nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 7 oktober 1997
In de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken, 1996–1997,
25 263, nr. 6) heb ik aangegeven ernaar te streven de ministeriële
regeling inzake het overheidsontslagbeleidtijdens de plenaire behandeling
in concept beschikbaar te hebben. Bij deze wil ik u nader hierover informeren.
In de betreffende ministeriële regeling worden de ontslagregels neergelegd
die de Regionaal Directeur van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (RDA) bij
zijn ontslagtoets moet hanteren. Nu zijn deze regels neergelegd in het Delegatiebesluit
1993. De regels uit het huidige Delegatiebesluit worden nagenoeg ongewijzigd
overgebracht naar de ministeriële regeling. Wel wordt een nieuwe bepaling
toegevoegd om de verkorte procedure te regelen voor ontslagverzoeken waarbij
een verklaring van de werknemer is gevoegd dat hij tegen de voorgenomen opzegging
geen bezwaar heeft. Doel van deze verkorte procedure is onnodig lange proceduretijd
en onnodige werkbelasting voor de RDA te voorkomen in ontslagzaken waarin
de werknemer (niet-inhoudelijk) verweer voert, ondanks de wetenschap dat dit
ontslag onvermijdelijk is wegens gegronde redenen, met het oogmerk zijn aanspraken
op een WW-uitkering zeker te stellen. Dit zal voornamelijk voorkomen bij ontslag
om bedrijfseconomische redenen, zoals reorganisatie of inkrimping.
De Stichting van de Arbeid heeft, in het advies van 29 mei 1995 inzake
aanpassing van de preventieve ontslagtoets, overwegend positief op dit voorstel
gereageerd.
De verkorte procedure zal aldus worden vormgegeven:
1. De werkgever dient een ontslagaanvraag in om bedrijfseconomische redenen,
waarbij een dossier wordt gevoegd volgens een nog nader op te stellen checklist.
2. In dit dossier is een verklaring van de werknemer opgenomen dat hij
geen bezwaar heeft tegen het ontslag.
3. De RDA krijgt de bevoegdheid om de werknemer in de gelegenheid te stellen
om (alsnog) zijn zienswijze naar voren te brengen. Op deze wijze wordt de
RDA in de gelegenheid gesteld om het ontslagdossier te completeren, c.q. te
verifiëren.
Voor de volledigheid wil ik u er op wijzen dat als de werknemer, binnen
een week, zijn verklaring van geen bezwaar handhaaft de RDA de aanvraag vervolgens
volgens de verkorte procedure afhandelt. Indien de werknemer alsnog bezwaar
maakt, dan wel de nadere consultatie gegevens oplevert die de ontslagaanvraag
in een ander licht plaatst, dient de normale procedure te worden gevolgd (d.w.z.
inclusief een advies van de ontslagadviescommissie).
4. In de verkorte procedure wordt de ontslagzaak niet aan de ontslagadviescommissie
voorgelegd, tenzij er een samenhang is met ontslagaanvragen van dezelfde werkgever
waarin wel inhoudelijk bezwaar is gemaakt. Verder wordt bepaald dat alle ontslagdossiers
waarbij de verkorte procedure is gevolgd ter inzage aan de ontslagadviescommissie
moeten worden voorgelegd. Op deze wijze heeft de ontslagadviescommissie de
mogelijkheid om een vinger aan de pols te houden.
De opvattingen van de ontslagadviescommissies zullen worden meegenomen
in een evaluatieonderzoek van de praktijkervaringen met de verkorte procedure
dat ik voornemens ben na één jaar uit te voeren. Bij dit onderzoek
zal het oordeel van de RDA's worden gevraagd en zal bijzondere aandacht worden
besteed aan eventuele knelpunten in de uitvoeringspraktijk, de gemiddelde
proceduretijd bij de verkorte procedures en het aantal zaken waarin de verkorte
procedure is gevolgd, in verhouding tot normale procedures.
Om een goede kwalitatieve beoordeling van het ontslagverzoek door de RDA
te waarborgen worden verder de volgende aanvullende maatregelen genomen:
– er wordt een standaardformulier ontwikkeld, dat de werkgever met
de ontslagaanvraag (en alle daarop vermelde informatie en gegevens) aan de
werknemer moet voorleggen. Met dit formulier zal de werknemer er uitdrukkelijk
op worden gewezen dat hij, als hij het niet eens is met de door de werkgever
aangegeven reden van het voorgenomen ontslag of van mening is dat hij ten
onrechte voor ontslag wordt voorgedragen of twijfels daarover heeft, het recht
heeft om bezwaar te maken. Ook zal de werknemer erop worden gewezen dat het
niet nodig is om enkel en alleen met het oog op een WW-uitkering verweer te
voeren als aan het ontslagvoornemen bedrijfseconomische argumenten ten grondslag
liggen en hij van mening is dat hij terecht voor ontslag wordt voorgedragen;
– om te bevorderen dat een zo volledig mogelijk dossier wordt overgelegd
bij indiening van ontslagaanvragen, zal een checklist beschikbaar worden gesteld.
Deze checklist kan de werkgever voor ontslagaanvragen wegens bedrijfseconomische
redenen hanteren. Daarmee zal worden bevorderd dat bij de ontslagaanvraag
gegevens en informatie worden gevoegd die de RDA nodig heeft om de bedrijfseconomische
noodzaak van het ontslag te kunnen beoordelen en om te kunnen beoordelen of
de ontslagregels, zoals bijvoorbeeld die inzake het anciënniteitsbeginsel,
zijn nageleefd. Dit zal de procedureduur voor de werkgever kunnen bekorten,
hoewel het niet uit te sluiten valt dat nog aanvullende informatie nodig is.
Met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt voorts bezien op welke wijze
de procedures bij ontslagaanvragen wegens arbeidsongeschiktheid kunnen worden
bekort. Deze procedures zijn nu vaak lang doordat het Lisv in elk individueel
geval advies dient uit te brengen. Eén van de opties die
daarbij wordt bezien is dat de werkgever bij zijn ontslagaanvraag reeds een
actueel advies van het Lisv voegt over de herplaatsingsmogelijkheden van de
betrokken werknemer en over de vraag of herstel van de werknemer binnen afzienbare
tijd te verwachten is. Hierdoor zou de procedureduur aanzienlijk kunnen worden
bekort. Een dergelijke optie is echter niet op de korte termijn realiseerbaar
omdat het Lisv daartoe bij wet de bevoegdheid moet worden toegekend om aan
de werkgever advies uit te brengen en ik het Lisv een advies over de uitvoerbaarheid
van dit voorstel wil vragen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. P. W. Melkert