B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 25 oktober
1996 en het nader rapport d.d. 17 december 1996, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Binnenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State
is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 12 oktober 1996, no. 96.005071, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken, bij de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting,
houdende wijziging van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel in verband
met de invoering van de regeling van flexibel pensioen en uittreden voor het
personeel bij de overheid en het onderwijs.
Blijkens de mededeling van de Directeur van uw kabinet van 12 oktober
1996, no. 96.00507, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 25 oktober 1996, no. W04.96.0466, bied ik u hierbij
aan.
1. Op grond van artikel I van het voorstel van wet komen het eerste tot
en met derde lid van artikel 5 van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel
te vervallen. Het voorstel van wet laat het vierde lid van dit artikel zelfstandig
voortbestaan.
In de huidige opzet van artikel 5 veronderstelt het vierde lid de gelding
van het eerste lid. De overeenkomst waarop in het vierde lid wordt gedoeld
treedt in die opzet, indien een besluit wordt genomen als bedoeld in het eerste
lid, in de plaats van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede
lid.
Nu het eerste lid van artikel 5 vervalt, is niet duidelijk hoe de verhouding
is tussen de in het vierde lid bedoelde overeenkomst enerzijds en de overeenkomst,
bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, anderzijds.
De Raad van State adviseert hierop in de toelichting in te gaan dan wel
de verhouding tussen beide overeenkomsten in de wet zelf te verduidelijken.
1. Naar aanleiding van onderdeel 1 van het advies van de Raad is aan de
toelichting een passage toegevoegd waarin het zelfstandig voortbestaan van
het vierde lid van artikel 5 wordt toegelicht. In verband hiermee is de toelichting
onderverdeeld in een algemeen deel en een artikelsgewijze toelichting.
2. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de
bij het advies behorende bijlage.
2. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn in het voorstel van
wet en de toelichting daarop verwerkt. Het was echter niet mogelijk om, zoals
de Raad in overweging geeft, in de memorie van toelichting, tweede alinea,
de vindplaats aan te duiden van de overeengekomen regeling van «flexibel
pensioen en uittreden». Die regeling was ten tijde van het opstellen
van dit rapport nog niet gepubliceerd. Wel is aan de tweede alinea toegevoegd
een verwijzing naar de brief van de minister van Binnenlandse Zaken van 3
april 1996 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK 1995/96, 24 253,
nr. 3). Met die brief is de Kamer tussentijds geïnformeerd omtrent de
vervanging van de huidige vut-regeling door een regeling van flexibel pensioen
en uittreden.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht
zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
W. Scholten
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
Bijlage bij het advies van de Raad van State van 25 oktober 1996, no.
W04.96.0466, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.
– In het wetsvoorstel de artikelen indelen met Romeinse cijfers
(aanwijzing 234 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).
– In artikel 1, «Wet kaderregeling vut» vervangen door:
Wet kaderregeling vut overheidspersoneel.
– In de memorie van toelichting, tweede alinea, de vindplaats aanduiden
van de overeengekomen regeling «flexibel pensioen en uittreden»
(aanwijzing 219, eerste lid, Ar).
– In de memorie van toelichting de aanduiding «vut-wet»
voluit vermelden.
– In de memorie van toelichting vermelden dat de Raad voor het overheidspersoneel
ten aanzien van het wetsvoorstel is gehoord (aanwijzing 213, tweede lid, Ar).