25 241
Regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kaderwet SZW-subsidies)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 28 april 1997

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag dat de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het onderhavige wetsvoorstel heeft uitgebracht. Graag ga ik hieronder in op de daarin door de leden van de VVD-fractie gestelde vragen.

Door de jaarlijkse toepassing van de gestandaardiseerde prioriteringsmethodiek, waarover gesproken wordt in paragraaf 3 van de memorie van toelichting, is in principe (sinds 1996, toen dit beleid is ontwikkeld en de methodiek voor het eerst is toegepast voor de prioritering van het subsidiebudget voor 1997) reeds sprake van jaarlijkse beleidsinhoudelijke en beheersmatige toetsing van alle subsidiestromen. Daarbij dient echter te worden bedacht dat elke afzonderlijke subsidie een eigen, op de activiteiten afgestemde en bij toekenning bepaalde doorlooptijd kent, en dus niet elk jaar opnieuw voor heroverweging in aanmerking komt. In begrotingstermen gesproken dienen reeds aangegane verplichtingen te worden uitgefinancierd, zolang de subsidie-uitvoering zich afspeelt binnen de bij toekenning bepaalde voorwaarden. De ruimte voor prioritering en herallocatie wordt dan ook niet alleen ingegeven door de budgettaire ruimte, maar ook door de mate waarin dit budget benodigd is voor reeds eerder toegekende subsidies. Van een inhoudelijke en beheersmatige toetsing is in het kader van de jaarlijkse prioritering dan ook met name sprake bij nieuwe subsidievoorstellen.

Bij de subsidies die wel onder deze Kaderwet ressorteren maar buiten de prioriteringsmethodiek vallen (categorie a, genoemd in paragraaf 3 van de memorie van toelichting), omdat ze gebaseerd zijn op een zelfstandige regeling, is in de regeling doorgaans een evaluatiebepaling (en soms ook al op voorhand een tijdshorizon) opgenomen.

De ontwikkelde prioriteringssystematiek is specifiek voor SZW. De ontwikkeling van een departementaal subsidiebeleid (voor een deel van de SZW-subsidies) vloeit vooral voort uit een interne behoefte om op een meer doelmatige wijze tot allocatie van subsidiegelden te komen, door prioritering op departementaal niveau.

Een van de uitgangspunten van het departementale subsidiebeleid is het zoveel mogelijk afstemmen van subsidiëring op concrete output. Deze output-sturing vindt dus plaats via de vormgeving, beoordeling, prioritering en toekenning van afzonderlijke subsidies zelf (en dus niet via de begroting). Dat neemt niet weg dat er via de begroting informatie kan worden verstrekt over de beoogde en/of gerealiseerde output van subsidies. Dit sluit ook aan bij de begrotingsvoorschriften die vragen om zoveel mogelijk onderbouwing van begrotingsbedragen (zowel ex ante als ex post).

In het kader van het departementale subsidiebeleid wordt ook bezien in hoeverre het mogelijk is om voor subsidies doelmatigheidskengetallen te ontwikkelen. Complicerende factor bij subsidies is echter dat subsidies onderling moeilijk vergelijkbaar zijn, dat de gesubsidieerde activiteiten niet altijd in een eenduidig kwantitatief gegeven uit te drukken zijn en dat subsidie vaak slechts één van de financieringsbronnen is. Deze technische complicatie doet echter niets af aan ons streven om op output te sturen en daarover via de begroting informatie te verstrekken.

De Kaderwet beoogt een wettelijke basis te bieden aan de verstrekking van die subsidies door de Minister van SZW, die niet reeds op een wet zijn gebaseerd. De inwerkingtreding van deze wet is voorzien op 1 januari 1998, samenvallend met de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb); de inwerkingtreding wordt bij koninklijk besluit geregeld (zie artikel 9). Vanaf dat tijdstip zullen alle nieuwe subsidiebeschikkingen worden beheerst door de nieuwe subsidietitel van de Awb en door de Kaderwet.

Gezien het karakter van de Kaderwet is niet voorzien in een evaluatie van de Kaderwet als zodanig. De wijze waarop de subsidiebepalingen uit de Awb in de praktijk worden toegepast, maakt onderdeel uit van de in artikel 11:1 voorziene evaluatie van de Awb als geheel. Artikel 4:19 van de Awb voorziet voorts in een periodieke evaluatie van de doeltreffendheid en effecten van subsidieverstrekking. De daartoe benodigde gegevens komen beschikbaar, doordat zowel tussentijds als bij de eindafrekening van de gesubsidieerde kan worden gevraagd om inzicht te verschaffen in de besteding van de subsidie, de voortgang van de activiteiten en het project-(eind)verslag. Verplichtingen daartoe worden opgenomen in een ministeriële regeling, die de SZW-standaardsubsidiebepalingen zal bevatten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Naar boven