25 185
Wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET WETSVOORSTEL EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

VOORSTEL VAN WET

In het onderstaande zijn wijzigingen van redactionele aard niet opgenomen.

A. Hoofdstuk I

1. De aanhef van artikel 1 luidde:

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 december 1995 ingediende voorstel voor een Financiële-verhoudingswet (24 552) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

2. Het in artikel 1, onderdeel B, opgenomen artikel 8, tweede lid, luidde:

2. De belastingcapaciteit ter zake van woningen, bedoeld in tabel B onder a, wordt slechts voor 90% in de verdeelmaatstaf betrokken. De belastingcapaciteit ter zake van niet-woningen wordt slechts voor 80% in de verdeelmaatstaf betrokken.

3. Het in artikel 1, onderdeel B, opgenomen artikel 10 luidde:

Artikel 10

1. Onze Ministers stellen over ieder uitkeringsjaar de algemene uitkeringen aan de provincies en de gemeenten vast. Zij verdelen daartoe het voor de algemene uitkeringen in het provinciefonds beschikbare bedrag onder de provincies en het voor de algemene uitkeringen in het gemeentefonds beschikbare bedrag onder de gemeenten naar rato van de uitkeringsbases.

2. De uitkeringsbasis voor een provincie of gemeente is de som van de produkten die worden verkregen door voor iedere verdeelmaatstaf het aantal eenheden van die maatstaf te vermenigvuldigen met het bij de maatstaf behorende bedrag per eenheid.

4. Het in artikel 1, onderdeel B, opgenomen artikel 11 ontbrak in het aanvankelijke voorstel.

5. De artikelnummering in artikel 1, onderdelen E, F en G, is aangepast aan de huidige nummering van de Financiële-verhoudingswet.

6. Artikel 2, onderdeel B, luidde:

Artikel 108, vierde lid, komt te luiden:

4. Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure kan vanwege het Rijk in andere dan bij de wet bepaalde gevallen voor een termijn van ten hoogste vier jaar van het provinciebestuur worden gevraagd als onderdeel van de regeling van een tijdelijke specifieke uitkering als bedoeld in artikel 18 van de Financiële-verhoudingswet.

7. De aanhef van artikel 5 luidde:

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 december 1995 ingediende voorstel voor een Invoeringswet Financiële-verhoudingswet (24 553) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

B. Hoofdstuk II

8. Artikel 9, eerste lid, luidde:

1. Bij de bepaling van het totaal van de in een kalenderjaar ontvangen hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, wordt het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 gehanteerd, zoals dat geldt op 1 januari 1995. De verhoging van de belasting, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van die wet en de vermindering van de belasting, bedoeld in de artikelen 28 en 68 van die wet, blijven buiten beschouwing.

C. Hoofdstuk III

9. Artikel 13, derde en vierde lid, luidden:

3. Een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 247, tweede lid, van de Provinciewet zoals deze luidde voor inwerkingtreding van deze wet, berust na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 13 van de Financiële-verhoudingswet.

4. Artikel 13, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet is niet van toepassing op de bedragen die vanaf 1994 worden toegevoegd aan het provinciefonds in het kader van het onderhoud en de aanpassing van dijken.

10. Artikel 15, tweede lid, luidde:

2. Artikel 13, vierde lid, vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

D. Bijlage 1. De verdeelmaatstaven

11. Bijlage 1, onder nr. 1, luidde:

Het voor het kalenderjaar bepaalde totaal van de hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, van de in de provincie wonende of gevestigde houders van een personenauto of motorrijwiel, in duizenden guldens, gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het totaal wordt bepaald door aan de hand van het totaal van de in het kalenderjaar ontvangen provinciale opcenten te berekenen hoeveel hoofdsommen zouden zijn ontvangen, indien het in artikel 8 bedoelde tarief wordt gehanteerd.

MEMORIE VAN TOELICHTING

In het onderstaande zijn wijzigingen van redactionele aard niet opgenomen.

