25 128
Regels inzake instelling van een college voor de post- en telecommunicatiemarkt (Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit)

nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 22 april 1997

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Bij ministeriële regeling wordt de rechtspositie van de vaste leden van het college vastgesteld.

B

Artikel 9, tweede lid, vervalt, onder vervallen van het cijfer 1 en het leesteken punt voor het eerste lid.

C

In artikel 15, onder b. 1° wordt «40d, eerste lid, aanhef en onder b en c,» vervangen door: 40d, tweede lid,.

D

Artikel 26, onderdeel K wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 15b, eerste lid, wordt «artikel 12, eerste lid,» gelezen: artikel 12, eerste en derde lid,.

E

Artikel 27, onderdeel GG, onder 3 komt te luiden:

2. In het eerste lid, onder j, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. «23, zevende lid,» wordt vervangen door: 23, zesde lid

b. «de houder van nummers, toegekend krachtens» wordt vervangen door: de houder van nummers toegekend of gereserveerd krachtens

c. «krachtens artikel 2, vierde lid, van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, toegekende nummers» wordt vervangen door: krachtens artikel 2, vierde lid, van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, toegekende of gereserveerde nummers.

F

Artikel 27, onderdeel HH vervalt.

G

In artikel 27, onderdeel JJ wordt in artikel 42a, eerste lid, onder a.1° de zinsnede «17, eerste lid,» vervangen door: 17,.

H

In artikel 28, onderdeel L wordt artikel 24 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid onder b en c wordt « het college» vervangen door: Onze Minister op voorstel van het college.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De in het eerste lid onder b en c bedoelde vergoedingen worden opgelegd door het college en voldaan aan het college.

I

Artikel 30 vervalt.

Toelichting

Onderdeel A

De in onderdeel A aangebrachte herformulering van artikel 5 betreft een wetstechnische aanpassing.

Ingevolge het kabinetsbeleid dat is geformuleerd in de aanbiedingsbrief waarmee in december 1996 aan de Tweede Kamer de Rapportage over de inventarisatie van benoeming, beloning en ontslag van topfunctionarissen in de (semi)-publieke sector, het zgn. BBO-rapport (Kamerstukken II 1996/97, 25 000 VII, no. 28) is aangeboden, heeft een betrokken minister bij de instelling van een zbo de bevoegdheid tot benoeming en ontslag van de bestuursleden van een zbo, maar ook tot vaststelling van hun rechtspositie (inclusief de beloning). In verband met dit laatste is de formulering van artikel 5 enigszins aangepast.

Het ligt in mijn bedoeling om bij de vaststelling van het bezoldigingsniveau van de voorzitter en de overige vaste leden van het college aansluiting te zoeken bij de in het BBO-rapport opgenomen gemiddelde beloningsgegevens met betrekking tot het cluster «toezichthoudende instellingen», waarmee het college goed vergeleken zou kunnen worden. In verband hiermee zal, in afwijking van het gestelde in de artikelsgewijze toelichting bij het voorstel van wet, voor de vaststelling van de bezoldiging van het college geen advies worden ingewonnen van de formatiecommissie. Voorts zal, voorzover het gaat om een hoofdfunctie (in casu de voorzitter van het college), een wachtgeldregeling worden getroffen conform de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers.

Voor de goede orde zij nog opgemerkt dat de kosten die gemoeid zijn met de bezoldiging – inclusief eventueel wachtgeld – van de leden van het college ten laste zullen worden gebracht van de eigen begroting van het college.

Onderdeel B

In dit onderdeel wordt het tweede lid van artikel 9 geschrapt.

In artikel 9, eerste lid, is vastgelegd dat bepaalde door het college te maken kosten ten laste zullen worden gebracht van de begroting van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Hierbij is in de eerste plaats gedacht aan de kosten van bezwaar en beroep en in de toekomst aan de kosten die verband houden met toezichtstaken die afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie van het MDW-rapport doorberekening handhavingskosten niet langer doorberekend zullen kunnen worden. In het tweede lid van artikel 9 was voorzien in een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bekostigingsverhouding tussen de aan het college toekomende inkomsten uit vergoedingen door belanghebbenden, bedoeld in het eerste lid onder a, en de vergoedingen die ten laste komen van het ministerie. Gebleken is dat het niet mogelijk en zinnig is een dergelijke bekostigingsverhouding vast te leggen, omdat de kosten van bezwaar en beroep niet gefixeerd kunnen worden, terwijl tevens de mate van doorberekening van handhavingskosten thans nog onduidelijk is. Gelet op het voorgaande dient het oorspronkelijk voorgestelde tweede lid te vervallen.

Onderdelen C, D en G

De wijzigingen in deze onderdelen zijn van wetgevingstechnische aard en dienen tot aanpassing van verwijzingen en herstel van een omissie.

Onderdeel E

Met deze wijziging wordt beoogd buiten twijfel te stellen dat voor het toezicht op gereserveerde nummers evenals voor het toezicht op toegekende nummers door belanghebbenden een vergoeding verschuldigd is. Het houden van toezicht op toegekende en gereserveerde nummers is noodzakelijk voor een doelmatige benutting en beheer van nummers, die in beginsel schaars zijn.

Onderdeel F

In dit onderdeel wordt het voorgestelde artikel 41a van de WTV geschrapt. Dit artikel was bedoeld om als grondslag te kunnen dienen voor het aan marktpartijen in rekening brengen van kosten die verband houden met de taakuitoefening van het college. Omdat artikel 41 van de WTV en artikel 24 van de Vergunningenwet reeds een voldoende basis blijken te bieden voor een dergelijk kostenverhaal en het niet in de bedoeling ligt de betrokken marktpartijen te confronteren met andere kosten, bestaat er geen behoefte aan artikel 41a.

Onderdeel H

Met deze wijziging wordt de regeling rond de verschuldigdheid van vergoedingen voor de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot de verlening van infrastructuurvergunningen door het college ingevolge de Vergunningenwet in lijn gebracht met de systematiek van artikel 41 van de WTV. Hiermee wordt bereikt dat het college zelf geen vergoedingen vaststelt, doch dat alle vergoedingen die aan het college toekomen uitsluitend vastgesteld worden door de Minister van Verkeer en Waterstaat, op voorstel van het college.

Onderdeel I

Bij nadere afweging verdient het de voorkeur om de wijzigingen die in het onderhavige voorstel van wet moeten worden aangebracht teneinde de bepalingen met betrekking tot de taakomschrijving van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, de bepalingen van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de bepalingen van de Postwet in overeenstemming te brengen met de Algemene wet bestuursrecht, niet in dit wetsvoorstel, maar in het voorstel voor de desbetreffende aanpassingswet op te nemen.

Ik zal daartoe de totstandkoming van een nota van wijziging bij dat voorstel bevorderen. Om een en ander in goede banen te leiden dient artikel 30 uit het wetsvoorstel te worden geschrapt.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven