25 225
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, houdende aanpassing van de toelatingsregels tot opleidingen

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 13 maart 1997

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen afdoende beantwoordt, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met enige verbazing kennis genomen van het voorliggende wetsontwerp. Er is immers een brede discussie gestart over loting. De uitkomst van dat debat staat nog niet vast. Derhalve rijst de vraag wat in dat verband de reden is van dit wetsontwerp. Als loting vrijwel niet meer aan de orde zal zijn, ontvalt de reden aan dit wetsontwerp.

Is het niet verstandig als de regering in de nota naar aanleiding van dit verslag haar mening geeft over de voorstellen van de Commissie Drenth? Alleen dan zijn de leden van de PvdA-fractie in staat een oordeel te geven over dit wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling en ook met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel, dat een eenvoudige aanpassing beoogt van de toelatingsregels tot van opleidingen waarvoor een – in vergelijking met het aanbod van studenten – beperkt aantal plaatsen beschikbaar is: de numerus-fixus-studies, waarvoor geloot moet worden.

Het is de leden van de CDA-fractie opgevallen, dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen meteen na de publicatie van het advies van de Commissie Drenth zijn instemming met het advies heeft kenbaar gemaakt. Tegen die achtergrond stellen deze leden de vraag, mede gelet op de uiteenlopende reacties op het advies van de Commissie Drenth, wanneer het betreffende wetsvoorstel de Kamer zal bereiken. Past bij de voorbereiding daarvan nog overleg met de VSNU, de instellingen en met ISO en LSVB? Is de regering bereid daarbij ook andere suggesties in beschouwing te nemen?

De leden van de VVD-fractie hebben met erkentelijkheid kennis genomen van de onderhavige wetswijziging. De toelating tot een aantal opleidingen waarvoor slechts een beperkt aantal plaatsen beschikbaar is – en in dit kader met name de opleidingen in de geneeskunde – leidt ieder jaar tot veel commotie onder betrokkenen. Daar waar een beperkt aantal plaatsen onder een groot aantal potentiële studenten verdeeld moet worden middels een systeem van (gewogen) loting, is het in de ogen van deze leden gewenst maar ook rechtvaardig, slechts diegenen die beschikken over het vereiste vakkenpakket tot een bepaalde opleiding toe te laten.

Overigens willen de leden van de VVD-fractie hierbij aantekenen geen voorstander te zijn van het systeem van gewogen loting. Na ommekomst van het regeringsstandpunt bij het advies van de Commissie Drenth zal dit onderwerp ongetwijfeld in de Kamer aan de orde komen, zodat hierop niet nader zal worden ingegaan in het kader van deze beperkte wetswijziging.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel van wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, houdende aanpassing van de toelatingsregels tot opleidingen.

Het versnelde wetgevingstraject dat de regering voorstaat beschouwen de leden van de fractie van D66 als vooruitlopen op «totale veranderingswetgeving». Dat is enerzijds een zaak van «alle kleine beetjes helpen», maar anderzijds ook een soort «hink-stap-sprong». De hier aan het woord zijnde leden hadden liever alles ineens gezien.

Deficiëntie van het vakkenpakket

Uitgaande van een situatie waarin loten blijft bestaan achten de leden van de PvdA-fractie het reëel dat de regering het voorstel doet studenten met deficiënte vooropleidingen niet langer mee te laten loten. Waarom dat nu ineens als principieel punt wordt aangemerkt, is voor deze leden overigens de vraag.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de in de memorie van toelichting gestelde eis voor gegadigden met een buitenlandse vooropleiding uitwerkt voor die buitenlandse studenten. Nu de wens bestaat de mobiliteit van studenten te bevorderen kan het niet zo zijn dat hiermee onduidelijke drempels opgeworpen worden. Met andere woorden: hoe moet het niveau van de buitenlandse vooropleiding gemeten worden?

Tot nu toe kunnen studenten met een deficiënt vakkenpakket toch meedoen aan de loting voor opleidingen waarvoor inschrijvingsbeperkingen van kracht zijn, zoals de studie geneeskunde. Vooruitlopend op de standpuntbepaling n.a.v. het advies van de Commissie Drenth over de (eventuele) wijziging van het lotingssysteem stelt de regering voor het recht om mee te loten uitsluitend te reserveren voor studenten, die over het vereiste vakkenpakket beschikken. Die aanpassing is naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie gerechtvaardigd. Wel stellen deze leden de vraag of in verband met de gewekte verwachtingen een overgangsregeling gewenst c.q. noodzakelijk is.

Het gaat bij deze wetswijziging om twee aanpassingen in de WHW. De eerste aanpassing betreft de deficiëntie van het vakkenpakket. De regering stelt voor deze wijziging in te laten gaan met ingang van het studiejaar 1999/2000. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de regering heeft overwogen deze wijziging reeds eerder te laten ingaan, aangezien (de keuze van) een deficiënt vakkenpakket een studie waarvoor een numerus fixus geldt niet uitsluit doch ten hoogste vertraagt, omdat betrokkene eerst de deficiëntie moet wegwerken alvorens aan de loting mee te doen, in plaats van eerst te loten en dan de deficiëntie weg te werken. In de praktijk zal betrokkene in beide gevallen de studie later aanvangen dan in het geval van een niet-deficiënt vakkenpakket.

Het uitgangspunt van de wetswijziging om meer mogelijkheden te scheppen voor leerlingen met een juiste vooropleiding is naar de mening van de leden van de fractie van D66 te begrijpen en te waarderen. Er is echter ook een ander uitgangspunt mogelijk, namelijk om «spijtoptanten» (leerlingen met een deficiënt vakkenpakket) die in een later stadium gemotiveerd raken om een bepaalde (numerus-fixus-)studie te gaan volgen, die mogelijkheid te geven. Dit past in het streven keuzes niet te vroeg af te dwingen waardoor mogelijkheden afgesloten zouden kunnen raken. Leerlingen (jonge mensen) veranderen in de betrokken leeftijdsfase vaak snel en heftig. Daarom moet het mogelijk blijven om de gelegenheid te bieden aan gemotiveerde leerlingen, die in een eerder stadium een deficiënt pakket hebben gekozen, toch mee te loten. Zij moeten vervolgens (of tegelijkertijd), maar wel voor het begin van de studie, hun «foute» keuze herstellen.

In het wetsvoorstel (artikel I, onderdeel A) stelt de regering dat alleen meegeloot zal kunnen worden door diegenen die op een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip aan die eisen voldoen. De leden van de fractie van D66 zouden willen suggereren dat dat tijdstip ook na de loting kan zijn, bijvoorbeeld per 1 september of daar zo kort mogelijk voor. Zo worden diegenen niet benadeeld die hun deficiëntie bijvoorbeeld in een zomercursus willen wegwerken. Wat is de opvatting van de regering over deze invalshoek?

De regering stelt voor om in het geval dat alle aangemelde leerlingen zonder deficiënt pakket kunnen worden geplaatst, een loting te doen plaatsvinden onder de leerlingen met een deficiënt pakket. De leden van de fractie van D66 vragen zich af of dit niet andersom kan, dus: om degenen die op het moment van loting niet voldoen aan de vooropleidingseisen, wel te laten meeloten. Wanneer zij bij het begin van de cursus hun deficiënties niet hebben weggewerkt maar wel zijn ingeloot, vallen zij alsnog af en kunnen de volgenden op de lijst alsnog geplaatst worden.

De regering constateert dat het huidige systeem tot onzekerheid bij instellingen en ingelote «deficiënten» leidt. Die hangt ermee samen dat een student zich voorneemt zijn achterstand in het eerste studiejaar weg te werken, maar dat onzeker is of dat lukt. De leden van de fractie van D66 onderschrijven de noodzaak om die onzekerheid weg te werken, maar volgens hen is een voor de hand liggende manier daarvoor om van studenten te eisen dat hun deficiënties aan het begin van het studiejaar zijn weggewerkt.

De regering gaat ervan uit dat na aanname van het wetsvoorstel «profielen voortgezet onderwijs» (Kamerstuk 25 168), inschrijving voor een opleiding in het hoger onderwijs zonder te voldoen aan nadere vooropleidingseisen niet meer mogelijk is. Dat is de leden van de fractie van D66 niet helemaal duidelijk. Is het niet mogelijk om in de vrije ruimte van een profiel dat niet aansluit bij de studie alsnog aan de vooropleidingseisen te voldoen? Bovendien: is het aan de orde zijnde voorstel nog steeds op dezelfde manier toe te passen als de «profielen» zijn ingevoerd?

Tweede lotingskans voor ingelote studenten

Het wetsvoorstel beoogt voorts ingelote en vervolgens niet op de plaats van voorkeur ingeschreven studenten, die alsnog in een volgend jaar via een hernieuwde loting trachten een plaats te verwerven bij de instelling, waar zij graag willen studeren, geen tweede lotingskans meer te geven, omdat deze studenten de lotingskansen voor nieuwe inschrijvers verminderen. De leden van de CDA-fractie hebben begrip voor deze aanpassing, hoewel zij op deze plaats ook willen wijzen op de keuzevrijheid, die een van de uitgangspunten van het onderwijsstelsel is. Een nadere toelichting achten deze leden wenselijk.

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vereningen met de tweede wijziging, namelijk het uitsluiten van studenten die reeds zijn ingeloot doch niet geplaatst op de instelling van hun keuze. Deze wijziging zal ingaan per het studiejaar 1998/1999.

De leden van de fractie van D66 onderschrijven volmondig het voorstel van de regering om bij wet de mogelijkheid uit te sluiten dat een student die niet op de instelling van zijn eerste voorkeur is geplaatst, het jaar daarop opnieuw tot de loting toe te laten om alsnog op die instelling toegelaten te worden. Zij beperken daarmee inderdaad de kansen van de nieuwe lichting loters.

De voorzitter van de commissie,

M. M. H. Kamp

De griffier van de commissie,

C. J. M. Roovers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Vlies (SGP), Van Nieuwenhoven (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks (HDRK), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66) en Bremmer (CDA).

Plv. leden: Reitsma (CDA), Schutte (GPV), Lilipaly (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van 't Riet (D66), De Haan (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Rehwinkel (PvdA), Leerkes (U55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors, (VVD) Huys (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA) en Lansink (CDA).

Naar boven