E. Algemeen

12. In paragraaf 2.3.3 stond in de plaats van de laatste vier volzinnen van de eerste alinea:

Met VNG en IPO vindt hierover overleg plaats dat rond de zomer van 1996 moet leiden tot nadere afspraken.

13. In paragraaf 2.3.3 stond in de plaats van de laatste twee volzinnen van de tweede alinea:

Het kabinet beraadt zich nu op de gevolgen van het vastlopen van de wetsvoorstellen inzake de stadsprovincie Rotterdam in de Tweede Kamer (februari 1996) voor het Kaderwettraject.

14. De volgende alinea ontbrak in paragraaf 3.4:

Het nieuwe verdeelstelsel vergt met andere woorden periodiek onderhoud. Dit onderhoud zal op dezelfde leest worden geschoeid als het onderhoud van het gemeentefonds. Voor een uitgebreide toelichting verwijzen wij in dit verband naar het plan van aanpak voor het periodiek onderhoud van het gemeentefonds (kamerstukken 1996/97, 25 000, hoofdstuk C, nr. 3). In beknopte vorm beoogt het periodiek onderhoud een rechte en stabiele verdeling alsmede de globaliteit van het stelsel te waarborgen. Aanpassingen van de verdeling komen fase-gewijs tot stand na het doorlopen van beslismomenten. Fases die bij het onderhoud worden onderscheiden zijn: signaleren, onderzoeken en aanpassen. De beslismomenten die worden onderscheiden zijn: het besluit tot instellen van een verdeelonderzoek, het principe-besluit tot aanpassen van de verdeling alsmede de besluitvorming over de algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling tot aanpassing van de verdeling.

Net als bij het gemeentefonds zijn wij voornemens jaarlijks bij de begroting voor het provinciefonds een onderhoudsrapportage uit te brengen. Ook de rapportage voor het provinciefonds zal een agenda bevatten waarin de jaarlijkse programmering van onderhoudsactiviteiten wordt vastgelegd.

15. In paragraaf 7.1 stond in de plaats van de eerste twee tekstblokken:

In het verdeelmodel wordt rekening gehouden met verschillen in draagkracht tussen provincies door de maatstaf grondslag van de motorrijtuigenbelasting (MRB). De gegevens van deze maatstaf worden gebaseerd op vaststellingen van de Minister van Financiën.

De grondslag bestaat uit de hoofdsomopbrengst volgens de tarieven, bevroren op het niveau van 1995, en het aantal relevante motorvoertuigen.

Voor de maatstaf wordt uitgegaan van de gerealiseerde cijfers in het uitkeringsjaar t – 2. De belastinggrondslag wordt vermenigvuldigd met een uniform normtarief voor de opcenten.

F. Artikelsgewijze toelichting

16. De toelichting bij artikel 10, onderdeel B van artikel 1, luidde:

Artikel 10, onderdeel B

Het eerste lid van dit artikel regelt dat over ieder uitkeringsjaar voor alle provincies de algemene uitkering wordt vastgesteld. Elke provincie afzonderlijk wordt in kennis gesteld van de hoogte van de algemene uitkering. De verdeling vindt plaats naar rato van de uitkeringsbases. Het tweede lid definieert de uitkeringsbasis voor een provincie.

17. De toelichting bij artikel 11, onderdeel B van artikel 1, was in het aanvankelijke voorstel opgenomen onder artikel 10, onderdeel B.

18. In de eerste zin van de toelichting bij artikel 1, onderdeel E, stond in de plaats van «Artikel 16»: artikel 17.

19. In de slotzin van de toelichting bij artikel 2, onderdeel C, stond in de plaats van «de artikelen 16 tot en met 21»: de artikelen 17 tot en met 22.

20. De tweede volzin in de toelichting bij artikel 13 luidde:

Het derde lid verschaft de bestaande integratiebesluiten een nieuwe wettelijke basis.

21. De voorlaatste volzin in de toelichting bij artikel 13 luidde:

Via het vierde lid wordt deze uitzondering tot nader order gecontinueerd.

Naar boven