen tussen beide ministeries is er toch sprake van één, ongedeeld buitenlands cultureel beleid. Deze voorgenomen hechte vorm van samenwerking maakt het mogelijk dat de besteding van de extra zes miljoen gulden een zaak is van de beide ministeries gezamenlijk.

De zogenoemde motie-Van Traa4, inzake de intensivering van de internationale culturele samenwerking sluit hierop aan. Zoals u reeds is gemeld, zullen wij bij gelegenheid van de Voorjaarsnota nog op deze motie terugkomen.

Samenhang

In algemene zin wijst de Herijkingsnota op intensivering van beleid en versterking van de onderlinge beleidssamenhang als mogelijkheden om de doeltreffendheid van het internationale beleid te vergroten. Ook de vraag in hoeverre oude instrumenten nog kunnen worden toegepast in het licht van nieuwe prioriteiten, is een algemeen thema. Een bijzonder punt van aandacht voor cultureel beleid dat in een internationale context wordt gevoerd, is de sterke invloed van culturele ontwikkelingen op mondiale schaal waaraan geen enkel land zich kan onttrekken en waarop – andersom – nauwelijks invloed is uit te oefenen. In de cultuurnota wordt voorgesteld het internationale profiel van de kunst- en cultuurbeoefening in Nederland te versterken door gebruik te maken van onze bekendheid «als uitkijkpost maar ook trefpunt, overslagplaats voor goederen én ideeën, als plek waar lijnen samenkomen.» Aldus ontstaat een aansprekend en herkenbaar beeld van Nederland als internationale culturele vrijhaven . Daarnaast is het buitenlands cultureel beleid vooral gericht op verdieping van de culturele betrekkingen met specifieke landen of regio's.

Het buitenlands cultureel beleid wordt steeds verder gedecentraliseerd. Niet alleen fondsen zoals de Mondriaan Stichting en het fonds voor de Podiumkunsten, maar ook de overkoepelende instellingen als het Theaterinstituut Nederland, het Vormgevingsinstituut en Gaudeamus hebben de ruimte om een eigen beleid te voeren ten aanzien van hun betrekkingen met het buitenland. In de cultuurnota wordt daar nader op ingegaan, waarbij ook de eigen verantwoordelijkheid van andere culturele instellingen die een actief buitenland beleid voeren, zoals orkesten, toneelgezelschappen en dansgroepen aan de orde komt. Elders binnen het beleidsterrein is sprake van delegatie: enkele Nederlandse ambassades in het buitenland hebben via een apart budget voor zogeheten Lokale Culturele Projecten (LCP) ruimte gekregen om culturele programma's meer af te stemmen op lokale omstandigheden.

Meer armslag voor fondsen, instellingen en ambassades, leidt ertoe dat onze beide ministeries zich vooral kunnen richten op de ontwikkeling van specifieke accenten in het buitenlands cultuurbeleid. Daartoe is een taakverdeling afgesproken waarbij zowel de inhoudelijke kennis van OCenW als de infrastructurele voorzieningen van BZ zo goed mogelijk kunnen worden aangewend. Op die manier zullen beide departementen elkaar meer dan voorheen aanvullen en versterken.

Gemeenschappelijk projecten

De extra middelen zullen worden besteed aan grootschalige activiteiten grootschalig in de zin dat zij qua omvang de mogelijkheden van het reguliere budget (bij fondsen en ministeries) te boven gaan. Praktisch betekent dit dat de projecten beperkt zullen blijven tot het hierna volgende viertal soorten programma's.

Thematische prioriteiten. Voornamelijk projecten waarmee Nederland zich kan profileren als internationale ontmoetingsplaats en vrijhaven voor kunst en cultuur, alsmede projecten waarin het thema «Nederlands cultureel erfgoed overzee» meer tot zijn recht komt.

Projecten in lijn met onze regionale prioriteiten, zoals grootschalige projecten en activiteiten in of in samenwerking met: de directe nabuurlanden en «grenslanden» als Vlaanderen, Nordrhein-Westfalen en de Fünf Neue Länder (Berlijn), enkele landen in Midden- en Oost-Europa (met name Tsjechië, Hongarije, de Russische Federatie en – in mindere mate – de Baltische staten), landen waarmee Nederland bijzondere historische banden onderhoudt (Indonesië, Suriname en Zuid-Afrika), landen die ook voor de export van cultuur van bijzonder belang zijn, zoals Japan, de VS en Canada. En tenslotte een aantal Middellandse Zee-landen (Turkije, Egypte en Marokko) waarmee bijzondere banden bestaan deels vanwege hun betekenis als land van herkomst van in Nederland levende migranten.

Grote manifestaties zijn bij uitstek geschikt om het profiel van Nederland te versterken. Dergelijke manifestaties zijn multidisciplinair. De mate waarin wordt meebetaald uit het budget dat beschikbaar is voor het in deze notitie beschreven beleidsterrein, is afhankelijk van de omvang van de rol die aan cultuur is toebedeeld. Overigens is de culturele component niet zelden gezichtsbepalend. De Peter de Grote manifestatie, die nog loopt tot oktober 1997, is hiervan een goed voorbeeld. In de naaste toekomst komen onder meer de herdenking van de Vrede van Münster (1998) en de viering van 400 jaar Nederlands-Japanse betrekkingen aan de orde.

– Ook verhoging van de kwaliteit en versterking van de voor internationale culturele activiteiten benodigde infrastructuur vormen een punt van aandacht. In de praktijk betekent dit versterking van de culturele functie van belangrijke ambassades en consulaten-generaal, onder meer door het aanbieden van extra voorlichtingsmateriaal, trainings- en opleidingsmogelijkheden. Tevens wordt gedacht aan eventueel tijdelijke detacheringen van culturele experts op de ambassades en consulaten-generaal en, in omgekeerde richting, van uitgezonden ambtenaren bij culturele instellingen. Daarnaast zullen meer mogelijkheden worden geschapen voor het op tijdelijke basis inhuren van lokale krachten ter ondersteuning van uitwisselingsprojecten. Over de uitvoering van de professionalisering van buitenlandse posten die wij hiermee beogen, zullen nadere afspraken worden gemaakt. Evenals over de voorgenomen tijdelijke uitwisseling van ambtenaren van onze beide departementen. De Raad voor Cultuur zal hierover om advies worden gevraagd.

Behalve door professionalisering van culturele medewerkers op buitenlandse posten worden versterking van de infrastructuur en verbetering van de kwaliteit van het werk ook nagestreefd bij intermediaire instellingen die zijn betrokken bij de organisatie en uitvoering van grote en complexe culturele manifestaties. Met enkele daarvan is overleg gaande over een grotere betrokkenheid bij de uitvoering van internationaal cultureel beleid.

Uitvoering

Het beschikbare budget uit de Homogene Groep van uitgaven zal onder ons beider verantwoordelijkheid worden toegewezen aan specifieke projecten, vallend onder de hierboven aangegeven 4 noemers. Op beide departementen zullen geen uitvoerende taken worden verricht: vanzelfsprekend zullen organisaties die op het gebied van de culturele uitwisseling actief zijn, nauw worden betrokken bij de invulling en uitvoering van deze projecten. Ook projecten die vanuit het culturele veld worden aangedragen, kunnen in beginsel met het onderhavige budget worden gefinancierd, uiteraard voor zover wordt voldaan aan de gestelde criteria.

De besluitvorming over de vraag of en wanneer projecten kunnen worden voorgedragen voor financiering uit de homogene groep, berust bij de beide betrokken ministeries. Projecten waarmee de programma's concreet kunnen worden ingevuld, zullen door onze beide ministeries worden voorgedragen. Beoordeling van projecten en de toewijzing van middelen komen in handen van een speciale projectencommissie, die paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van onze beide departementen, onder voorzitterschap van de Ambassadeur voor Internationale Culturele Samenwerking.

De afstemming van het buitenlands cultureel beleid met het buitenlands beleid als geheel vindt op het hoogste niveau plaats in het kader van de REIA, de Raad voor Europese en Internationale Aangelegenheden. Als gevolg van de nieuwe coördinatiestructuur voor het geïntegreerde buitenlands beleid (REIA) en nieuwe geïnstitutionaliseerde samenwerkingsvormen en gemeenschappelijke budgetten, zoals in deze notitie beschreven, zal de Coördinatiecommissie voor Internationale Culturele Betrekkingen (CICB) worden opgeheven. De verdere modernisering van het instrumentarium voor een effectief internationaal cultureel beleid vraagt ook om een herbezinning op de rol van de Culturele Verdragen en de daarbij behorende Gemengde Commissies en Protocollen.

Beheer

De administratieve en financiële behandeling en afwikkeling van de besproken projecten geschiedt op het departement van Buitenlandse Zaken, mede namens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Daarbij zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de beheermethodes die voor andere onderdelen van BZ worden gebruikt.


XNoot
1

Cultuurnota 1997–2000, brief met bijlage van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 17 september 1996, handelingen Tweede Kamer der Staten-Generaal 1996–1997, 25 013, nr. 1.

XNoot
2

Memorie van Toelichting op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 1997, Handelingen Tweede Kamer der Staten-Generaal 1996–1997, 25 000 V.

XNoot
3

Nota Herijking van het Buitenlands Beleid, brief met bijlage van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Economische Zaken, voor Ontwikkelingssamenwerking, van Defensie en van Financiën d.d. 11 september 1995, Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1994–1995, 24 337, nrs. 1 en 2.

XNoot
4

Motie van het Lid Van Traa, voorgesteld 14 november 1996, Handelingen Tweede Kamer der Staten-Generaal 1996–1997, 25 000 V, nr. 28.

Naar boven