nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 30 januari 1997
Bij koninklijke boodschap van 10 januari 1997 is het voorstel van wet
tot wijziging van de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
ten einde nadere regels te stellen inzake de toepasselijkheid van Afdeling
7.1. van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van geschillen op grond
van die wetten over aanspraken op daarmee overeenkomende uitkeringen (kamerstukken
II 1996/97, 25 188, nrs. 1 e.v.) ingediend.
Dit wetsvoorstel strekt er toe voor geschillen omtrent besluiten inzake
aanspraken op verstrekkingen ingevolge de Ziekenfondswet (Zfw) en de Algemene
Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een nieuwe bijzondere procedure in te voeren,
waarbij de bezwaarschriftprocedure op grond van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) wordt gecombineerd met een adviesfunctie door de Ziekenfondsraad. In
de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zijn de argumenten op grond
waarvan gekozen is voor deze bijzondere procedure aangegeven.
Uit de memorie van toelichting blijkt, dat werd beoogd het wetsvoorstel
vóór 1 januari 1997 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal
in te dienen. Daarmee zou op grond van het overgangsrecht bij de wet voltooiing
eerste fase herziening rechterlijke organisatie de tot 1 januari 1997 bestaande
adviesprocedure bij de Ziekenfondsraad gehandhaafd zijn totdat het wetsvoorstel
zou zijn aanvaard of verworpen.
Ondanks uiterste inspanning daartoe, heeft indiening van het voorstel
van wet helaas niet vóór 1 januari 1997 plaatsgevonden. Ik betreur
dit ten zeerste. Immers, op 1 januari 1997 was bij de verzekerden, bij de
zorgverzekeraars en bij de Ziekenfondsraad niet bekend dat de bezwaarschriftprocedure
op die datum integraal en ongewijzigd van toepassing was geworden. Zorgverzekeraars
en de Ziekenfondsraad hebben op dit onverwacht en onmiddellijk van toepassing
zijn van de bezwaarschriftprocedure op geen enkele wijze kunnen anticiperen.
Bij de na 1 januari 1997 genomen beschikkingen met betrekking
tot verstrekkingen op grond van de Zfw en AWBZ zijn de verzekerden bovendien
tot nu toe niet van de vigerende bezwaarschriftprocedure op de hoogte gesteld
kunnen worden.
In verband met het vorenstaande heb ik, zodra ik de te late indiening
van het voorstel van wet heb geconstateerd, onmiddellijk overleg gepleegd
met het ministerie van Justitie, de Ziekenfondsraad en Zorgverzekeraars Nederland
om te bezien hoe met deze materie zal moet worden omgegaan tot het tijdstip
waarop een nieuwe wettelijke regeling in werking is getreden dan wel vaststaat
dat het voorstel van wet niet tot wet zal worden verheven.
In dat overleg is in de eerste plaats vastgesteld dat op de beschikkingen
die vóór 1 januari 1997 zijn afgegeven door de zorgverzekeraar,
de oude adviesprocedure van toepassing blijft.
Met betrekking tot nieuwe geschillen is geconstateerd dat het mogelijk
en gewenst is dat zorgverzekeraars in de overgangsperiode, binnen de Awb-bezwaarschriftprocedure
die met ingang van 1 januari 1997 integraal en ongewijzigd van kracht geworden
is op verstrekkingengeschillen Zfw en AWBZ, op vrijwillige basis gebruik maken
van de advisering door de Ziekenfondsraad in de situatie dat de zorgverzekeraar
bij de behandeling van het bezwaarschrift voornemens is zijn negatieve beschikking
te handhaven. Ik ben de Ziekenfondsraad en Zorgverzekeraars Nederland zeer
erkentelijk dat zij op deze wijze de op 1 januari 1997 onbedoeld ontstane
situatie zo soepel en in de lijn met de beoogde regeling hebben willen oplossen.
Op dit moment worden zorgverzekeraars door Zorgverzekeraars Nederland
en de Ziekenfondsraad geïnformeerd over te volgen procedure in de overgangsperiode
en over de informatie die zij de verzekerde moeten verstrekken bij de af te
geven beschikkingen.
De minister van Justitie zal de Presidenten van de rechtbanken en de President
van de Centrale Raad van Beroep informeren over de tijdelijke procedure en
het overgangsrecht voor de «oude» gevallen.
Tot slot merk ik op dat artikel III van het voorstel van wet wijziging
behoeft. Deze bepaling gaat uit van indiening vóór 1 januari
1997. Op dit punt zal dan ook een nota van wijziging bij de Kamer worden indienen.
Gelet op de ontstane situatie zou ik het zeer op prijs stellen indien
Uw Kamer het wetsvoorstel met voortvarendheid zou willen behandelen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers