25 180
Partiële herziening Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid

nr. 117
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 november 2000

De vaste commissies voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 en voor Economische Zaken2 hebben op 11 oktober 2000 overleg gevoerd met minister Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en staatssecretaris Ybema van Economische Zaken over:

– de brief van de minister van VROM en van de staatssecretaris van EZ inzake uitvoering motie-Duivesteijn van 6 oktober 1999 (25 180, nr. 106) over ruimtebehoefte van betrokken gemeenten tot 2005 ten behoeve van bedrijven (25 180, nr. 113);

– de brief van de minister van VROM d.d. 10 oktober 2000 inzake aanvullende informatie motie-Duivesteijn van 6 oktober 1999 (25 180, nr. 114).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Duivesteijn (PvdA) constateerde dat het kabinet uitvoering van een deel van zijn motie van 6 oktober 1999 vooruitschuift naar de vijfde nota. Dat betreft het gedeelte waarin de Kamer de regering verzoekt om een herziening van de PKB nationaal ruimtelijk beleid waarin de Hoeksche Waard wordt aangewezen als nationaal landschap en waarin de Kamer uitspreekt dat in overleg met de betrokken gemeenten wordt gekomen tot de opstelling van een ontwikkelingsplan nationaal landschap Hoeksche Waard met een daarbij behorend investeringsprogramma. Dat betekent dat het kabinet zich het recht voorbehoudt om hier niet voor te kiezen. Het is teleurstellend dat er nog geen goed ontwikkelingsplan voor een Nationaal landschap is. Tegen deze achtergrond vond hij het beter om uitvoering van de gehele motie door te schuiven naar de vijfde nota, zodat alles in samenhang bekeken kan worden en hierover aan de Kamer een uitspraak te vragen. Het kabinet kan in dat verband aantonen waarom het nodig is ruimte te bieden in de noordrand van de Hoeksche Waard en waarom het meent dat dit niet op de in de motie genoemde locaties kan.

De heer Leers (CDA) was de mening toegedaan dat het tekort aan droge bedrijventerreinen in de regio Rotterdam een urgent probleem is dat niet kan worden doorgeschoven naar de vijfde nota. In de motie-Duivesteijn c.s. van 6 oktober 1999 wordt gevraagd om in overleg met de betrokken gemeenten bedrijfsruimte te vinden voor bedrijven in de regio tot 2005. Inmiddels is een verkenning gedaan bij de betrokken gemeenten, waaruit blijkt dat er voor de korte termijn te weinig ruimte aanwezig is buiten de Hoeksche Waard. Er is wel voldoende ruimte beschikbaar binnen de Hoeksche Waard. De voorkeur van de heer Leers ging hierbij uit naar een oplossing voor de korte termijn in de noordrand van de Hoeksche Waard, maar stelde wel enkele beperkingen: het moet gaan om maximaal 100 ha en binnen het gebied dat afgegrensd wordt door de N217. Die ruimte moet dan bestemd zijn en blijven voor havengerelateerde bedrijvigheid. Bovendien zou er een groene buffer rond dat terrein moeten komen. Hij stelde tevens dat hierbij geldt «op is op». Dat impliceert dat voortvarend te werk moet worden gegaan met de ontwikkeling van de plannen voor de Tweede Maasvlakte en met de discussie in het kader van de vijfde nota.

Hij was tegen het zoeken van een locatie aan de oostzijde van het toekomstige HSL-tracé in de Hoeksche Waard. Dit betekent opnieuw een aanslag op het oostelijk deel van de Hoeksche Waard, dat er met de komst van de HSL toch al enigszins bekaaid is afgekomen. Bij de besluitvorming over de HSL is niet voor niets gekozen voor een zorgvuldige inpassing. Daarbij is afgesproken dat er een harde contour zou komen rond de verstedelijkingsgrens. Met het gestelde in de brief van het kabinet wordt daarop inbreuk gemaakt. Bovendien sluit een locatie bij de A59 veel beter aan bij het stedelijk gebied van Rijnmond, waar de grote Vinex-locatie Smitshoek moet worden ontwikkeld en wordt congestie rond de A16 vermeden.

Tot slot vroeg de heer Leers een reactie op de brief van GS van Zuid-Holland, waarin wordt voorgesteld wat de landschappelijke inpassing betreft eerst toetsen te doen met het oog op infrastructurele gevolgen en de noodzaak voor verdere investeringen.

Mevrouw Ravestein (D66) memoreerde dat in de motie-Duivesteijn c.s. van 6 oktober 1999 wordt voorgesteld om het open karakter van de Hoeksche Waard te handhaven en te beschermen. Dit houdt in dat er geen glastuinbouw en geen bovenregionaal bedrijventerrein zou moeten komen. De regering legt deze motie kennelijk naast zich neer waar het gaat om het bedrijventerrein, want er ligt een voorstel om een bedrijventerrein te situeren aan de oostzijde van het toekomstige HSL-tracé. Hierbij wordt het HSL-tracé gebruikt als een legitimatie voor verstedelijking, terwijl juist is afgesproken de HSL goed in te passen in het open landschap. Hiermee worden mensen bevestigd in hun wantrouwen jegens de overheid bij de aanleg van nieuwe infrastructuur.

Het tweede deel van de motie vroeg om het aanwijzen van de Hoeksche Waard als nationaal landschap en het opstellen van een ontwikkelingsplan in samenspraak met alle betrokken partijen. Nu wordt vooruitlopend op de vijfde nota een beslissing genomen over een bedrijventerrein en uiterst vaag gedaan over het al dan niet aanmerken als nationaal landschap. Waarom wordt op dit moment dit besluit genomen vooruitlopend op de vijfde nota?

Zij verwees naar de laatste brief van de minister van VROM van 10 oktober 2000 over de kosten van de infrastructuur die nodig is om het bedrijventerrein te ontsluiten. Het gaat hier om honderden miljoenen. Wie gaat dat betalen? Staat zo'n investering niet in een scheve verhouding tot de aanleg van een bedrijventerrein van 100 ha? Is dan de vrees niet gegrond dat dit bedrijventerrein op den duur zal worden uitgebreid? Hoe zien de bewindslieden de multimodale ontsluiting waarover wordt gesproken in de brief van 29 juni 2000?

Samenvattend stelde zij dat de D66-fractie haar standpunt handhaaft dat de Hoeksche Waard moet worden aangewezen als nationaal landschap en dat daartoe met alle betrokken gemeenten een ontwikkelingsplan moet worden opgesteld. Het bestemmen van een gebied tot nationaal landschap hoeft niet in te houden dat er geen plaats meer is voor bedrijvigheid, maar wel op beperkte schaal voor de eigen regionale behoefte.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV) was teleurgesteld over de invulling die het kabinet wil geven aan de uitvoering van de motie-Duivesteijn c.s. Daarmee wordt geen recht gedaan aan het totaal aan bedoelingen verwoord in de motie. Nu ontstaat er een compromis dat ook de regio Hoeksche Waard niet aanspreekt.

Hij sloot zich aan bij de opmerkingen over ontwikkelingen aan de oostzijde van de Hoeksche Waard. Daarmee wordt te kort gedaan aan wat in het kader van de HSL-discussie is gewisseld.

Tevens sloot hij zich aan bij de conclusie van de heer Duivesteijn om de motie integraal in het kader van de vijfde nota te behandelen.

Mevrouw Verbugt (VVD) onderschreef de noodzaak om op korte termijn ruimte te scheppen voor een nieuw bedrijventerrein voor de Rotterdamse regio en vond het niet verstandig om dit vooruit te schuiven naar de vijfde nota. Het bijzondere karakter van de Hoeksche Waard moet gehandhaafd worden. Er moet dan ook zorgvuldig met de ruimte worden omgegaan. Daarom moet er een inrichtingsplan komen voor de Hoeksche Waard, waarbij de provincie een belangrijke rol moet spelen. De provincie heeft immers streekplanbevoegdheid en zou heel goed de trekker kunnen zijn voor een gebiedsgerichte uitwerking.

Zij was nog niet overtuigd van het kabinet om de 100 ha bedrijventerrein aan de oostzijde van de Hoeksche Waard te plannen. Uiteraard moet het probleem van de acute ruimtenood voor Rotterdam worden opgelost, maar het is niet duidelijk waarom het plan dat voorligt zoveel beter is dan het vorige plan. De oostlocatie levert problemen op voor de verkeersontsluiting, zeker als het gaat om de bereikbaarheid vanuit de Rotterdamse regio. Op grond van welke criteria wordt de locatie aan de oostzijde beter gevonden dan de eerder voorgestelde locatie aan de noordzijde?

De heer Van der Staaij (SGP) merkte op dat de brief inzake de uitvoering van de motie-Duivesteijn c.s. de schijn wekt dat de motie naar de letter wordt uitgevoerd. De uitkomst van de brief staat echter haaks op geest en strekking van de motie. De motie benadrukt het belang van handhaving en bescherming van het open karakter van de Hoeksche Waard en geeft alternatieven voor bovenregionale bedrijventerreinen buiten de Hoeksche Waard. Het kabinet wil voor 2005 een bovenregionaal bedrijventerrein van 100 ha realiseren in het oosten van de Hoeksche Waard en houdt de mogelijkheid open om in het kader van de vijfde nota in de noordrand van de Hoeksche Waard ruimte te bieden voor havenafgeleide en op transport georiënteerde bedrijvigheid. Dat is in strijd met de wens van de meerderheid van de Kamer om het open karakter van de Hoeksche Waard zoveel mogelijk te handhaven. Hij vroeg zich af in hoeverre de plannen voor de oostzijde nieuw zijn. In het debat van 6 oktober 1999 hebben de minister van VROM en de staatssecretaris van Economische Zaken al aangegeven dat het kabinet voor een locatie in de noordoostrand is. Hij betreurde het dat het kabinet met dit voorstel vooruitloopt op de behandeling van de vijfde nota.

De heer Van der Staaij hechtte grote waarde aan het openhouden van de Hoeksche Waard. Grootschalige bovenregionale bedrijventerreinen staan hiermee op gespannen voet. Als er in de Hoeksche Waard al meer ruimte moet komen voor bedrijvigheid, dan zou dat voor lokale en regionale bedrijvigheid moeten gelden. Eventueel is daarvoor ruimte aan de noordrand. Ook de gemeenten zijn hier voorstander van. Hij achtte de Hoeksche Waard niet aangewezen voor de overloop van bovenregionale activiteiten die met name gerelateerd zijn aan de Rotterdamse haven. Ruimte daarvoor dient allereerst gevonden te worden in het Rotterdamse havengebied. Hij pleitte voor een intensiever gebruik van de bestaande ruimte in het havengebied en verwees naar de plannen inzake de Tweede Maasvlakte, waarmee op termijn voldoende ruimte geboden wordt aan de havengerelateerde en andere bovenregionale activiteiten. Dit geeft geen perspectief voor de korte termijn. Het is echter onverstandig voor zo'n korte periode het open karakter van de Hoeksche Waard aan te tasten met een bovenregionaal bedrijventerrein. Wat betekent deze stap voor de regionale behoefte aan bedrijventerreinen? Bovendien is er tot nu toe geen formele procedure doorlopen om een bedrijventerrein in het oosten van de Hoeksche Waard mogelijk te maken. In hoeverre zou dit voor 2005 gerealiseerd kunnen worden. De provincie Zuid-Holland heeft in een brief aangegeven dat er in dit kader te weinig onderzoek is verricht. Hoe beoordeelt de minister die brief? De tijd schrijdt voort. Het wordt dan ook steeds moeilijker om met voldoende argumenten te komen om voor die korte tijd de Hoeksche Waard aan te tasten.

Hoe geschikt is de oostzijde van de Hoeksche Waard voor een bedrijventerrein? In het kader van de discussies over het HSL-tracé is voortdurend beklemtoond dat de inpassing van de HSL zo zorgvuldig mogelijk zal plaatsvinden, met zo min mogelijk gevolgen voor het landschap. De insteek wordt nu een geheel andere. De HSL krijgt nu een taak als grens voor verdere bebouwing en bedrijventerreinen. Betekent dit feitelijk geen doorkruising van de toezeggingen aan de regio op dit punt?

De heer Van der Staaij sloot zich aan bij de aarzelingen op het punt van de multimodale ontsluiting. Hij wees erop dat de regio vraagtekens zet bij de inpasbaarheid van een grootschalig bedrijventerrein ten opzichte van de omliggende kleinschalige dorpsbebouwing.

Hij concludeerde weinig perspectief te zien in een grootschalig bovenregionaal bedrijventerrein in de Hoeksche Waard. Voorts concludeerde hij dat besluitvorming inzake deze materie moet plaatsvinden in het brede kader van de vijfde nota ruimtelijke ordening en dat er nog veel concrete vragen bestaan over de inpasbaarheid en de mogelijkheden van bedrijventerreinen aan de oostzijde van de Hoeksche Waard.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) betreurde het dat de minister de mening van de Kamer, verwoord in de motie-Duivesteijn c.s., dat de Hoeksche Waard aangewezen moet worden als nationaal landschap en niet gezien moet worden als locatie voor een grootschalig bedrijventerrein, naast zich neerlegt. De minister zou zich toch gesteund moeten voelen door de Kamermeerderheid die heel andere bedoelingen heeft met de Hoeksche Waard? Het is jammer dat er steeds ad-hocplannen worden gemaakt. Zij vond het beleid onsamenhangend. De kijk van het kabinet op de ontwikkeling van bedrijventerreinen is oerconservatief te noemen. Het CPB heeft in 1999 geconstateerd dat het harde aanbod aan bedrijventerreinen anno 1998 bij een EC-scenario bijna voldoende is voor de vraag tot 2010. Het CPB baseert zich hierbij op oude regelgeving. In opdracht van de Stichting natuur en milieu is onderzoek gedaan waaruit blijkt dat door herstructurering het aanbod van bedrijventerreinen kan worden verhoogd met 1000 tot 1500 ha. Door intensiever ruimtegebruik, vergroting van de vestigingsmogelijkheden op informele locaties en het tegengaan van het bouwen van kantoren op bedrijventerreinen kan de vraag naar bedrijventerreinen met 4100 ha tot 9600 ha worden verminderd. In de praktijk blijkt slechts 14% van de gemeenten een poging te doen bestaande terreinen te revitaliseren en intensivering vindt bij slechts 8% van de gemeenten plaats, zo blijkt uit een bericht van de NVM bedrijfs onroerend goed 1999. Waarom wordt bij de ministeries van VROM en van EZ niet meer gedaan met dergelijke gegevens?

Met betrekking tot de procedure rondom de Hoeksche Waard heeft de Kamer geen beschikking gekregen over een uitgebreide verkenning. Kan de minister daar meer duidelijkheid over geven? Het kabinetsstandpunt dat voorligt komt overeen met het standpunt van de gemeente Rotterdam. Gemeenten in de Hoeksche Waard geven aan dat zij tegen deze ontwikkeling zijn. Ook het waterschap heeft er zware kritiek op. Volgens in 1997 gedane toezeggingen wordt het HSL-tracé ingepast ter voorkoming van aantasting van het landschap. Waarom wordt dan nu besloten tot bestemming van het oostelijk gebied als bedrijventerrein? De besluitvorming over de bedrijventerreinen vindt nu plaats en pas later wordt gesproken over de status van nationaal landschap. Dat is een vreemde gang van zaken omdat een en ander in totaliteit beoordeeld moet worden.

Mevrouw Van Gent vroeg de bewindspersonen te stoppen met hun ouderwetse manier van denken en berekenen als het gaat om ruimtebehoefte en beschikbaarheid van bedrijventerreinen. Zij verzocht om toezending van de onderliggende analyses voor de ruimteclaims en stelde voor de kwestie van het creëren van ruimte voor bedrijven in de Hoeksche Waard uit te stellen tot de behandeling van de vijfde nota.

Het antwoord van de regering

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vond de denigrerende manier waarop mevrouw Van Gent sprak over het ruimtelijkeordeningsbeleid bijzonder onaangenaam. Zij noemde het beleid onsamenhangend. De minister was het daar niet mee eens. Er is wel degelijk sprake van een samenhangend beleid. Dat geldt ook voor de aanwijzing van nationale landschappen. Een focus op de Hoeksche Waard kan betekenen dat er minder aandacht is voor een aantal andere gebieden.

De Kamer heeft erop aangedrongen dat met alle regio's overleg moest worden gepleegd en dat kost nu eenmaal tijd. De discussie over de toekomst van de Hoeksche waard vloeit, evenals de discussie over het vliegveld Valkenburg, voort uit de vierde nota. Het lag in de bedoeling in 1998 op deze punten een beslissing te nemen bij de totstandkoming van het nieuwe kabinet. Dat is niet gelukt. De Kamer heeft toen gesteld dat deze punten niet konden wachten op de vijfde nota. Daarom moest er een Salomonsoordeel worden geformuleerd. Inzet daarbij was:

a. aanwijzing van de Hoeksche Waard tot nationaal landschap;

b. keuze tussen glastuinbouw of bedrijventerreinen;

c. bedrijventerreinen alleen excentrisch en niet midden in de open ruimte;

d. voorkeur voor een excentrische locatie die geen mogelijkheden biedt tot een verdere uitbreiding in de richting van de open ruimte;

e. geen verlenging van de A4-zuid.

Hieruit is voortgekomen een voorstel aan het kabinet om de Hoeksche Waard aan te wijzen als nationaal landschap. Er komt geen grootschalige glastuinbouw. Er komt een bedrijventerrein op een excentrische locatie, aangezien er buiten de Hoeksche Waard geen andere locaties gevonden konden worden die groot genoeg waren. Daartoe is uitgebreid overleg gevoerd met de verantwoordelijke overheden. Dat besluit is dus niet zo maar genomen. In de afweging tussen een locatie aan de noordzijde of aan de oostzijde ging de voorkeur uit naar de oostzijde. De oostzijde biedt minder kans op verlenging van de A4 naar het zuiden. Bovendien is er een goede aansluiting met Dordrecht en is er een minder grote kans op aantasting van het open karakter van de Hoeksche Waard dan vanuit het noorden. De minister deelde terzijde mede dat hij het kabinet heeft voorgesteld het vliegveld Valkenburg te verplaatsen om op die manier ruimte te creëren en te voorkomen dat het Groene Hart wordt aangetast.

De minister meende dat hiermee op loyale wijze uitvoering is gegeven aan de door de Kamer aangenomen motie, gegeven het feit dat er een Salomonsoordeel moest worden gegeven in het kader van het historische proces dat achter de besluitvorming rondom de Hoeksche Waard schuilgaat.

De staatssecretaris van Economische Zaken memoreerde naar aanleiding van de eerste overweging in de motie-Duivesteijn c.s. van 6 oktober 1999 dat Rotterdam een tekort aan droge bedrijventerreinen heeft voor de korte termijn, dat er verschillende onafhankelijke onderzoeken zijn gedaan waaruit geconcludeerd kan worden dat er op korte termijn ruimte voor bedrijven nodig is, liggend tussen 199 ha en 385 ha. Het kabinet heeft na uitvoerig overleg geconcludeerd niet bereid te zijn op de korte termijn oplossingen te vinden voor terreinen in die orde van grootte. Uitgekomen is op een minimum dat op de korte termijn absoluut nodig is en dat is de bewuste 100 ha bedrijventerrein.

