25 225
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, houdende aanpassing van de toelatingsregels tot opleidingen

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 maart 1997

De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zijn wij zeer erkentelijk voor de spoedige vaststelling van het verslag over ons wetsvoorstel. Wij hopen dat de beantwoording van de gestelde vragen zal bijdragen aan een voorspoedige voortgang van de verdere behandeling. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ondertekent deze nota naar aanleiding van het verslag mede namens zijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Wij stellen met genoegen vast dat de hoofdlijn van het wetsvoorstel wordt ondersteund door de leden van de verschillende fracties. Bij alle fracties bestaat evenwel de behoefte aan nadere informatie over dit wetsvoorstel in relatie tot het advies van de commissie Drenth. In deze nota zullen wij dan ook eerst hierop ingaan.

Inleiding

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de reden van dit wetsvoorstel, en vragen zich af of het niet verstandig is dat de regering in deze nota haar mening geeft over de voorstellen van de commissie Drenth. Zij stellen in dit verband dat als loting vrijwel niet meer aan de orde zal zijn, de reden aan dit wetsvoorstel ontvalt.

Voor een beoordeling van de reden voor dit wetsvoorstel wijzen wij op het volgende.

Vele gegadigden dingen elk jaar naar een plaats bij een van de fixusopleidingen. Door bij deze groep de eis van volledige kwalificatie te stellen neemt de omvang ervan af. Zoals ook is aangegeven in de beweegredenen van het wetsvoorstel, wordt aldus bewerkstelligd dat de lotingskans van volledig gekwalificeerde gegadigden wordt vergroot bij opleidingen waarvoor toelatingsbeperkingen van kracht zijn.

Met dit wetsvoorstel wordt tegemoet gekomen aan de breed gedragen opvatting – wij lezen daarvoor ook in de reacties van de verschillende fracties steun – dat het nog langer laten meeloten van gegadigden met een deficiënt vakkenpakket wordt afgewezen. Nu er door de schaarste aan beschikbare plaatsen onvermijdelijk keuzen moeten worden gemaakt, zou de keuze zich moeten beperken tot kandidaten die voldoen aan de toegangseisen van de opleiding. Ongeacht de uitkomst van de nog te voeren discussie naar aanleiding van het advies van de commissie Drenth, blijft de vraag te beantwoorden of het nog langer gewenst is dat de kansen van volledig gekwalificeerden beperkt mogen worden door deelname van deficiënte gegadigden in de procedure van selectie. Het in dit wetsvoorstel geformuleerde principiële antwoord hierop luidt ontkennend. Hierdoor bewijst dit voorstel ook voor de toekomst zijn nut.

Bij de reactie op de leden van de D66-fractie, verder op in deze inleidende paragraaf, gaan wij nader in op het verband tussen het tijdstip van indiening van dit wetsvoorstel en nadere acties naar aanleiding van het advies van de commissie Drenth.

Wat betreft de suggestie van de leden van de PvdA-fractie om in deze nota de opvattingen van de regering over het advies van de commissie Drenth te geven merken wij op dat er, op verzoek van de Kamer, een beleidsnotitie in voorbereiding is. Deze notitie zal de Tweede Kamer op zo kort mogelijke termijn bereiken.

Ook de leden van de CDA-fractie gaan in op de behandeling van het advies van de commissie Drenth. Het is deze leden opgevallen dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen meteen na publicatie van het advies zijn instemming heeft kenbaar gemaakt. Zij stellen de vraag wanneer het desbetreffende wetsvoorstel de Kamer zal bereiken, of bij de voorbereiding daarvan nog overleg past met de VSNU, de instellingen, ISO en LSVb en of de regering bereid is daarbij ook andere suggesties in beschouwing te nemen.

Voor de volledigheid wijzen wij er op dat de genoemde minister ten tijde van de aanbieding van het rapport heeft opgemerkt het een bruikbaar en gedegen advies te vinden dat op hoofdlijnen ondersteund kan worden. Daarbij is ook gemeld dat over het advies overleg met de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij noodzakelijk is.

Zoals hiervoor al is aangegeven, is op verzoek van de Tweede Kamer een beleidsreactie op het advies in voorbereiding. Afhankelijk van de reactie daarop kan een wetsvoorstel met spoed worden voorbereid. Uiteraard zal in de voorbereidende fase overleg plaatsvinden met de organisaties van belanghebbenden. De uitkomsten daarvan zullen in de beschouwingen worden betrokken, waarbij er in het overleg ruimte zal zijn andere suggesties in te brengen.

De leden van de fractie van D66 beschouwen het versnelde wetgevingstraject dat de regering voorstaat, als vooruitlopen op «totale veranderingswetgeving». Dat is enerzijds een zaak van «alle kleine beetjes helpen», maar anderzijds ook een soort «hink-stap-sprong». Deze leden hadden liever alles ineens gezien.

Ons wetsvoorstel beoogt een aanscherping die zou moeten ingaan op een tijdstip dat nog rekening houdt met gerechtvaardigde verwachtingen van scholieren in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Door dit wetsvoorstel thans te behandelen wordt het mogelijk te zijner tijd een aangepast selectiestelsel zo veel mogelijk op één tijdstip in te voeren. Wij koesteren op dit punt dus dezelfde gedachte als de leden van de D66-fractie. Doch ook los daarvan kan ons voorstel op eigen merites worden beoordeeld. Het houdt bovendien rekening met de veranderingen die worden beoogd bij onze voorstellen voor de invoering van profielen in het voortgezet onderwijs (kamerstukken 25 168).

Deficiënties van het vakkenpakket

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom het nu ineens als een principieel punt wordt aangemerkt dat studenten met deficiënte vooropleidingen niet langer mee mogen loten.

Het principiële in het wetsvoorstel is gelegen in de duidelijke koerswijziging aangaande de rechten van aankomend studenten die niet voldoen aan de nadere vooropleidingseisen. In de huidige situatie kunnen deze gegadigden voor een fixusopleiding meeloten. Als zij worden ingeloot ontvangen zij een voorlopig bewijs van toelating waarmee zij na het wegwerken van de deficiëntie, het recht van inschrijving hebben voor het volgende jaar. Het wetsvoorstel beoogt de loting uitsluitend open te stellen voor gekwalificeerde gegadigden, dat wil zeggen voor aanstaande studenten die op het moment van aanmelding kunnen aantonen dat zij ten tijde van de aanvang van het nieuwe studiejaar volledig gekwalificeerd zullen zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts hoe de in de memorie van toelichting gestelde eis voor gegadigden met een buitenlandse vooropleiding uitwerkt voor die buitenlandse studenten. Met andere woorden, hoe moet het niveau van de buitenlandse vooropleiding gemeten worden?

Voor het meten van het niveau van de buitenlandse vooropleiding als zodanig worden in het wetsvoorstel geen wijzigingen voorgesteld. Voor deze gegadigden zal er in principe niet veel veranderen. Ook zij dienen aan te tonen dat zij volledig gekwalificeerd zijn. Echter, anders dan thans het geval is, zullen zij dat niet pas hoeven te doen, nadat de loting heeft plaatsgevonden. Aangezien het wetsvoorstel de deelname aan de loting wil voorbehouden aan gegadigden die volledig gekwalificeerd zijn, zullen ook deze gegadigden vóór de loting dienen aan te tonen dat zij bij aanvang van de studie volledig gekwalificeerd zullen zijn. Voor deze groep betekent het wetsvoorstel derhalve dat zij eerder dan onder het huidige systeem bij hun instelling van eerste voorkeur dienen na te gaan of zij al dan niet deficiënt (zullen) zijn.

De leden van de CDA-fractie stellen de vraag of ten aanzien van degenen die over een deficiënt vakkenpakket beschikken, in verband met gewekte verwachtingen een overgangsregeling gewenst of noodzakelijk is.

Het antwoord luidt dat ons wetsvoorstel in die overgangsregeling voorziet via het voorgestelde artikel 16.9a WHW. Door het verbod op meeloten door «deficiënten» eerst toepasselijk te laten zijn met ingang van het studiejaar 1999–2000 bestaat voor scholieren een adempauze van twee jaren. In dat verband kunnen drie categorieën van belanghebbenden worden onderscheiden:

1° zij die thans nog in het voortgezet onderwijs of in het middelbaar beroepsonderwijs verkeren en nog twee jaar voor de boeg hebben;

2° zij die in het voorlaatste leerjaar van het voortgezet onderwijs of in het middelbaar beroepsonderwijs verkeren;

3° zij die thans in het laatste leerjaar van het voortgezet onderwijs of het middelbaar beroepsonderwijs verkeren.

Voor de eerste groep geldt dat zij voor de aanvang van het komende schooljaar (1997–1998) hun definitieve pakketkeuze moeten maken. Deze scholieren kunnen desgewenst direct het juiste pakket kiezen en hebben dan – na het met succes afleggen van hun eindexamen in 1999 – normaal toegang tot de lotingsprocedure. Hierbij merken wij op dat vooral voor deze categorie spoed is geboden bij de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel. Vroegtijdige duidelijkheid is immers noodzakelijk in verband met de definitieve pakketkeuze die door belanghebbenden moet worden gemaakt.

Met name de tweede groep bepaalt de «maat» van het tweejarig overgangsrecht. Deze scholieren kunnen (voorafgaand aan het lopende schooljaar) een deficiënt pakket hebben gekozen, doch dat mag hen redelijkerwijs niet worden tegengeworpen. Zij verkeerden destijds in de redelijke verwachting dat een deficiënt eindexamenpakket hen niet zou verhinderen aan de loting voor de fixusopleiding van kun keuze deel te nemen. Zij mogen daarom na het behalen van hun eindexamen in 1998 nog één maal normaal meeloten. Worden ze uitgeloot of doen ze een jaar langer over hun eindexamen, dan is het niet onredelijk te verlangen dat hun pakket dan inmiddels geen deficiënties meer bevat.

De derde groep wordt naar onze mening door het overgangsrecht ruim tegemoet gekomen wat betreft de eerbiediging van hun «verwachtingen». Zij die binnenkort slagen voor hun eindexamen worden desgewenst dus nog twee maal tot de loting toegelaten, zonder dat de eis wordt gesteld dat de deficiënties daaraan voorafgaand zijn weggewerkt.

Er bestaat ook nog een vierde categorie van belanghebbenden. Het betreft hen die reeds hun eindexamen hebben behaald, al dan niet reeds studeren en al dan niet reeds eerder zijn afgewezen bij de loting voor de fixusopleiding van hun keuze. Voor deze groep geldt een eenjarig overgangsrecht, te weten tot het studiejaar 1998–1999, waarmee – ruimhartig – gerechtvaardigde verwachtingen worden gehonoreerd. Betrokkenen zijn inmiddels ruimschoots in de gelegenheid geweest deficiënties weg te werken.

Op dit laatste punt komen wij overigens nog terug naar aanleiding van de navolgende vraag van de leden van de fractie van de VVD. Deze leden vragen of wij hebben overwogen het verbod op meeloten door gegadigden met een deficiënt vakkenpakket eerder te doen ingaan dan met ingang van het studiejaar 1999–2000. Zij wijzen er daarbij op dat een deficiënt pakket de aanvang van een studie waarvoor een fixus geldt, niet uitsluit doch ten hoogste vertraagt. De laatstgenoemde overweging is juist. Ook ons antwoord luidt bevestigend.

Voor de afweging die daarbij is gemaakt verwijzen wij deze leden graag eerst naar ons antwoord dat hiervoor is gegeven naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie over «gewekte verwachtingen». Voor de in ons antwoord onderscheiden eerste twee categorieën scholieren zien wij in elk geval geen kans tot eerdere invoering. Voor de derde categorie zijn wij redelijk ruimhartig geweest. De doorslag heeft gegeven de overweging dat aldus voor alle «zittende» scholieren één regime geldt. Het regime is bovendien congruent met de tijd die is verstreken sedert het maken van de pakketkeuze door betrokkenen en is daarom goed te rijmen met bestaande en gerechtvaardigde verwachtingen bij betrokken scholieren. Wij zouden van deze keuze ongaarne afstand nemen.

Iets anders ligt het bij de genoemde «vierde categorie», waarvoor, zoals gemeld, een eenjarig overgangsrecht is voorgesteld. Ook die keuze hebben we beargumenteerd. Het voorgestelde artikel 16.9a , derde lid, WHW lijkt ons dus in overeenstemming met de suggestie van de leden van de VVD-fractie. Voor hen die voor 1997 eindexamen hebben afgelegd, en voor hen die al eens eerder voor de fixusopleiding van hun keuze hebben meegeloot, treedt het verbod op meeloten met een deficiënt vakkenpakket dus reeds voor het studiejaar 1998–1999 in werking. Nog eerder invoeren voor deze categorie zou in onze ogen ondenkbaar zijn, omdat de aanmeldingen voor het studiejaar 1997–1998 reeds hebben plaatsgevonden. Directe invoering van het verbod zou in onze ogen gerechtvaardigde verwachtingen schenden.

Wij voegen hieraan nog het volgende toe. De Informatie Beheer Groep heeft ons er zeer recentelijk op gewezen dat het voorgestelde, gedifferentieerde overgangsrecht een probleem oplevert wat betreft de automatische gegevensverwerking. Als gevolg van het voorgestelde artikel 16.9a, derde lid, WHW zou het systeem eenmalig voor één jaar een ingrijpende aanpassing moeten ondergaan. Wij hebben daarom het voorstel van de uitvoeringsorganisatie om het genoemde verbod voor alle betrokkenen op één tijdstip in te voeren nog in overweging.

De leden van de fractie van D66 zijn van oordeel dat het mogelijk moet blijven om de gelegenheid te bieden aan gemotiveerde scholieren, die in een eerder stadium een deficiënt pakket hebben gekozen, toch mee te loten. Zij moeten vervolgens (of tegelijkertijd), maar wel voor het begin van de studie, hun «foute» keuze herstellen. Deze leden vragen vervolgens naar de opvatting van de regering over hun suggestie om het tijdstip waarop bepaald wordt of is voldaan aan de nadere vooropleidingseisen te stellen op een moment na de loting, zodat niet diegenen benadeeld worden die hun deficiëntie wegwerken via bij voorbeeld een zomercursus.

Wij zijn het met deze leden eens dat zij die voor aanvang van de studie hun deficiëntie kunnen wegwerken, niet benadeeld moeten worden. In de beoogde systematiek wordt hiermee als volgt rekening gehouden.

Voor de uiterste datum waarop aanstaande studenten voor een fixusopleiding zich dienen aan te melden, dienen zij aan te geven dat zij volledig gekwalificeerd zijn, dan wel gekwalificeerd zullen zijn bij aanvang van de studie. De uitslag van de loting wordt dan definitief met het leveren door de ingelote gegadigde van het definitieve bewijs van volledige kwalificatie.

De leden van de fractie van D66 vragen in verband met het voorgaande om het tijdstip waarop aan alle eisen moet zijn voldaan zo kort mogelijk voor het nieuwe studiejaar te leggen.

Wij onderschrijven de wenselijkheid daarvan, maar wijzen er op dat die datum de voortgang van de lotingsprocedure en daarmee de belangen van anderen niet mag frustreren. Hiertussen zal een middenweg moeten worden gekozen.

Ook vragen deze leden of deficiënte gegadigden niet kunnen meeloten en pas afvallen als blijkt dat zij na de loting deficiënt zijn.

Deficiënte gegadigden mogen niet deelnemen aan de loting. Dit betekent echter niet dat aanstaande studenten die gedurende de lotingsprocedure niet meer deficiënt zullen zijn, van deze lotingsprocedure worden uitgesloten. Indien de leden hierop doelen zijn wij het met hen eens. Zij die ook na de loting nog deficiënt zullen zijn, worden bij voorbaat uit het lotingsbestand verwijderd zodat de loting kan geschieden met een «schoon bestand».

Het is de leden van de D66-fractie niet geheel duidelijk waarom na aanname van het wetsvoorstel «profielen vo» (kamerstukken 25 168) inschrijving voor een opleiding in het hoger onderwijs zonder te voldoen aan de nadere vooropleidingseisen niet meer mogelijk is.

In het genoemde wetsvoorstel wordt bepaald dat voor opleidingen in het hoger onderwijs nadere vooropleidingseisen gelden. Dit zijn profiel- en vakkenpakketeisen waar de aanstaande student aan moet voldoen om zich te kunnen inschrijven voor een opleiding. In ons onderhavige wetsvoorstel wordt geregeld dat een niet-volledig gekwalificeerde gegadigde niet mag deelnemen aan de loting voor fixusopleidingen. Dit betekent dat hij zich ook niet kan inschrijven voor die opleiding. Bij genoemd wetsvoorstel profielen vo wordt dit uitgebreid tot alle opleidingen. Ook voor de niet-fixusopleidingen zal een niet-volledig gekwalificeerde student zich niet kunnen inschrijven.

De leden van de fractie van D66 vragen verder of door invulling van de vrije ruimte alsnog voldaan kan worden aan de nadere vooropleidingseisen.

Wij bevestigen dit. Een gegadigde is deficiënt als hij niet voldoet aan de juiste nadere vooropleidingseisen. Hierbij is het niet van belang of hij voldoet aan deze nadere vooropleidingseisen door zijn profielkeuze of door de invulling van zijn vrije ruimte dan wel door het op een andere wijze voldoen aan de nadere vooropleidingseisen, zoals bij voorbeeld door het met succes afronden van bepaalde zomercursussen.

Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie of het aan de orde zijnde voorstel nog steeds op dezelfde manier toe te passen is als de «profielen» zijn ingevoerd.

Inderdaad. Juist om die reden wordt in ons wetsvoorstel gesproken van «nadere vooropleidingseisen». De bestaande term van artikel 7.25, eerste lid, van de WHW, te weten «vakken», is in ons wetsvoorstel consequent vermeden.

Tweede lotingskans voor ingelote studenten

De leden van de fracties van VVD en D66 onderschrijven het voorstel om reeds ingelote studerenden niet opnieuw tot de loting toe te laten.

Wij zijn deze leden daarvoor erkentelijk.

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere toelichting, gezien de keuzevrijheid, die een van de uitgangspunten van het onderwijsstelsel is.

Wij merken op dat aan de keuzevrijheid niet wordt getornd. De aanstaande studenten hebben volledige vrijheid hun opleiding van voorkeur te kiezen. Slechts daar waar een beperkte capaciteit beschikbaar is, wordt de keuzevrijheid beperkt doordat de kans bestaat dat de gegadigde niet wordt ingeloot, dan wel niet op de plaats van eerste voorkeur wordt ingeloot. Door dit wetsvoorstel wordt juist beoogd dit risico te verminderen. De aanstaande student die is ingeloot doch niet is geplaatst aan de instelling van eerste voorkeur heeft overigens een aantal mogelijkheden om hiermee om te gaan. Allereerst bestaat de mogelijkheid via de Informatie Beheer Groep toelatingsbewijzen voor dezelfde opleiding aan verschillende instellingen te ruilen. Verder kan een aanstaande student in een aantal gevallen beroep doen op de hardheidsclausule voor ingelotenen, indien de plaatsing aan een andere instelling een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren. Ten slotte kan de student na zijn propedeuse de instelling van eerste voorkeur verzoeken hem toe te laten.

Gezien het voorgaande zijn wij van oordeel dat de keuzevrijheid van studenten als uitgangspunt volstrekt niet wordt aangetast.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Naar boven