25 263
Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 en van enige andere wetten (Flexibiliteit en zekerheid)

nr. 36
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN BAKKER EN VAN NIEUWENHOVEN TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 32

Ontvangen 11 november 1997

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Na artikel XVI worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XVIA

1. Op arbeidsovereenkomsten die op de datum van inwerkingtreding van deze wet voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 668a lid 1, is artikel 668a eerst dan van toepassing, indien een volgende arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met een tussenpoos van niet meer dan drie maanden.

2. Op een voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst die is voortgezet voor de datum van inwerkingtreding van deze wet blijven de bepalingen inzake het beëindigen van de arbeidsovereenkomst van toepassing zoals zij golden voor de datum van inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL XVIB

1. Voor de beëindiging van de uitzendovereenkomst waarin een beding als bedoeld in artikel 691 lid 2, is opgenomen en die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is voortgezet, is, in afwijking van artikel XVIA lid 2, geen voorafgaande opzegging nodig.

2. Voor uitzendovereenkomsten die zijn aangegaan op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet en die voor dat tijdstip aangegane uitzendovereenkomsten opvolgen, worden voor de berekening van de termijnen, bedoeld in artikel 691 leden 1 en 3, die perioden in aanmerking genomen waarin gedurende de drie jaren die voorafgaan aan de datum van de inwerkingtreding van deze wet arbeid is verricht.

3. Van de leden 1 en 2 kan slechts worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan.

Toelichting

Het is van belang dat partijen die een contract sluiten zich van tevoren bewust zijn van de consequenties van hun overeenkomst. Als het gaat om een arbeidsrelatie die is afgesloten vóór de inwerkingtreding van deze wet, hebben partijen dus nog geen rekening kunnen houden met die consequenties.

Er is daarom een overgangsregeling nodig die voorkomt dat overeenkomsten voor bepaalde tijd, die al zijn afgesloten voor de datum van inwerkingtreding van de wet, en die op dat moment nog lopen, niet automatisch worden omgezet in een contract voor onbepaalde tijd.

De overgangsregeling bepaalt dat de consequenties van de zgn. «drie maal drie»-regel zich pas voordoen voor overeenkomsten die zijn gesloten na inwerkingtreding van de wet, waarbij echter dan wel het gehele verleden van de arbeidsrelatie wordt meegeteld, ook al ligt dat voor de inwerkingtreding.

Daarnaast is evenwel voorkomen dat rechtsbescherming die al bestond in een zeker contract volgens het geldend recht vóór inwerkingtreding van de wet, verloren zou gaan. Daarom is bepaald dat lopende contracten, die thans nog als voortgezette dienstbetrekking worden aangemerkt, en waarvoor dus een ontslagvergunning is vereist bij eventuele beëindiging, ook als zij over de begindatum van de wet heenlopen slechts met een ontslagvergunning kunnen worden opgezegd. Zulks behoudens uitzendrelaties, waar die plicht voor inwerkingtreding van de wet ook niet geldt.

Wat betreft de uitzendovereenkomst: De regeling voor contracten voor bepaalde tijd geldt pas voor de uitzendovereenkomst als er in 26 weken voor een uitzendorganisatie is gewerkt. Om na te gaan of dit zo is zou in theorie vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet 25 jaar teruggekeken moeten worden. Dit lijkt een onredelijk gevolg, dat bovendien vaak tot administratieve problemen aanleiding zal geven. Vandaar dat er voor wordt gekozen het terugkijken in een uitzendrelatie te beperkten tot drie jaar voor inwerkingtreding van de wet. Daarnaast wordt aan partijen bij de cao voor uitzendbedrijven de mogelijkheid geboden om een tijdstip te kiezen dat nog dichter aansluit bij de praktijk. De laatste mogelijkheid is nodig omdat in de uitzendcao ook gebruik wordt gemaakt van de opening die artikel 691 biedt om af te wijken bij cao, zoals ook voortvloeit uit het convenant dat is afgesloten bij het akkoord van de Stichting van de Arbeid. Om de nadere cao-regeling die daaruit voortvloeit ook juridisch in stand te laten, moet ook de overgangsregeling een afwijkingsmogelijkheid bevatten.

Ten slotte is van belang dat, in aansluiting op de afspraken die waren gemaakt in het zgn. «flexakkoord» van 3 april 1996, partijen over de hier voorgestelde overgangsregeling onlangs overeenstemming hebben bereikt.

Bakker

Van Nieuwenhoven

Naar boven