25 233
Regels omtrent de bemanning van zeeschepen (Zeevaartbemanningswet)

nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 september 1997

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, de onderdelen 4° en 5°, worden vervangen door:

4°. tweede werktuigkundige kleine schepen;

5°. eerste maritiem officier kleine schepen, en

6°. maritiem officier kleine schepen.

2. Aan artikel 19 worden een derde en een vierde lid toegevoegd, luidende:

3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

a. de aanvraag voor de in het tweede lid bedoelde erkenning;

b. de intrekking van de erkenning.

4. Onze Minister stelt de criteria vast op grond waarvan een aanvraag voor de in het tweede lid bedoelde erkenning wordt beoordeeld.

3. Onder nummering van de bestaande tekst tot eerste lid, wordt aan artikel 25 een tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Het hoofd van de Scheepvaartinspectie kan aan de houder van een vaarbevoegdheid, geldig op kleine schepen, ontheffing geven van de in artikel 18, eerste lid, bedoelde verplichting om in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs, voorzover die bevoegdheid wordt gebruikt aan boord van een schip, dat als gevolg van een verbouwing niet meer als klein schip is aan te merken, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de ontheffing geldt voor de duur van de opleiding van de houder ten behoeve van een bevoegdheid geldig op alle schepen, met een maximum van twee jaren, en

b. de houder heeft in de vijf jaren, voorafgaand aan de aanvraag, twee jaren aan boord van dit schip, of aan boord van een naar het oordeel van het hoofd van de Scheepvaartinspectie identiek schip, dienst gedaan.

Toelichting

1. Bij de eerste nota van wijziging is in artikel 18, tweede lid, onderdeel c, de vaarbevoegdheid van eerste maritiem officier kleine schepen toegevoegd. Deze bevoegdheid is uitsluitend geldig op kleine schepen. In verband hiermee moet deze bevoegdheid ook in de opsomming van artikel 19, eerste lid, onderdeel c, worden opgenomen.

2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, onderdeel b, is het mogelijk aan de beroepsvereisten te voldoen door het hebben gevolgd van een door de Minister van Verkeer en Waterstaat erkende opleiding, naast de opleidingen die reeds van Rijkswege bekostigd worden. Ingevolge het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Internationale Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144 en Trb. 1996, 249), dient een opleiding te zijn erkend door de overheid. In de nieuwe, zogenoemde STCW-Code bij het in 1995 herziene Verdrag zijn criteria gegeven waaraan een erkende opleiding moet voldoen. De in artikel 19, tweede lid, onderdeel a, bedoelde opleidingen staan onder toezicht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en voldoen aan die criteria.

De andere opleidingen zullen, alvorens aan de diploma's, certificaten of getuigschriften een rechtsgevolg kan worden verbonden, door de Minister van Verkeer en Waterstaat worden beoordeeld aan de hand van deze criteria. In het ontwerp ontbrak een expliciete basis voor het vaststellen van de beoordelingscriteria en van regels voor de aanvraagprocedure en voor het intrekken van de erkenning. Een opleiding komt voor erkenning in aanmerking, indien zij voldoet aan de normen van de STCW-Code met betrekking tot de inhoud van de opleiding en tot de kwaliteitsborging.

3. Het is mogelijk dat een kapitein kleine schepen, stuurman kleine schepen, werktuigkundige kleine schepen, eerste maritiem officier kleine schepen of maritiem officier kleine schepen in de situatie komt te verkeren dat het schip, waarop hij al geruime tijd heeft dienstgedaan, wordt verbouwd, waardoor ofwel de inhoud ofwel het voortstuwingsvermogen definitief zo groot wordt dat het schip niet meer als klein schip in de zin van de wet is aan te merken. Een vaarbevoegdheidsbewijs kleine schepen is op dat schip niet geldig. Dit betekent dat die kapitein, stuurman, werktuigkundige, eerste maritiem officier of maritiem officier niet meer op dit schip dienst zou kunnen doen, hoewel het schip in veel opzichten hetzelfde is gebleven. Voor deze situatie biedt de reguliere tijdelijke ontheffing onvoldoende mogelijkheden. Met de voorgestelde bepaling wordt de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs kleine schepen tijdelijk de gelegenheid geboden op het vergrote schip te varen om gedurende die periode een vaarbevoegdheid te halen waarmee hij ook in de toekomst gerechtigd is aan boord van dat schip zijn functie uit te oefenen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven