25 175
Aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht en wijziging van een aantal fiscale en andere wetten (herziening van het fiscale procesrecht)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht en wijziging van een aantal fiscale en andere wetten (herziening van het fiscale procesrecht).

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage, 23 december 1996 Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het fiscale procesrecht in overeenstemming te brengen met het bestuursprocesrecht zoals neergelegd in hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, en dat het in verband daarmee wenselijk is de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken te vervangen door een regeling in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Tariefcommissiewet opnieuw vast te stellen en wijzigingen aan te brengen in een aantal andere wetten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 2, eerste lid, vervalt onderdeel b en wordt onderdeel c verletterd tot onderdeel b.

B

In de aanduiding van hoofdstuk V, afdeling 1, vervalt «en beroep».

C

In artikel 22j vervallen in de aanhef de woorden «of beroep» en in onderdeel a de woorden «of een uitspraak».

D

Artikel 24a komt te luiden als volgt:

Artikel 24a

Een bezwaarschrift kan meer dan één belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking betreffen.

E

Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:

– Het zesde lid komt te luiden als volgt:

6. Indien het bezwaar is gericht tegen een aanslag, een uitnodiging tot betaling, een navorderingsaanslag, een naheffingsaanslag of een beschikking, met betrekking tot welke:

a. de vereiste aangifte niet is gedaan;

b. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, tweede lid, 47, 47a, 49, 52 en 53, eerste lid, onderdeel b, van deze wet;

c. niet volledig is voldaan aan de verplichting tot inlichtingenverstrekking ingevolge artikel 14 van het Communautair douanewetboek; of

d. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Douanewet;

wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag of de beschikking gehandhaafd, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking onjuist is.

– Het zevende lid komt te luiden als volgt:

7. Indien bezwaar is gemaakt tegen meer dan één belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking, kan de inspecteur de uitspraken vervatten in één geschrift.

F

Na artikel 25 wordt een nieuw artikel 25a ingevoegd, luidende:

Artikel 25a

Een uit een uitspraak van de inspecteur voortvloeiende teruggaaf van ingehouden belasting wordt verleend aan degene van wie de belasting is ingehouden.

G

De artikelen 26 tot en met 30 worden vervangen door twee afdelingen, luidende als volgt:

AFDELING 2. ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE BEROEP

Artikel 26

1. Tegen een uitspraak van de inspecteur kan beroep worden ingesteld bij het gerechtshof tot welks rechtsgebied de standplaats van die inspecteur behoort.

2. In afwijking van het eerste lid kan tegen een uitspraak van de inspecteur beroep worden ingesteld bij de Tariefcommissie, indien het beroep betreft:

a. een uitnodiging tot betaling met betrekking tot douanerechten dan wel

b. een beschikking die is genomen op grond van wettelijke bepalingen in de zin van de Douanewet, andere dan die van hoofdstuk 5 van die wet.

3. Het beroep kan niet betreffen de toepassing van de wettelijke bepalingen betreffende de vraag welke inspecteur bevoegd is.

Artikel 26a

Een beroepschrift kan meer dan één uitspraak betreffen.

Artikel 26b

1. Onverminderd artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan het beroep worden ingesteld door de belanghebbende die op grond van artikel 23 of 24 bevoegd was een bezwaarschrift in te dienen.

2. De inspecteur stelt degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de uitspraak betrekking heeft, desgevraagd op de hoogte van de gegevens met betrekking tot de uitspraak voor zover deze gegevens voor het instellen van beroep redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht.

Artikel 26c

In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van beroep aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.

Artikel 27

1. Op het beroep is hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van afdeling 8.1.1, van overeenkomstige toepassing, voor zover in deze afdeling niet anders is bepaald.

2. In afwijking van artikel 8:10 van de Algemene wet bestuursrecht worden de zaken die bij de Tariefcommissie aanhangig worden gemaakt, in behandeling genomen door een meervoudige kamer. Indien een zaak naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer. Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer. Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

3. Artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van overeenkomstige toepassing op een zaak, aanhangig gemaakt bij de Tariefcommissie.

Artikel 27a

Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak door de inspecteur, kan:

a. het gerechtshof bepalen dat hoofdstuk VIII, afdeling 2, gedurende een daarbij te bepalen termijn van toepassing blijft;

b. de Tariefcommissie bepalen dat de artikelen 13 en 14 van het Communautair douanewetboek en hoofdstuk 2, paragrafen 2 en 3, alsmede artikel 28 van de Douanewet gedurende een daarbij te bepalen termijn van toepassing blijven.

Artikel 27b

1. Het griffierecht bedraagt, in afwijking van artikel 8:41, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht:

a. f 50 indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld tegen een ander besluit dan een besluit als bedoeld in onderdeel b;

b. f 200 indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld tegen een besluit met betrekking tot de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de dividendbelasting 1965, de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, de Wet op de accijns, de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten, de Wet belastingen op milieugrondslag of wettelijke bepalingen in de zin van de Douanewet;

c. f 400 indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld.

2. De in het eerste lid genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.

Artikel 27c

1. Artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht is ten aanzien van beroep bij het gerechtshof slechts van overeenkomstige toepassing voor zover het beroep is gericht tegen een uitspraak waarbij een boete geheel of gedeeltelijk is gehandhaafd. In andere gevallen heeft het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren, maar kan het gerechtshof bepalen dat het onderzoek openbaar is, voor zover de belangen van partijen daardoor niet worden geschaad.

2. Artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van beroep bij de Tariefcommissie. Het onderzoek ter zitting vindt plaats met gesloten deuren, maar de Tariefcommissie kan bepalen dat het onderzoek openbaar is, voor zover de belangen van partijen daardoor niet worden geschaad.

Artikel 27d

In afwijking van artikel 8:67, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor verdaging van de mondelinge uitspraak ten hoogste twee weken.

Artikel 27e

Indien:

a. de vereiste aangifte niet is gedaan;

b. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, tweede lid, 47, 47a, 49, 52 en 53, eerste lid, onderdeel b, van de wet;

c. niet volledig is voldaan aan de verplichting tot inlichtingenverstrekking ingevolge artikel 14 van het Communautair douanewetboek; of

d. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Douanewet;

verklaart het gerechtshof onderscheidenlijk de Tariefcommissie het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

Artikel 27f

Een uit een uitspraak van het gerechtshof voortvloeiende teruggaaf van ingehouden belasting wordt verleend aan degene van wie de belasting is ingehouden.

Artikel 27g

In afwijking van artikel 8:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de verstrekking overeenkomstig die bepaling van afschriften of uittreksels aan anderen dan partijen met machtiging van het gerechtshof onderscheidenlijk de Tariefcommissie.

Artikel 27h

Artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan slechts op overeenkomstige wijze worden toegepast indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. Partijen worden hierop gewezen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van die wet.

AFDELING 3. BEROEP IN CASSATIE BIJ DE HOGE RAAD

Artikel 28

1. Tegen een uitspraak van het gerechtshof die overeenkomstig afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan, en tegen een uitspraak van de president van het gerechtshof die overeenkomstig artikel 8:86 van die wet is gedaan, kan bij de Hoge Raad beroep in cassatie worden ingesteld.

2. Geen beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen:

a. een uitspraak van het gerechtshof na overeenkomstige toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

b. een uitspraak van de president van het gerechtshof overeenkomstig artikel 8:84, tweede lid, van die wet; en

c. een uitspraak van de president van het gerechtshof overeenkomstig artikel 8:75a, eerste lid, in verband met artikel 8:84, vierde lid, van die wet.

3. Tegen andere beslissingen van het gerechtshof en van de president van het gerechtshof kan slechts tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de in het eerste lid bedoelde uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld.

Artikel 28a

Onverminderd artikel 6:13 juncto artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht kan beroep in cassatie worden ingesteld door de belanghebbende die overeenkomstig artikel 26b bevoegd was bij het gerechtshof beroep in te stellen en door Onze Minister.

Artikel 28b

1. De griffier van het gerechtshof zendt het ingekomen beroepschrift, een afschrift van de uitspraak en de op de uitspraak betrekking hebbende gedingstukken die onder hem berusten, onverwijld aan de griffier van de Hoge Raad.

2. Indien het beroepschrift is gericht tegen een mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht, zendt de griffier van het gerechtshof binnen zes weken na ontvangst van het beroepschrift aan de griffier van de Hoge Raad een afschrift van het proces-verbaal van de zitting, voor zover dit op de zaak betrekking heeft, alsmede een door het gerechtshof opgesteld overzicht van het procesverloop, de vaststelling van de feiten, de omschrijving van het geschil en de standpunten van partijen. De griffier van het gerechtshof kan de termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen, waarvan hij mededeling doet aan de griffier van de Hoge Raad.