In de vijfde overweging van de motie-Duivesteijn c.s. staat dat de Kamer van mening is dat voor de termijn tot 2005 ruimte dient te worden vrijgemaakt ten behoeve van bedrijven die voor de ontwikkeling van de zuidvleugel van de Randstad van direct belang zijn. Het kabinet is het daarmee eens en heeft geprobeerd daar op een serieuze manier invulling aan te geven. Uitvoerig is onderzocht of er alternatieve locaties, buiten de Hoeksche Waard, te vinden zijn. Met alle betrokken bestuurlijke autoriteiten is overleg gevoerd. Uiteindelijk is men onontkoombaar tot de conclusie gekomen dat er een locatie gezocht moest worden in de Hoeksche Waard, maar wel op zodanige wijze dat het open karakter van de Hoeksche Waard niet zou worden aangetast. Met het voorstel voor de locaties aan de noordzijde en aan de oostzijde wordt het open karakter niet aangetast. Gekozen is voor twee fysieke barrières: de N217 en de HSL. Hiermee wordt het gevaar van kruipende uitbreiding met aantasting van het open karakter voorkomen. Een en ander is volstrekt in lijn met de opvattingen van de Kamer zoals in de motie neergelegd. De voorkeur is uiteindelijk uitgegaan naar de oostlocatie, hoewel de noordlocatie de voorkeur van de staatssecretaris had, omdat het risico van uitbreiding in het open gebied bij deze locatie kleiner geacht wordt dan bij de noordlocatie. Bewust is niet de voorkeur van de provincie Zuid-Holland gevolgd, namelijk voor een locatie in het hart van de Hoeksche Waard.

De staatssecretaris maakte twee kanttekeningen bij het onderzoek dat in opdracht van de Stichting natuur en milieu is gedaan. Ten eerste is geen rekening gehouden met het voorraadelement bij bedrijventerreinen. Ten tweede is er bij dit onderzoek een groot gewicht toegekend op de korte termijn aan het beschikbaar komen van verouderde bedrijventerreinen. Dit laatste is wenselijk, maar het is in de praktijk niet het geval. Het kost namelijk heel veel tijd en geld voordat die verouderde bedrijventerreinen beschikbaar zijn. Het is geen oplossing voor de korte termijn. Feit blijft dat er voor de havenafgeleide activiteiten in Rotterdam op de korte termijn geen bedrijfsterreinen beschikbaar zijn. Dat is een serieus punt, want het gaat hier om de grootste haven ter wereld.

Hij merkte ten slotte op dat een positieve economische ontwikkeling op de langere termijn meer mobiliteit genereert. Dit heeft consequenties voor de infrastructuur. De mobiliteitsdruk zal op de infrastructuur in het gebied Hoeksche Waard groter worden. Vroeger of later zal daar een oplossing voor moeten worden gevonden.

Nadere gedachtewisseling

De heer Duivesteijn (PvdA) was zich ervan bewust dat er in de toekomst scherpe keuzes gemaakt zullen moeten worden als het gaat om het creëren van bedrijventerreinen, zeker gelet op het feit dat uit onderzoek is gebleken dat het om zo'n 300 ha gaat. Kernvraag is: wil de overheid elke vraag accommoderen? Hoe selectief gaat de overheid met de ruimte om? Op een gegeven moment moet de overheid de grens trekken. In het kader van de vijfde nota zullen harde keuzes gemaakt moeten worden en de overheid zal bereid moeten zijn om niet alles te accommoderen. Hij had waardering voor de toelichting en de motivering van beide bewindslieden en bleef van mening dat zijn motie van 6 oktober 1999 niet volledig is uitgevoerd.

De heer Leers (CDA) had eveneens waardering voor de toelichting van beide bewindslieden en was ervan overtuigd dat er een zorgvuldig afwegingsproces heeft plaatsgevonden. Hij was het ermee eens dat hier sprake was van een Salomonsoordeel en stelde dat zijn voorkeur nog steeds uitgaat naar de noordlocatie, met name vanwege de aansluiting bij de bestaande infrastructuur en bij de stedelijke ontwikkelingen onder Rotterdam. Kennelijk is het voorkomen van uitbreiding naar het open karakter een belangrijker argument dan de kostenoverwegingen die een rol spelen ten aanzien van de infrastructuur. Aangezien er op korte termijn de noodzaak is om te voorzien in ruimtebehoefte voor bedrijven, was hij onder voorbehoud van instemming door zijn fractie bereid mee te gaan in de optie van het kabinet voor de oostlocatie. Daarbij stelde hij de voorwaarde dat het uitwerkingsgebied getoetst moet worden op de infrastructurele gevolgen van de landschappelijke inpassing. Ook wilde hij inzicht hebben in de kosten voor ontsluiting van de infrastructuur. Tot daarover helderheid bestaat wilde hij de noordlocatie als optie handhaven.

Mevrouw Ravestein (D66) was blij met de mededeling van de minister om het vliegveld Valkenburg te verplaatsen. Ook was zij verheugd over het feit dat er een voorstel bij het kabinet ligt om de Hoeksche Waard aan te wijzen als nationaal landschap. Zij bleef bij haar standpunt dat de motie-Duivesteijn c.s. onverkort moet worden uitgevoerd en niet in gedeelten.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV) vond de mededeling van de minister over Valkenburg verrassend, omdat het kabinet op dit punt nog geen oordeel heeft uitgesproken. Helder is dat er grote verdeeldheid heerst over de keuze voor de noordlocatie of voor de oostlocatie. Hij pleitte ervoor deze kwestie integraal aan de orde te stellen in het kader van de vijfde nota. Hij was niet gelukkig met het idee dat er bedrijventerreinen zowel op de oost- als op de noordlocatie zullen komen en was er niet van overtuigd dat het open karakter van de Hoeksche Waard hierdoor niet wordt aangetast. Hij vond de kosten voor ontsluiting van de infrastructuur hoog en vroeg zich af of dergelijke bedragen ook uitgetrokken zouden worden voor ontsluiting van het gebied indien er geen sprake zou zijn van het creëren van ruimte voor bedrijven.

Mevrouw Verbugt (VVD) was het ermee eens dat het hier om een urgent probleem gaat dat niet uitgesteld kan worden tot behandeling van de vijfde nota. Het kabinet heeft de zaak zorgvuldig voorbereid met onderzoeken, overleg etc. Zij verklaarde dat haar fractie bereid is mee te werken aan een bedrijfsmatige invulling van 100 ha in de Hoeksche Waard voor 2005. Zij vond het echter moeilijk om een definitieve keuze te maken voor de noord- of de oostlocatie en wilde dan ook beide opties openhouden.

De heer Van der Staaij (SGP) stelde dat hoofdpunt in dit debat de vraag is of de Hoeksche Waard moet worden aangesneden voor bovenregionale bedrijventerreinen. Die vraag kan alleen op een goede manier aan de orde komen in het kader van de vijfde nota, omdat er wel degelijk sprake is van samenhang tussen de ontwikkelingen in de noordrand en de ontwikkelingen in de oostrand. Een andere reden om die discussie in het kader van de vijfde nota te voeren, is dat er ruimte moet zijn voor lokale bedrijvigheid. Formeel is dat nu niet aan de orde, maar ruimte die nu in beslag genomen wordt voor bovenregionale bedrijventerreinen is niet meer te gebruiken voor de lokale bedrijvigheid. Is het nu echt onontkoombaar dat de Hoeksche Waard op de korte termijn moet worden aangesneden voor bovenregionale bedrijventerreinen? Is het ook mogelijk om op de korte termijn in de oostlocatie een bovenregionaal bedrijventerrein te realiseren? Over beide vraagpunten is onvoldoende duidelijkheid gegeven. De bewindslieden zijn niet ingegaan op de brief van het provinciaal bestuur van Zuid-Holland dat daar vraagtekens bij plaatst. Hij had nog geen oordeel gekregen over de bezwaren tegen de oostelijke locatie zowel op het gebied van infrastructurele aspecten als op het gebied van inpasbaarheid ten aanzien van de kleinschalige dorpsbebouwing.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) vond het onbegrijpelijk dat aan de vooravond van het verschijnen van de vijfde nota dit soort ingrijpende beslissingen genomen wordt. Voortschrijdend inzicht is van groot belang. Er gebeurt van alles en een en ander moet in samenhang bekeken worden. Een Kamermeerderheid is ertegen om nu een keuze te maken voor de oostlocatie of de noordlocatie. Zij overwoog om een vervolg-AO over dit punt aan te vragen, omdat het haar noodzakelijk leek dat de Kamer paal en perk stelt aan deze ontwikkelingen. In dat debat kan de Kamer zich uitspreken voor integrale behandeling van dit punt in het kader van de vijfde nota. Tot slot stelde zij nog eens met nadruk dat met de Hoeksche Waard niet gerommeld moet worden.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer stelde dat het voornemen van het kabinet vastligt in de brief van 29 juni. Totdat de Kamer zich hiertegen heeft uitgesproken, zal het kabinet doorgaan op de ingeslagen weg. Het is inderdaad een Salomonsoordeel. Het is geenszins de bedoeling om alles te accommoderen wat gevraagd wordt. De nieuwe bedrijventerreinen zullen aan bepaalde eisen moeten voldoen. Dat zal ook in het kader van de vijfde nota aan de orde komen. Hij was ook van mening dat de kostenschatting nader onder de loep genomen mag worden, maar vond het belangrijk dat de Kamer op de hoogte was van de ontwikkelingen hierin.

Hij stelde dat hij niet had gereageerd op de brief van de provincie Zuid-Holland, omdat de brief niet aan hem gericht was. Hij had nu pas ter vergadering een kopie in handen heeft gekregen en was nog niet in de gelegenheid geweest om hierover overleg te voeren met collega's in het kabinet. De brief stelt voor de opties voor de noord- en oostlocatie open te houden. Hij hield vooralsnog vast aan de keuze voor de oostlocatie. Op provinciaal niveau is er streekplanbevoegdheid maar daarnaast is er op nationaal niveau aanwijzingsbevoegdheid waarvan gebruik kan worden gemaakt. Van dit laatste instrument moet zeer terughoudend gebruik gemaakt worden, maar voor aangelegenheden die zozeer op nationaal niveau aan de orde zijn en regelmatig tot Kamerdebatten leiden, is het voor te stellen dat er dan, als overleg niet slaagt, in allerlaatste instantie van dat instrument gebruik wordt gemaakt.

De staatssecretaris van Economische Zaken was het ermee eens dat in de toekomst nog scherpe keuzes zullen moeten worden gemaakt als het gaat om het vrijmaken van ruimte voor bedrijvigheid. Dat heeft alles te maken met de beperkte ruimte die Nederland te bieden heeft en de vele functies die hun plaats moeten krijgen. De keuzes die gemaakt moeten worden voor bedrijvigheid hebben alles te maken met de welvaart. Het gaat dan ook om het creëren van werkgelegenheid. Bij die keuzes zal in de toekomst aan steeds scherpere inpassingseisen moeten worden voldaan. Hij wees op een ontwikkeling, waarbij bedrijventerreinen steeds meer in het groen worden ingepast en geen ruimteverstorende effecten opleveren.

Hij kon zich niet vinden in het oordeel dat de motie-Duivesteijn c.s. niet is uitgevoerd. De motie was een uitnodiging om opnieuw te onderzoeken of er alternatieve locaties zijn. Daar is veel tijd en energie ingestoken, ook in bestuurlijk overleg met de andere overheden. Op basis van al dat onderzoek is geconcludeerd dat er geen alternatieve locaties zijn, maar dat er wel een probleem is op de korte termijn. Overigens is dat door de Kamer bevestigd. Er moet dus bedrijfsruimte worden aangeboden voor havenafgeleide activiteiten in de regio Rotterdam op de korte termijn. Die ruimte is niet beschikbaar buiten de locatie in de Hoeksche Waard. Dan moet dat op een gegeven moment worden geaccepteerd.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Reitsma

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Biesheuvel

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Jonker


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Middelkoop (RPF/GPV), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD) en Depla (PvdA).

Plv. leden: Leers (CDA), Dijksma (PvdA), Stellingwerf (RPF/GPV), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA),Crone (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M.B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD) en De Boer (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF/GPV), M.B. Vos (GroenLinks), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Ravestein (D66), Verburg (CDA), Blok (VVD), Hindriks (PvdA) en Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GroenLinks), De Swart (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (RPF/GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Schimmel (D66), Van Baalen (VVD), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Smits (PvdA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Bakker (D66), Schreijer-Pierik (CDA), Udo (VVD), Hamer (PvdA), Koenders (PvdA) en Schoenmakers (PvdA).

Naar boven