25 175
Aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht en wijziging van een aantal fiscale en andere wetten (herziening van het fiscale procesrecht)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

WETTEKST

Ten aanzien van artikel I (wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen):

Onderdeel B luidde als volgt:

In hoofdstuk V wordt vóór artikel 22a de volgende aanduiding geplaatst: «Afdeling 1. Bezwaar».

In onderdeel E (wijziging van artikel 25) luidde de tekst na het eerste gedachtestreepje als volgt:– In het zesde lid wordt «een navorderingsaanslag of een naheffingsaanslag» vervangen door «een navorderingsaanslag, een naheffingsaanslag of een beschikking» en wordt «de belastingaanslag» vervangen door «de belastingaanslag of de beschikking».

Wat betreft onderdeel G:

De aanduiding van Afdeling 2 luidde: Beroep bij het gerechtshof.

De tekst van artikel 26 luidde:

1. Tegen een uitspraak van de inspecteur kan beroep worden ingesteld bij het gerechtshof tot welks rechtsgebied de standplaats behoort van de inspecteur die de uitspraak heeft gedaan.

2. Het beroep kan niet betreffen de toepassing van de wettelijke bepalingen betreffende de vraag welke inspecteur bevoegd is.

In de tekst van artikel 27 ontbraken het tweede en derde lid.

In de tekst van artikel 27a ontbrak onderdeel b.

De tekst van artikel 27c luidde:

1. Artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht is slechts van overeenkomstige toepassing voor zover het beroep is gericht tegen een uitspraak waarbij een boete geheel of gedeeltelijk is gehandhaafd.

2. In andere gevallen heeft het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren, maar kan het gerechtshof bepalen dat het onderzoek openbaar is, voor zover de belangen van partijen daardoor niet worden geschaad.

De tekst van artikel 27e luidde:

1. Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, tweede lid, 47, 47a, 49, 52 en 53, eerste lid, onderdeel b, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

2. Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

De tekst van artikel 27g luidde:

In afwijking van artikel 8:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de verstrekking van afschriften of uittreksels aan anderen dan partijen met machtiging van het gerechtshof.

In de tekst van artikel 27h ontbraken de woorden «op overeenkomstige wijze».

In de tekst van artikel 28b, tweede lid, ontbraken na «zes weken» de woorden «na ontvangst van het beroepschrift».

In de tekst van artikel 29c was het huidige tweede lid opgenomen als laatste volzin van het eerste lid en was de laatste volzin van het eerste lid opgenomen als tweede lid.

In artikel 29e luidde de eerste volzin van het tweede lid: Wanneer de Hoge Raad, hetzij op de in het beroepschrift aangevoerde, hetzij op andere gronden, de uitspraak van het gerechtshof of van de president van het gerechtshof vernietigt, beslist hij bij hetzelfde arrest de zaak, zoals het gerechtshof of de president zou behoren te doen.

De onderdelen H tot en met J kwamen in het bij de Raad van State ingediende voorstel niet voor. Onderdeel K was aangeduid als onderdeel H; onderdeel L was aangeduid als onderdeel I; onderdeel M kwam niet voor; de onderdelen N en O waren aangeduid als onderdelen J en K.

Ten aanzien van artikel II (Wijziging van de Tariefcommissiewet)

De tekst van de artikelen 1 tot en met 12 was aangeduid als: Titel I De Tariefcommissie.

In het bij de Raad van State ingediende wetsvoorstel was een Titel II opgenomen, luidende:

Titel II Beroep bij de Tariefcommissie

Artikel 13

1. Indien bij de Tariefcommissie beroep kan worden ingesteld, is hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en artikel 8:13, van overeenkomstige toepassing, voor zover in deze titel niet anders is bepaald.

2. In afwijking van artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren. De Tariefcommissie kan bepalen dat het onderzoek openbaar is, voor zover de belangen van partijen daardoor niet worden geschaad.

3. Artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan slechts worden toegepast indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. Partijen worden hierop gewezen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van bedoelde wet.

Artikel 14

1. In afwijking van artikel 8:10 van de Algemene wet bestuursrecht worden de zaken die bij de Tariefcommissie aanhangig worden gemaakt, in behandeling genomen door een meervoudige kamer.

2. Indien een zaak naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer.

3. Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer.

4. Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voorgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

Artikel 15

In afwijking van artikel 8:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de verstrekking van afschriften of uittreksels aan anderen dan partijen met machtiging van de Tariefcommissie.

De tekst van artikel 13 was aangeduid als artikel 16, voorafgegaan door:

Titel III Citeertitel.

Ten aanzien van artikel III (Wijziging van andere wetten):

De tekst van onderdeel C luidde:

Artikel 12, vierde lid, van de Registratiewet 1970 komt te luiden: 4. Hoofdstuk V en hoofdstuk VIII, afdeling 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn van overeenkomstige toepassing.

De tekst van onderdeel D luidde:

Artikel 50 van de Invorderingswet 1990 wordt gewijzigd als volgt:

– In het derde lid wordt «bezwaar of beroep» vervangen door: bezwaar, beroep of beroep in cassatie.

– In het vierde lid, onderdeel a, wordt «29, tweede lid» vervangen door: artikel 27e, tweede lid.

De tekst van onderdeel E luidde:

In artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen wordt «en hoofdstuk VIII, afdeling 4» vervangen door: en hoofdstuk VIII, afdeling 3.

In de tekst van onderdeel I was opgenomen: – In artikel 126 wordt «26, derde lid» vervangen door: 26, tweede lid.

De tekst van onderdeel L luidde:

Artikel 30 van de Wet waardering onroerende zaken wordt gewijzigd als volgt:

– In het eerste lid wordt «23, 25, 26, 28, 29» vervangen door «23, 24a, 25 tot en met 30» en vervalt «alsmede de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken».

– Het derde lid komt te luiden: 3. Voor de toepassing van artikel 28a van de Algemene wet treedt het college van burgemeester en wethouders in de plaats van Onze Minister van Financiën.

De tekst van onderdeel P luidde:

De Wet inzake de douane wordt gewijzigd als volgt.

– In artikel 109 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.

– In artikel 144, tweede lid, wordt «de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken» vervangen door: hoofdstuk V, afdelingen 2 en 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

– In artikel 146, zesde lid, wordt «hoofdstuk VIII, afdeling 4» vervangen door: hoofdstuk VIII, afdeling 3.

Ten aanzien van artikel VI:

De tekst van dit artikel luidde:

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.

MEMORIE VAN TOELICHTING

Opmerking vooraf: in de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Raad van State werd in beperktere mate verwezen naar de Tariefcommissie(wet) dan in de versie zoals deze bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Deze verschillen zijn hieronder niet specifiek aangeduid.

Ten aanzien van hoofdstuk I. Algemeen:

In paragraaf I.3 over de beoogde inwerkingtreding luidden de eerste twee volzinnen:

De intensieve samenwerking bij de voorbereiding van het wetsvoorstel en de inschakeling van diverse deskundigen en adviseurs hebben ertoe bijgedragen dat thans een wetsvoorstel voorligt dat breed wordt gedragen, zodat gestreefd kan worden naar een spoedige inwerkingtreding, bij voorkeur met ingang van 1 januari 1997. Die datum wordt thans ook aangehouden als richtsnoer bij het treffen van voorbereidende maatregelen van feitelijke aard die nodig zijn om de inwerkingtreding ook daadwerkelijk te kunnen effectueren.

In paragraaf I.4 over opzet en hoofdlijnen van het wetsvoorstel luidden de vierde en vijfde alinea als volgt:

In het onderhavige wetsvoorstel is gekozen voor opneming in de AWR, omdat de Awb algemeen geldende regels stelt, niet beperkt tot het ene of andere deelgebied van het bestuursrecht. Een zelfde oplossing is gekozen in onder meer de Wet op de Raad van State en de Beroepswet, zij het dat in die wetten ook de institutionele bepalingen van de desbetreffende rechterlijke colleges zijn opgenomen, waar wat betreft de gerechtshoven de institutionele bepalingen zijn opgenomen in de Wet op de rechterlijke organisatie.

Het wetsvoorstel is mede door de gemaakte keuze eenvoudig van opbouw. Als gezegd wordt de WARB ingetrokken. In plaats daarvan worden in de AWR twee nieuwe afdelingen ingevoegd, namelijk inzake beroep bij het gerechtshof en inzake beroep in cassatie bij de Hoge Raad. Voor het beroep bij het gerechtshof wordt in beginsel hoofdstuk 8 van de Awb van toepassing verklaard; voor het beroep in cassatie bij de Hoge Raad wordt waar mogelijk ook aangesloten bij hoofdstuk 8 van de Awb. Ook de Tariefcommissiewet en de andere fiscale wetten worden aangepast aan de uitgangspunten van het wetsvoorstel. Waar nodig worden specifieke voorzieningen gehandhaafd of geïntroduceerd in verband met de aard van de belastinggeschillen.

In paragraaf I.5 over de invoering van de mogelijkheid van een voorlopige voorziening in het fiscale procesrecht waren in de vierde alinea de volgende zinnen opgenomen: «Hierover is inmiddels een ruime jurisprudentie voorhanden. De voorzitter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven overwoog (18/9/89, KG 1989, 373) dat voor een voorlopige voorziening in geval van beroep tegen een geldvordering slechts plaats is, indien ook zonder diepgaand onderzoek ernstig betwijfeld moet worden of de heffing waartegen het beroep zich richt geheel of gedeeltelijk verschuldigd is en bovendien degene die om schorsing van de betalingsverplichting vraagt, feiten en omstandigheden aanwijst die meebrengen dat zijn belang schorsing bij wege van onverwijlde voorziening bij voorraad aanwijst.».

Ten aanzien van hoofdstuk II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING:

Dit hoofdstuk werd aangevangen met de volgende tekst:

In het wetsvoorstel is nog geen rekening gehouden met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) en de Herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (Kamerstukken II 23 470). Vanzelfsprekend (zie ook punt 3 van het advies van de NOB) zullen de nodige aanpassingen worden aangebracht bij nota van wijziging.

– Ten aanzien van artikel I (wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).

De toelichting op onderdeel A luidde:

De in de AWR tot nog toe gehanteerde term «rechter» wordt vervangen door de term «gerechtshof», aangezien in de AWR bij deze gelegenheid ook een afdeling over beroep in cassatie bij de Hoge Raad wordt toegevoegd en de neutrale term «rechter» daarom verwarrend is. De begripsbepaling in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, vervalt daarom. Voortaan blijkt uit de tekst en de context welke rechter bedoeld wordt, bij voorbeeld door uitdrukkelijk te spreken over «gerechtshof» of «Hoge Raad». De wijziging heeft mede gevolgen voor de artikelen 34 en 60; zie de onderdelen H en K.

De toelichting op de onderdelen B, C en F luidde:

Het tot nu toe ongedeelde hoofdstuk V wordt onderverdeeld in 3 afdelingen: afdeling 1 «Bezwaar», afdeling 2 «Beroep bij het gerechtshof» en afdeling 3 «Beroep in cassatie bij de Hoge Raad», waarbij wat betreft de bijzondere bepalingen afdeling 2 grotendeels en afdeling 3 praktisch geheel is ontleend aan de WARB. Mede om die reden is ervoor gekozen de materie per afdeling te regelen en niet een daaraan voorafgaande afdeling «algemeen» te introduceren. Dientengevolge wordt artikel 22a – thans geldend voor bezwaar en voor beroep bij het gerechtshof – beperkt tot de bezwaarschriftprocedure en wordt de daarmee overeenkomende bepaling voor beroep bij het gerechtshof opgenomen in afdeling 2 (zie artikel 26b). Om dezelfde reden wordt de bepaling over teruggaaf van ingehouden belasting, opgenomen in het huidige artikel 30 – geldend voor bezwaar, voor beroep bij het gerechtshof èn voor cassatie bij de Hoge Raad – zowel toegevoegd in de nieuwe afdeling over bezwaar (artikel 25a) als ook in die over beroep bij het hof (artikel 27f) en die over cassatie bij de Hoge Raad (artikel 29i).

De toelichting op artikel 26 luidde:

Het eerste lid van dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 26(oud), eerste lid. De regeling van de relatieve competentie wijkt af van die van de Awb. Van oudsher wordt de relatieve competentie in belastingzaken bepaald door de standplaats van de inspecteur die de uitspraak heeft gedaan; zie het huidige artikel 26 van de AWR. Deze competentieregeling wordt gehandhaafd.

Het tweede lid van artikel 26 (nieuw) komt overeen met het derde lid van artikel 26 (oud).

In de toelichting op artikel 26a ontbrak de laatste alinea, beginnend met «De belanghebbende kan» en eindigend met «voor elke gesplitste zaak griffierecht te betalen.».

De toelichting op artikel 26c luidde:

Dit artikel is voor het beroep op het gerechtshof de pendant van artikel 22a, dat nog slechts geldt voor de bezwaarschriftprocedure.

In de toelichting op de toepasselijkheid van afdeling 8.1.3 Awb luidde de vierde volzin: Verwezen wordt naar de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 22 495, nr. 3, blz. 111, waarin uitdrukkelijk sprake is van «instemming» van partijen.

In de toelichting op de toepasselijkheid van afdeling 8.1.5 Awb ontbrak de op vijf na laatste volzin, beginnend met «Voor ons standpunt» en eindigend met «toelichting bij artikel 8:42, eerste lid, Awb hierna.».

In de toelichting op de toepasselijkheid van afdeling 8.2.2 Awb ontbrak de alinea, beginnend met «Wat betreft de toepasselijkheid van artikel 8:42» en eindigend met «zal op dat punt door de tweede ondertekenaar worden aangepast.».

In de toelichting op de toepasselijkheid van afdeling 8.2.3 Awb ontbrak de tweede volzin.

In de tekst aan het slot van de toelichting op de toepasselijkheid van titel 8.4 Awb ontbrak de laatste volzin voor de toelichting op artikel 27a.

In de toelichting op artikel 27b ontbrak aan het slot de alinea, beginnend met «Het gekozen systeem» en eindigend met «Dit is bij het in de Awb gekozen stelsel niet anders.».

In de toelichting op artikel 27c ontbrak de tussen haakjes geplaatste volzin in de op één na laatste alinea.

De toelichtingen op de onderdelen I en M respectievelijk J ontbraken.

– Ten aanzien van artikel II (wijziging van de Tariefcommissiewet)

De toelichting op dit artikel luidde:

Voor procedures voor de Tariefcommissie geldt op dit moment, overeenkomstig artikel 13 van de Tariefcommissiewet, het procesrecht zoals geregeld in de WARB. Uiteraard dient ook dit procesrecht thans in overeenstemming te worden gebracht met hoofdstuk 8 Awb. Daarnaast is er aanleiding de Tariefcommissiewet in overeenstemming te brengen met het voorstel van wet, houdende wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (aanvulling van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren met onder meer de onderwerpen omvang van de taak, arbeidstijd, vakantie en verlof) (Kamerstukken II 1994–1995, nr. 24 220). Bij de wijziging van de Tariefcommissiewet wordt er tevens van uitgegaan dat ook wetsvoorstel 24 231 eerder in werking is getreden.

Voor de systematiek van de opnieuw vast te stellen Tariefcommissiewet is aangesloten bij die van titel I en titel II, hoofdstuk I, van de Beroepswet. Ook in die wet wordt voor het procesrecht immers aangesloten bij de Awb, terwijl daarnaast institutionele bepalingen zijn opgenomen. Artikel 5 komt overeen met artikel 16, tweede lid, zoals dat zal luiden na inwerkingtreding van wetsvoorstel 24 220. Artikel 12 komt deels overeen met het huidige artikel 9 van de Tariefcommissiewet en is overigens ontleend aan artikel 16 van de Beroepswet.

- Ten aanzien van artikel III (wijziging van andere wetten)

De afzonderlijke toelichting, opgenomen onder «Onderdelen C, D en E», ontbrak.

In de toelichting op de onderdelen G, H, I, L en M ontbrak de tweede alinea, aanvangend met «Ingevolge onderdeel L» en eindigend met «artikel 43 Wet WOZ.».

De afzonderlijke toelichting, opgenomen onder «Onderdeel P», ontbrak.

Verletteringstabel artikelen van RvS-voorstel naar ingediend voorstel

RvS-voorstelIngediend voorstel
Artikel IArtikel I
AA
BB
CC
DD
EE
FF
GG
H
I
J
HK
IL
M
JN
KO
P
Naar boven