Artikel 29

Op de behandeling van het beroep in cassatie zijn de artikelen 8:14 tot en met 8:25, 8:27 tot en met 8:38, 8:40, 8:52, 8:53, 8:60, 8:70, 8:71 en 8:75 tot en met 8:79 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29a

1. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier van de Hoge Raad een griffierecht geheven. Indien het een beroepschrift ter zake van twee of meer samenhangende uitspraken betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. In die gevallen bedraagt het griffierecht het hoogste op grond van het tweede lid verschuldigde bedrag.

2. Het griffierecht bedraagt:

a. f 150 indien door een natuurlijke persoon beroep in cassatie is ingesteld tegen een uitspraak inzake een ander besluit dan bedoeld in onderdeel b;

b. f 300 indien door een natuurlijke persoon beroep in cassatie is ingesteld tegen een uitspraak inzake een besluit als bedoeld in artikel 27b, eerste lid, onderdeel b;

c. f 600 indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep in cassatie is ingesteld.

3. Indien het bestuursorgaan beroep in cassatie heeft ingesteld en de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft, wordt van de desbetreffende rechtspersoon een griffierecht geheven van f 600.

4. Artikel 8:41, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

5. De in het tweede en derde lid genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.

Artikel 29b

1. De griffier van de Hoge Raad zendt een door hem voor eensluidend getekend afschrift van het beroepschrift aan de andere partij.

2. Deze kan binnen acht weken nadat het afschrift ter post is bezorgd, bij de Hoge Raad een ondertekend verweerschrift indienen.

3. De griffier van de Hoge Raad zendt een door hem voor eensluidend getekend afschrift van het verweerschrift onverwijld aan de partij die beroep in cassatie heeft ingesteld.

Artikel 29c

1. Indien, hetzij in het beroepschrift hetzij in het verweerschrift hetzij nadien door degene die beroep in cassatie heeft ingesteld, binnen twee weken nadat het afschrift van het verweerschrift ter post is bezorgd, schriftelijk is verzocht de zaak mondeling te mogen bepleiten, bepaalt de Hoge Raad dag en uur waarop de zaak door de advocaten van partijen zal kunnen worden bepleit. De griffier stelt beide partijen of de door hen aangewezen advocaten hiervan ten minste tien dagen tevoren in kennis.

2. De advocaten kunnen in plaats van het houden van een mondeling pleidooi een schriftelijk pleidooi overleggen of toezenden.

3. Artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover het beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak waarbij de gehele of gedeeltelijke handhaving van een boete in het geding is.

4. In andere gevallen dan in het derde lid bedoeld, heeft de mondelinge behandeling plaats met gesloten deuren, maar kan de Hoge Raad bepalen dat de behandeling openbaar is, voor zover de belangen van partijen daardoor niet worden geschaad.

Artikel 29d

1. Na afloop van de pleidooien of, indien deze niet zijn verzocht, na indiening van de schrifturen door partijen, stelt de griffier, indien de procureur-generaal bij de Hoge Raad de wens te kennen heeft gegeven om te worden gehoord, alle stukken in diens handen.

2. De procureur-generaal brengt zijn schriftelijke conclusie ter kennis van de Hoge Raad.

Artikel 29e

1. De uitspraak van de Hoge Raad wordt schriftelijk gedaan.

2. Wanneer de Hoge Raad, hetzij op de in het beroepschrift aangevoerde, hetzij op andere gronden, de uitspraak van het gerechtshof of van de president van het gerechtshof vernietigt, beslist hij bij dezelfde uitspraak de zaak, zoals het gerechtshof of de president had behoren te doen. Indien de beslissing van de hoofdzaak afhangt van feiten die bij de vroegere behandeling niet zijn komen vast te staan, verwijst de Hoge Raad, tenzij het punten van ondergeschikte aard betreft, het geding naar het desbetreffende gerechtshof dan wel naar een ander gerechtshof, ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad.

Artikel 29f

1. In geval van intrekking van het beroep in cassatie door een bestuursorgaan, kan dat bestuursorgaan op verzoek van de belanghebbende bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de kosten worden veroordeeld.

2. De griffier zendt een door hem voor eensluidend getekend afschrift van de intrekking onverwijld aan die belanghebbende.

3. De artikelen 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21 en 8:75a, tweede lid, eerste en tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing, alsmede de artikelen 29c en 29d.

Artikel 29g

1. Indien de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof vernietigt, houdt de uitspraak tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht door de door de Hoge Raad aangewezen rechtspersoon wordt vergoed.

2. In de overige gevallen kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk door de door de Hoge Raad aangewezen rechtspersoon wordt vergoed.

Artikel 29h

1. In geval van verwijzing zendt de griffier van de Hoge Raad de stukken en een afschrift van de uitspraak binnen een week aan het gerechtshof waarheen de zaak is verwezen.

2. Indien de uitspraak geen verwijzing inhoudt, zendt de griffier de door partijen overgelegde stukken onverwijld aan hen terug.

Artikel 29i

Een uit een uitspraak van de Hoge Raad voortvloeiende teruggaaf van ingehouden belasting wordt verleend aan degene van wie de belasting is ingehouden.

Artikel 30

In afwijking van artikel 8:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de verstrekking overeenkomstig die bepaling van afschriften of uittreksels aan anderen dan partijen met machtiging van de Hoge Raad.

H

In hoofdstuk V wordt afdeling 2 vernummerd tot afdeling 4.

I

In artikel 30b wordt «de artikelen 25 en 29» vervangen door: de artikelen 25 en 27e.

J

De artikelen 30c en 30e vervallen.

K

In artikel 34 wordt «de rechter» vervangen door «het gerechtshof» en wordt «vernietigt de uitspraak» vervangen door «vernietigt het de uitspraak».

L

In hoofdstuk VIII komt de titel van afdeling 1 te luiden: Vertegenwoordiging buiten rechte.

M

In artikel 54 wordt «de artikelen 25 en 29» vervangen door: de artikelen 25 en 27e.

N

In artikel 57 wordt «beroep- en verzetschriften» vervangen door: beroep-, verweer- en verzetschriften.

O

Artikel 60 wordt gewijzigd als volgt:

– In het eerste lid wordt «verzoek- of verzetschrift» vervangen door «verzoekschrift», wordt «door de voorzitter van het als rechter fungerende college» vervangen door «door of namens de president van het gerechtshof» en wordt na «behoort» ingevoegd: «onderscheidenlijk door de voorzitter van de Tariefcommissie».

– In het derde lid wordt «verzoek- of verzetschrift» vervangen door: verzoekschrift.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE TARIEFCOMMISSIEWET

De Tariefcommissiewet komt te luiden als volgt:

Artikel 1

1. Er is een Tariefcommissie, gevestigd te Amsterdam.

2. De Tariefcommissie bestaat uit een voorzitter, een coördinerend ondervoorzitter, een of meer ondervoorzitters, leden en plaatsvervangende leden.

3. Zij worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd. Bij het bereiken van de volle leeftijd van 70 jaar worden zij bij koninklijk besluit ontslagen met ingang van de eerstvolgende kalendermaand.

4. Indien een plaats van coördinerend ondervoorzitter, ondervoorzitter, lid of plaatsvervangend lid moet worden vervuld, maakt de Tariefcommissie een aanbeveling van een of meer kandidaten op.

Artikel 2

1. De voorzitter, de coördinerend ondervoorzitter, de ondervoorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden moeten Nederlander zijn.

2. Zij moeten voldoen aan de opleidingseisen, geldend voor benoeming tot president van, coördinerend vice-president van, vice-president van, raadsheer in en raadsheer-plaatsvervanger in een gerechtshof.

Artikel 3

Op de voorzitter, de coördinerend ondervoorzitter, de ondervoorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden zijn de artikelen 7a, tweede lid, 24, 28 en 28a van de Wet op de rechterlijke organisatie van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

Op de voorzitter, de coördinerend ondervoorzitter, de ondervoorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden is de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met uitzondering van de artikelen 10 tot en met 12 en 22, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a. wat hun bezoldiging betreft de voorzitter, de coördinerend ondervoorzitter, de ondervoorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden worden gelijkgesteld met diezelfde ambten bij een gerechtshof;

b. voor de overeenkomstige toepassing van artikel 4 en de hoofdstukken 5 en 6 de voorzitter wordt aangemerkt als functionele autoriteit;

c. artikel 29, eerste lid, niet van toepassing is op de voorzitter.

Artikel 5

Indien iemand die met toepassing of overeenkomstige toepassing van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt bezoldigd voor het vervullen van een volledige taak tevens wordt aangesteld als voorzitter, coördinerend ondervoorzitter, ondervoorzitter of lid van de Tariefcommissie, wordt zijn salaris tot en met de laatste dag van de maand waarin de aanstelling bij de Tariefcommissie wordt beëindigd, vermeerderd met 1/5 deel van het salaris dat is verbonden aan het vervullen van een volledige taak in het ambt waarin hij bij de Tariefcommissie is aangesteld.

Artikel 6

1. Alvorens zijn ambt te aanvaarden, legt de voorzitter in handen van de Koning of van Onze Minister van Justitie de eed of verklaring en beloften af die voor rechterlijke ambtenaren zijn voorgeschreven.

2. Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen de coördinerend ondervoorzitter, de ondervoorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden dezelfde eed of verklaring en beloften af ter zitting van de Tariefcommissie.

Artikel 7

1. De artikelen 11 tot en met 14, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing.

2. De artikelen 14a tot en met 14e van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Hoge Raad de voorzitter van de Tariefcommissie in de gelegenheid stelt schriftelijk of mondeling inlichtingen te verstrekken en van zijn gevoelen omtrent een aanhangige klacht te doen blijken indien de klacht is gericht tegen de coördinerend ondervoorzitter, een ondervoorzitter, een lid of een plaatsvervangend lid van de Tariefcommissie.

Artikel 8

1. De Tariefcommissie vormt en bezet op voorstel van de voorzitter enkelvoudige en meervoudige kamers.

2. Een meervoudige kamer bestaat uit drie leden, van wie een als voorzitter van de meervoudige kamer optreedt.

Artikel 9

1. In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis wordt de voorzitter van de Tariefcommissie vervangen door de coördinerend ondervoorzitter.

2. Onze Minister van Justitie kan, met diens toestemming, een ondervoorzitter of een lid belasten met de waarneming van het ambt van voorzitter.

3. De voorzitter regelt de werkzaamheden van de Tariefcommissie.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkwijze van de Tariefcommissie.

Artikel 10

1. De voorzitter van een meervoudige kamer doet in raadkamer hoofdelijk omvraag. De voorzitter maakt zelf als laatste zijn oordeel kenbaar.

2. Ieder lid is verplicht aan de besluitvorming deel te nemen.

3. Een afwezig lid kan zijn oordeel niet door een van de aanwezige leden doen voordragen of het schriftelijk uitbrengen.

Artikel 11

De Tariefcommissie en de voorzitter zijn verplicht tot het geven van inlichtingen en adviezen wanneer die door Onze Minister van Justitie aan hen worden gevraagd.

Artikel 12

1. Bij de Tariefcommissie wordt bij koninklijk besluit een secretaris benoemd.

2. Bij de Tariefcommissie kunnen bij koninklijk besluit een of meer adjunct-secretarissen worden benoemd.

3. De secretaris en de adjunct-secretaris moeten Nederlander zijn.

4. De artikelen 28, 28a en 29 van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn op de secretaris en de adjunct-secretarissen van overeenkomstige toepassing. Zij leggen de eed of verklaring en beloften af ter zitting van de Tariefcommissie.

Artikel 13

Deze wet wordt aangehaald als: Tariefcommissiewet.

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

A

In artikel 1:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervalt «, de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken» en wordt na «van toepassing» toegevoegd «of van overeenkomstige toepassing».

B

In artikel 43, eerste lid, laatste volzin, van de Successiewet 1956 wordt «en artikel 2, zesde lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken blijven» vervangen door: blijft.

C

Artikel 12, vierde lid, van de Registratiewet 1970 komt te luiden:

4. Met betrekking tot bezwaar tegen de op de voet van het eerste en tweede lid in rekening gebrachte kosten, met betrekking tot beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar, alsmede met betrekking tot beroep in cassatie ter zake van de desbetreffende rechterlijke uitspraak, gelden dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op bezwaar, beroep of beroep in cassatie als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

D

De Invorderingswet 1990 wordt gewijzigd als volgt.

