nr. 19
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 17 september 1997
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel I wordt in onderdeel A, voor de tekst van artikel 1 het
cijfer 1. geplaatst en aan artikel 1 een tweede lid toegevoegd, dat luidt:
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onder b, c en d, wordt uitgegaan
van het aantal inwoners van het desbetreffende grondgebied op het tijdstip
dat:
a. het herindelingsadvies dan wel de herindelingsregeling wordt vastgesteld,
indien het betreft een herindelingsadvies dan wel herindelingsregeling waarvan
de voorbereiding geschiedt door gemeenten of door een of meer provincies;
b. het voorstel voor een herindelingsregeling aan de ministerraad wordt
gezonden, indien het betreft een herindelingsregeling waarvan de voorbereiding
geschiedt door de minister.
2. Na artikel IV worden twee artikelen ingevoegd, die luiden:
ARTIKEL IVa
Indien het bij koninklijke boodschap van 28 december 1996 ingediende voorstel
van wet tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het
speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de Wet op het voortgezet
onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 inzake ouderbijdragen,
sponsorgelden en stichtings- en opheffingsnormen (kamerstukken II 1996/97,
25 177) tot wet is verheven en in werking is getreden dan wel op een
later tijdstip in werking treedt, wordt de Wet op het basisonderwijs als volgt
gewijzigd:
A
In artikel 56, vierde lid, vervalt «als bedoeld in artikel 283 van
de Gemeentewet» en wordt «artikel 1, onderdeel f, van de Wet algemene
regels herindeling» vervangen door: artikel 1 van de Wet algemene regels
herindeling.
B
In artikel 107c, eerste lid, vervalt «als bedoeld in artikel 283
van de Gemeentewet,».
C
In artikel 107c, tweede en vierde lid, wordt «bedoeld in artikel
1, onderdeel f, van de Wet algemene regels herindeling» telkens vervangen
door: bedoeld in artikel 1 van de Wet algemene regels herindeling.
ARTIKEL IVb
Indien het voorstel van wet, bedoeld in artikel IVa, tot wet is verheven
en in werking is getreden op een eerder tijdstip dan deze wet, of in werking
treedt op hetzelfde tijdstip als deze wet, vervalt artikel IV.
Toelichting
Onderdeel 1
In de Wet arhi wordt onderscheid gemaakt tussen een wijziging van de gemeentelijke
indeling en een grenscorrectie. Het provinciebestuur heeft de bevoegdheid
om een gemeentelijke grenscorrectie vast te stellen. Een wijziging van de
indeling wordt bij wet vastgesteld. Voor de vraag of er sprake is van een
grenscorrectie, is het aantal inwoners dat bij de grenswijziging is betrokken
bepalend. Indien het inwonertal van geen van de betrokken gemeenten door de
grenswijziging met 10% of meer zal toe- of afnemen is er sprake van (slechts)
een grenscorrectie. Om het onderscheid te maken, dient men dus een op bevolkingsgegevens
gebaseerde inschatting te geven van het aantal inwoners dat in het overgaand
gebied woonachtig is.
De huidige Wet arhi impliceert dat men een voorspelling moet maken van
de aantallen bewoners op de datum van herindeling (artikel 1). In het voorgestelde
nieuwe tweede lid van artikel 1 is geregeld dat men voor de bepaling van het
aantal inwoners van het desbetreffende grondgebied, en dus voor het onderscheid
tussen wijziging van de gemeentelijke indeling en grenscorrectie, dient uit
te gaan van de situatie op het moment dat het provinciebestuur besluit tot
een herindelingsadvies (ingeval van wijziging van de indeling) respectievelijk
tot een herindelingsregeling (grenscorrectie). Er wordt dus geen rekening
gehouden met een al dan niet voorzienbare toekomstige toe- of afname van het
aantal inwoners tussen deze «peildatum» en de datum van herindeling.
Met de wijziging wordt beoogd een objectievere vaststelling van het onderscheid
mogelijk te maken en discussie daaromtrent te voorkomen.
De systematiek van artikel 1, tweede lid, geldt voor herindelingen die
worden voorbereid door provinciebesturen als ook door gemeentebesturen of
de minister. Voor een herindeling voorbereid door de minister geldt als peildatum
het moment dat een voorstel (voor wet of amvb) aan de ministerraad wordt gezonden
(tweede lid, onder b).
Onderdeel 2
Artikel IV van het wetsvoorstel behelst een technische aanpassing van
de Wet op het basisonderwijs. De artikelen 56 en 107c van die wet verwijzen
namelijk naar artikel 283 van de Gemeentewet. De nu toegevoegde aanpassingsbepalingen
IVa en IVb regelen de onderlinge afstemming in verband met het eveneens bij
de Kamer aanhangige wetsvoorstel inzake ouderbijdragen, sponsorgelden en stichtings-
en opheffingsnormen (kamerstukken II, 1996/97, 25 177). Artikel IVa regelt
de aanpassing van de artikelen 56 en 107c indien dat wetsvoorstel
tot wet wordt verheven en in werking treedt. Het artikel geldt ook indien
die wetswijziging reeds heeft plaatsgevonden. In dat geval is het artikel
IV – dat de huidige Wet op het basisonderwijs wijzigt – overbodig
en komt dan te vervallen (artikel IVb).
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A. G. M. van de Vondervoort