25 193
Wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (financieringsmodel)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Dit voorstel van wet voorziet in een nieuwe bekostigingssystematiek voor het GBA-stelsel. Over het wetsvoorstel zijn adviezen ingewonnen van de Algemene Rekenkamer (advies van 8 januari 1996, kenmerk 15R) en de Raad voor de gemeentefinanciën (advies van 1 december 1995, Rgf 02.20/006 003).

In het huidige artikel 5 van de Wet GBA is op hoofdlijnen het stelsel van verrekening van de kosten van instandhouding van het netwerk over de verschillende participanten neergelegd. Uitgangspunt van deze bepaling is een kostendekkende toerekening van deze kosten aan de participanten, te weten het Rijk, de gemeenten, de afnemers waarvan de uitgaven niet worden opgenomen in de begroting van een ministerie (niet-rijksafnemers), het ABP en de bijzondere derden. De verrekening van de kosten is gebonden aan een aantal voorwaarden. Niet-rijksafnemers en bijzondere derden betalen een bijdrage die wordt vastgesteld op basis van de kosten die samenhangen met de berichten die door de betrokkene over het netwerk zijn verzonden of ontvangen. De gemeenten dragen een derde deel van de kosten van de instandhouding van het netwerk, die resteren na aftrek van de bijdragen van niet-rijksafnemers en bijzondere derden. Het Rijk draagt het resterende (twee derde) deel.

Wijziging van het huidige stelsel van financiering van de instandhouding van het netwerk zoals dat is neergelegd in artikel 5 van de Wet GBA is nodig, omdat met betrekking tot het huidige financieringsmodel een aantal knelpunten is gesignaleerd. Deze knelpunten zijn bevestigd door een evaluatie-onderzoek van een extern adviesbureau.1 Tijdens de parlementaire behandeling van het voorstel van wet GBA in de Tweede Kamer2 was deze evaluatie van het financieringsmodel reeds aangekondigd. Een van de knelpunten is, zo blijkt uit de evaluatie, het feit dat de componenten van de kosten alsmede de verdeling van de kosten tussen de categoriën van gebruikers van de GBA op het niveau van de wet in formele zin zijn vastgelegd. Op deze wijze is, aldus het evaluatierapport, het stelsel niet flexibel genoeg. Als voorbeeld wordt genoemd, dat het in de wet verankerde onderscheid tussen rijks- en niet-rijksafnemers voor wat betreft de verdeling van de kosten in de praktijk tot problemen leidt bij verzelfstandiging van onderdelen van het Rijk.

Voorgesteld wordt nu om de regeling zodanig aan te passen dat de gesignaleerde knelpunten zoveel mogelijk worden weggenomen en dat de regeling wordt geflexibiliseerd. Daarbij gelden als uitgangspunten: kostendekkendheid van de bijdragen, betaling naar gevraagde prestatie en inzichtelijkheid van het financieringsmodel.

De Raad voor de gemeentefinanciën kan zich blijkens zijn advies dienaangaande vinden in het voorstel tot wijziging van artikel 5 van de Wet GBA.

Het eerste lid van het voorgestelde artikel 5 geeft de kring aan van instanties die in aanmerking komen om bij te dragen in de kosten van het GBA-stelsel. Daaronder zijn de gebruikers van het GBA-stelsel in het algemeen en van het GBA-netwerk in het bijzonder. Ten opzichte van het huidige artikel 5, eerste lid, is het onderscheid tussen de zogenoemde rijks- en niet-rijksafnemers komen te vervallen. Op de redenen daarvoor is hierboven reeds ingegaan. Het genoemde onderscheid is bovendien op deze plaats niet meer noodzakelijk, omdat de grondslag voor de verdeling van de kosten niet langer op het niveau van de wet wordt geregeld, maar – eventueel afhankelijk van de categorie van kosten – bij algemene maatregel van bestuur zal worden bepaald. In reactie op het advies van de Algemene Rekenkamer zij erop gewezen dat de Minister van Binnenlandse Zaken de voordracht zal doen voor een dergelijke algemene maatregel van bestuur, en uit dien hoofde per definitie is betrokken bij de vaststelling ervan.

In het tweede lid wordt voorgeschreven dat bijdragen worden verstrekt in de kosten van de uitvoering van de wet. Tot die kosten behoren ten minste de kosten van het netwerk in verband met de verzending en de ontvangst van berichten over het netwerk en de kosten van het beheer van het stelsel van gemeentelijke basisadministraties persoonsgegevens. Uit de evaluatie van het financieringsmodel is naar voren gekomen dat het wenselijk kan zijn ook andere kostencategoriën door te berekenen aan de veroorzaker. Daarbij wordt als voorbeeld genoemd de mogelijkheid om van afnemers een bijdrage te vragen in de (extra) kosten die gemeenten moeten maken om gegevens te verstrekken op zogenoemde alternatieve media, dat wil zeggen op magneetband of magneetschijf in plaats van over het GBA-netwerk. Op verschillende plaatsen in de Wet GBA is reeds de mogelijkheid opgenomen om in bepaalde gevallen ook andere categoriën van kosten dan netwerkkosten in rekening te brengen. Hierbij is te denken aan de vergoeding van kosten in verband met door het Rijk verplichte wijzigingen in de technische en administratieve inrichting en werking van de gemeentelijke basisadministraties (artikel 6, derde lid, Wet GBA) en de vergoeding van kosten die samenhangen met de verstrekking van gegevens in verband met de afstemming van de gegevens van de afnemer op de gegevens in de basisadministraties (artikel 95, tweede en derde lid, Wet GBA).

In verband met de gewenste flexibiliteit is er voor gekozen om niet alle mogelijke categoriën van kosten in de Wet GBA te noemen, maar alleen de belangrijkste. De overige worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

De grondslagen voor de verdeling van de kosten over de verschillende, in het eerste lid genoemde, betrokkenen zijn in het voorgestelde financieringsstelsel niet langer in de wet vastgelegd. Uit de evaluatie bleek namelijk niet alleen dat de huidige verdeling tussen rijks- en niet-rijksafnemers in de praktijk voor verrekeningsproblemen zorgt, maar tevens dat de verhouding tussen de bijdragen van de verschillende categoriën van betrokkenen niet in overeenstemming is met het feitelijk gebruik per categorie van het GBA-netwerk. De verdeling van het resterend exploitatietekort van het netwerk (een derde voor rekening van de gemeenten, twee derde voor rekening van het Rijk), vastgelegd op het niveau van een wet in formele zin, blijkt het voortdurende risico in te houden dat het stelsel onrechtvaardige effecten te zien geeft. Teneinde meer recht te doen aan het uitgangspunt dat in beginsel de veroorzaker de kosten draagt, wordt voorgesteld de grondslagen van de bijdragen van de betrokkenen – waar nodig gedifferentieerd per kostencategorie – bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen (artikel 5, derde lid).

De in het verleden tussen de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Economische Zaken gemaakte afspraken inzake de onderlinge verrekening van de bijdrage van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijven gehandhaafd.

Het vierde en het vijfde lid van artikel 5, zoals thans voorgesteld, komen overeen met de tekst van het tweede respectievelijk zesde lid van de huidige bepaling.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm


XNoot
1

Coopers & Lybrand, Evaluatie van het GBA-financieringsmodel, Utrecht 13 juli 1995.

XNoot
2

Memorie van antwoord Tweede Kamer, kamerstukken II 1990/91, 21 123, nr. 6, blz. 124.

Naar boven