– Artikel 30, tweede lid, wordt vervangen door:

2. Met betrekking tot bezwaar tegen de in het eerste lid bedoelde beschikking, met betrekking tot beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar, alsmede met betrekking tot beroep in cassatie ter zake van de desbetreffende rechterlijke uitspraak, gelden dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op bezwaar, beroep of beroep in cassatie als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

– In artikel 50, derde lid, wordt «bezwaar en beroep» vervangen door: bezwaar, beroep of beroep in cassatie.

– De aanhef van artikel 50, vierde lid, wordt vervangen door:

Met betrekking tot bezwaar als bedoeld in het eerste en tweede lid, met betrekking tot beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar, alsmede met betrekking tot beroep in cassatie ter zake van de desbetreffende rechterlijke uitspraak, gelden dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op bezwaar, beroep of beroep in cassatie als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat:.

– In artikel 50, vierde lid, onderdeel a, wordt «29, tweede lid» vervangen door: 27e.

E

Artikel 7, eerste lid, tweede volzin, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen komt te luiden:

Met betrekking tot bezwaar tegen de in de eerste volzin bedoelde beschikking, met betrekking tot beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar, alsmede met betrekking tot beroep in cassatie ter zake van de desbetreffende rechterlijke uitspraak, gelden dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op bezwaar, beroep of beroep in cassatie als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

F

In artikel 36 van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt «29, eerste lid» vervangen door: 27e.

G

Artikel 248 van de Gemeentewet komt te luiden als volgt:

Artikel 248

Voor de toepassing van artikel 28a van de Algemene wet treedt het college van burgemeester en wethouders in de plaats van Onze Minister van Financiën.

H

Artikel 231 van de Provinciewet komt te luiden als volgt:

Artikel 231

Voor de toepassing van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen treden gedeputeerde staten in de plaats van Onze Minister van Financiën

I

Artikel 137 van de Waterschapswet komt te luiden als volgt:

Artikel 137

Voor de toepassing van artikel 28a van de Algemene wet treedt het dagelijks bestuur in de plaats van Onze Minister van Financiën.

J

In artikel 20, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren vervalt «, de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken».

K

In artikel 13, achtste lid, van de Meststoffenwet vervalt «en artikel 19 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (Stb. 1983, 61)».

L

De Wet waardering onroerende zaken wordt gewijzigd als volgt:

– Het eerste lid van artikel 30 komt te luiden:

1. Met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling ingevolge de hoofdstukken III en IV zijn de artikelen 5, eerste lid, tweede volzin, 5a, 22a, 23, 24a tot en met 30, 47, 50 tot en met 53, 57 tot en met 60 en 65, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

– Het derde lid van artikel 30 komt te luiden:

3. Voor de overeenkomstige toepassing van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen treedt het college van burgemeester en wethouders in de plaats van Onze Minister.

– Artikel 43 vervalt.

M

De Luchtvaartwet wordt gewijzigd als volgt:

– Artikel 37k, vierde lid, komt te luiden:

4. In afwijking van het derde lid, onderdeel b, treedt voor de toepassing van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de door Onze Minister van Justitie aan te wijzen ambtenaar in de plaats van de inspecteur. Voorts treedt voor de toepassing van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Onze Minister van Justitie in de plaats van Onze Minister van Financiën.

– Artikel 77a, vierde lid, komt te luiden:

4. In afwijking van het derde lid, onderdeel b, onder 1°, treedt voor de toepassing van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aan te wijzen ambtenaar in de plaats van de inspecteur. Voorts treedt voor de toepassing van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in de plaats van Onze Minister van Financiën.

N

In artikel 19, vierde lid, van de Wet op de dierproeven vervalt «, de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken».

O

In artikel 13, tweede lid, van de Wet sloopregeling binnenvaart vervalt «(Stb. 1959, 301), de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (Stb. 1956, 323)» en «(Stb. 1969, 83)».

P

Aan artikel 34, tweede lid, van de Douanewet wordt toegevoegd: Het bepaalde inzake beroep bij de Tariefcommissiewet in hoofdstuk V, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is, met uitzondering van de artikelen 26 tot en met 26c, 27a en 27d, van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV

De Wet administratieve rechtspraak belastingzaken wordt ingetrokken.

ARTIKEL V

Ten aanzien van de behandeling van bezwaar, beroep of beroep in cassatie dat voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld, blijft het recht zoals het gold vóór dat tijdstip van toepassing.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven