25 240
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Uitleveringswet, de Wet economische delicten en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen betreffende de bepalingen aangaande de procedure in cassatie in strafzaken, herzieningszaken, uitleveringszaken en zaken in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 26 juni 1998

Bij de mondelinge behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel op 17 juni jl. vroeg het lid van uw Kamer B. O. Dittrich naar de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Rabbae van 24 april 1997 (kamerstukken II 1996/97, 24 834, nr. 11). Ik zei hem toe deze vraag schriftelijk te zullen beantwoorden.

De motie-Rabbae, aangenomen bij de behandeling van wetsvoorstel 24 834 tot wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering inzake o.a. het rechtsgeding voor de politierechter, houdt in dat bij de evaluatie van de desbetreffende wetswijziging uitdrukkelijk aandacht zal worden besteed aan de vraag of de korte termijn waarop de verdachte in het kader van de verkorte-dagvaardingsprocedure vóór de terechtzitting de telastelegging ontvangt, niet tot onoverkomelijke problemen leidt voor vreemdelingen die de Nederlandse taal niet of slecht beheersen. De hierbedoelde wetswijziging is eerst op 1 februari 1998 in werking getreden. Het is op dit moment nog te vroeg om een evaluatie te starten. Bij de toegezegde evaluatie zal het in de motie aangegeven punt worden meegenomen.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven