25 265
Regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (Kaderwet LNV-subsidies)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 juli 1997

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het eindverslag zoals dat door de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is vastgesteld. Het verheugt mij dat de commissie het voorstel in grote lijnen onderschrijft.

In antwoord op de in het verslag genoemde vragen merk ik het volgende op.

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat in artikel 4 een eerste lid ontbreekt. Dit is het gevolg van een drukfout die in de bijgaande nota van wijziging is rechtgezet.

Verder vroegen deze leden of de «kan»-bepaling in artikel 4 niet een «zal»-bepaling moet zijn.

Ik beantwoord deze vraag ontkennend. In bedoeld artikellid, dat op dit punt overigens gelijkluidend is aan de Kaderwet EZ-subsidies, is aangegeven dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, nader kunnen worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking kunnen worden vastgesteld.

Met een wijziging als waarop de vragenstellers het oog hebben zou deze bepaling van een facultatieve in een verplichte bepaling worden omgezet. Ik acht dit ongewenst.

Zoals in de memorie van toelichting is vermeld, strekt het onderhavige wetsontwerp er mede toe om ook voor subsidies waarvoor reeds een andere basis bestaat (met name EG-regelgeving) nadere regels te kunnen stellen. Voor die gevallen zou het te beperkend werken als deze nadere regels zich ook direct zouden moeten uitstrekken tot ieder van de in artikel 4 genoemde onderwerpen.

De leden van de PvdA wijzen er verder op dat de bepaling in artikel 4, tweede lid, onderdeel h, in principe de mogelijkheid geeft om de vijf-jaars termijn zoals die in de Algemene wet bestuursrecht is voorzien, op te rekken naar een nog langere periode, hetgeen zij onwenselijk vinden.

Het is inderdaad zo dat de bedoelde bepaling de mogelijkheid biedt om van de in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde hoofdregel af te wijken, hetgeen overigens uitdrukkelijk mogelijk is gemaakt in laatstgenoemd artikel. Zoals in de toelichting is aangegeven wordt de mogelijkheid tot afwijking opengehouden voor die gevallen waarin uit EG-verplichtingen een andere evaluatietermijn voortvloeit. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan regelingen ter uitvoering van communautaire actieprogramma's die een looptijd van zes jaar hebben.

Het is overigens niet de bedoeling om af te wijken van de gebruikelijke maximumtermijn van vijf jaar in gevallen waarin niet een dergelijke aanleiding aanwezig is.

De leden van de PvdA-fractie vroegen tenslotte nog een voorbeeld te geven van een situatie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel d, van het voorstel.

In deze bepaling is aangegeven dat de bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling te stellen regels onder meer betrekking kunnen hebben op de verplichtingen van de subsidieontvanger.

Voorbeelden van bepalingen waaraan in dit verband gedacht moet worden, zijn te vinden in artikel 14 van de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht (Stcrt. 1997, nr. 12) op grond waarvan subsidie kan worden verstrekt voor innovatieprojecten.

De primaire verplichting bestaat er uit dat de aanvrager het project dient uit te voeren op de wijze zoals aangegeven bij de subsidieaanvraag en de daarop volgende beschikking (artikel 14, eerste lid).

Omdat de bedoeling van deze subsidie er mede op gericht is om de verspreiding van de resultaten te bevorderen is in artikel 14, vijfde lid bepaald dat de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan, onmiddellijk na de afloop daarvan openbaar gemaakt dienen te worden.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Naar boven