nr. 36
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN BAKKER EN VAN NIEUWENHOVEN
TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 32
Ontvangen 11 november 1997
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Na artikel XVI worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XVIA
1. Op arbeidsovereenkomsten die op de datum van inwerkingtreding van deze
wet voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 668a lid 1, is artikel
668a eerst dan van toepassing, indien een volgende arbeidsovereenkomst wordt
aangegaan met een tussenpoos van niet meer dan drie maanden.
2. Op een voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst die is voortgezet
voor de datum van inwerkingtreding van deze wet blijven de bepalingen inzake
het beëindigen van de arbeidsovereenkomst van toepassing zoals zij golden
voor de datum van inwerkingtreding van deze wet.
ARTIKEL XVIB
1. Voor de beëindiging van de uitzendovereenkomst waarin een beding
als bedoeld in artikel 691 lid 2, is opgenomen en die voor de datum van inwerkingtreding
van deze wet is voortgezet, is, in afwijking van artikel XVIA lid 2, geen
voorafgaande opzegging nodig.
2. Voor uitzendovereenkomsten die zijn aangegaan op of na de datum van
inwerkingtreding van deze wet en die voor dat tijdstip aangegane uitzendovereenkomsten
opvolgen, worden voor de berekening van de termijnen, bedoeld in artikel 691
leden 1 en 3, die perioden in aanmerking genomen waarin gedurende de drie
jaren die voorafgaan aan de datum van de inwerkingtreding van deze wet arbeid
is verricht.
3. Van de leden 1 en 2 kan slechts worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst
of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
Toelichting
Het is van belang dat partijen die een contract sluiten zich van tevoren
bewust zijn van de consequenties van hun overeenkomst. Als het gaat om een
arbeidsrelatie die is afgesloten vóór de inwerkingtreding van
deze wet, hebben partijen dus nog geen rekening kunnen houden met die consequenties.
Er is daarom een overgangsregeling nodig die voorkomt dat overeenkomsten
voor bepaalde tijd, die al zijn afgesloten voor de datum van inwerkingtreding
van de wet, en die op dat moment nog lopen, niet automatisch worden omgezet
in een contract voor onbepaalde tijd.
De overgangsregeling bepaalt dat de consequenties van de zgn. «drie
maal drie»-regel zich pas voordoen voor overeenkomsten die zijn gesloten
na inwerkingtreding van de wet, waarbij echter dan wel het gehele verleden
van de arbeidsrelatie wordt meegeteld, ook al ligt dat voor de inwerkingtreding.
Daarnaast is evenwel voorkomen dat rechtsbescherming die al bestond in
een zeker contract volgens het geldend recht vóór inwerkingtreding
van de wet, verloren zou gaan. Daarom is bepaald dat lopende contracten, die
thans nog als voortgezette dienstbetrekking worden aangemerkt, en waarvoor
dus een ontslagvergunning is vereist bij eventuele beëindiging, ook als
zij over de begindatum van de wet heenlopen slechts met een ontslagvergunning
kunnen worden opgezegd. Zulks behoudens uitzendrelaties, waar die plicht voor
inwerkingtreding van de wet ook niet geldt.
Wat betreft de uitzendovereenkomst: De regeling voor contracten voor bepaalde
tijd geldt pas voor de uitzendovereenkomst als er in 26 weken voor een uitzendorganisatie
is gewerkt. Om na te gaan of dit zo is zou in theorie vanaf de datum van inwerkingtreding
van de wet 25 jaar teruggekeken moeten worden. Dit lijkt een onredelijk gevolg,
dat bovendien vaak tot administratieve problemen aanleiding zal geven. Vandaar
dat er voor wordt gekozen het terugkijken in een uitzendrelatie te beperkten
tot drie jaar voor inwerkingtreding van de wet. Daarnaast wordt aan partijen
bij de cao voor uitzendbedrijven de mogelijkheid geboden om een tijdstip te
kiezen dat nog dichter aansluit bij de praktijk. De laatste mogelijkheid is
nodig omdat in de uitzendcao ook gebruik wordt gemaakt van de opening die
artikel 691 biedt om af te wijken bij cao, zoals ook voortvloeit uit het convenant
dat is afgesloten bij het akkoord van de Stichting van de Arbeid. Om de nadere
cao-regeling die daaruit voortvloeit ook juridisch in stand te laten, moet
ook de overgangsregeling een afwijkingsmogelijkheid bevatten.
Ten slotte is van belang dat, in aansluiting op de afspraken die waren
gemaakt in het zgn. «flexakkoord» van 3 april 1996, partijen over
de hier voorgestelde overgangsregeling onlangs overeenstemming hebben bereikt.
Bakker
Van Nieuwenhoven