25 189
Wijziging van een aantal wetten in verband met de herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Op 20 maart 1996 is bij de Tweede Kamer ingediend het wetsvoorstel houdende herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie (Kamerstukken II 1995/96, 24 649, nrs. 1–3). Dit wetsvoorstel beoogt het afstammingsrecht te moderniseren. Eén van de voorstellen die wordt gedaan – en die ook al in eerdere voorstellen tot herziening van het afstammingsrecht is gedaan – betreft het vervallen van de termen wettig, onwettig en natuurlijk kind. Daarvoor in de plaats treedt het al dan niet staan in familierechtelijke betrekking tot een ouder.

In veel andere wetgeving in formele zin komt de bedoelde terminologie voor.

Dit wetsvoorstel beoogt de terminologie in een aantal wetten aan te passen aan de in Boek 1 B.W. nieuw voorgestelde terminologie.

De nieuwe wettelijke regeling van het afstammingsrecht noopt niet tot een aanpassing van de bepalingen in de Grondwet over de erfopvolging van de Koning. Onder «wettig» in de zin van de grondwettelijke bepalingen over de erfopvolging dient namelijk verstaan te worden: geboren uit een huwelijk waarvoor bij wet toestemming is verleend en overigens voldoende aan de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

De overige wijzigingen van het afstammings- en adoptierecht, zoals de invoering van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, de verruiming van de mogelijkheden tot ontkenning van het vaderschap, het vervallen van de brieven van wettiging en de invoering van de eenpersoonsadoptie, hoeven niet te leiden tot wijzigingen in andere wetgeving in formele zin.

Het gevolg van bij voorbeeld een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is dat het kind in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de man wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld. Bij dit gegeven wordt in andere wetgeving vervolgens aangesloten.

Alleen de wijziging van artikel 236, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht vloeit niet voort uit de wijziging van de terminologie, maar uit het feit dat de procedure tot inroeping of betwisting van staat eenHet advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

verzoekschriftprocedure is geworden. Daarnaast zijn in wetsvoorstel 24 649 niet langer specifieke regels voor het bewijs van het bezit van staat opgenomen.

De verwijzing in het derde lid van artikel 236 SR naar artikel 209 van Boek 1 B.W. dient dan ook te vervallen.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven